ECLI:NL:GHAMS:2020:2210

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
6 augustus 2020
Zaaknummer
23-001624-19.a PO
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 17.868,43 uit hennepteelt. De betrokkene was eerder vrijgesproken van hennepteelt, maar het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen zowel de vrijspraak als de afwijzing van de vordering tot ontneming. Het hof heeft de betrokkene veroordeeld ter zake van hennepteelt en een bedrag van € 4.900,00 verbeurd verklaard. Het hof heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld en vastgesteld dat het bedrag van € 17.868,43, verminderd met het verbeurde bedrag, resulteert in een verplichting tot betaling aan de Staat van € 12.968,43. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de verklaringen van de betrokkene en de bewijsstukken in de zaak zorgvuldig gewogen en is tot de conclusie gekomen dat de betrokkene het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald uit de bewezen verklaarde hennepteelt.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001624-19
datum uitspraak: 13 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 april 2019 op de vordering van het Openbaar Ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
13-240310-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
brp-adres: [adres].

Procesgang

Het Openbaar Ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 21.116,80.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 april 2019 vrijgesproken van de ten laste gelegde – kort gezegd – hennepteelt. Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 15 april 2019 de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht afgewezen.
Het Openbaar Ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 13 juli 2020 veroordeeld ter zake van
hennepteelt. Tevens is een geldbedrag van € 4.900,00 verbeurd verklaard.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de staat van € 17.725,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in geval van vrijspraak in de strafzaak.
Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat het voordeel van de betrokkene dient te worden vastgesteld op een bedrag van € 5.000,-, een en ander overeenkomstig zijn verklaring dat sprake is geweest van het medeplegen van hennepteelt tezamen met mededader [medeverdachte]. Er is één oogst geweest die, na aftrek van de investeringskosten, € 10.000,- winst heeft opgeleverd, waarvan de betrokkene, in delen, de helft heeft ontvangen. Steun voor die verklaring vindt de verdediging in de bon van het autoverhuurbedrijf [bedrijf] die in de woning van betrokkene is aangetroffen en waaruit blijkt dat de auto op naam van [medeverdachte] is gehuurd. Ook de aangetroffen notities over ontvangen bedragen in de periode tussen 24 maart 2017 en 1 april 2017 ondersteunen die verklaring. Bovendien is het bedrag van € 5.000,00, althans € 4.900,00 aangetroffen in de woning van de betrokkene ten tijde van de inval. In de visie van de verdediging dient de betalingsverplichting te worden vastgesteld op € 5.000,00 minus de inmiddels betaalde energiekosten ad € 750,44 aan elektra, derhalve op een bedrag van € 4.249,56.
Meer subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van 176 hennepplanten. Op de foto’s op dossierpagina’s 20a en 30, is te zien dat er slechts rijen van 8 potten konden staan, zodat er slechts (8 x11 planten = 88 planten per tent x 2 =) 176 planten konden staan. In geval van afschrijving van de energiekosten als voornoemd en een pondspondsgewijze verdeling met de mededader komt de verdediging dan uit op een bedrag van € 8.430,26.
Oordeel van het hof
Bij arrest van 13 juli 2020 van dit hof is de betrokkene onder meer veroordeeld ter zake van hennepteelt in de periode van 25 januari 2017 tot en met 6 april 2017. In de tegenover de politie afgelegde verklaring van de betrokkene d.d. 6 april 2017 en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij d.d. 29 november 2017 is uiteengezet welke aanwijzingen zijn gevonden die duiden op het feit dat de betrokkene het feit alleen heeft gepleegd. Naar het oordeel van het hof is de verdediging er niet in geslaagd die beredeneerde stelling in de rapportage, noch de bekennende politieverklaring van de betrokkene dat hij het feit alleen heeft gepleegd, te ontkrachten. Het hof neemt die verklaring, anders dan zijn later ingenomen verklaringen, tot uitgangspunt, nu hij daar naar het oordeel van het hof gedetailleerd (onder meer over het aantal hennepplanten, de kosten voor energie en de start van de kwekerij) en spontaan (over het feit dat hij de kwekerij zelf heeft opgezet en de elektra zelf heeft aangelegd) heeft verklaard. Ten aanzien van de hoeveelheid hennepplanten en de gestelde opbrengst per kilo wordt uitgegaan van de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de betrokkene, inhoudende dat er 177 hennepplanten in de kwekerij waren en dat er één oogst is geweest van 5,2 kilo met een kiloprijs van € 3.900,00. Het hof komt daarmee tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst
Conform de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring van de betrokkene zal worden uitgegaan van een opbrengst van 177 planten à 5,2 kilo met een kiloprijs van € 3.900,00 (5,2 x € 3.900,00 =) € 20.280,00 voor één oogst.
Kosten
Inkoopprijs stekken (177 x € 3,81) € 674,37
Overige variabele kosten (177 x € 3,88) € 686,76
Afschrijvingskosten (ruimte A € 150,- + ruimte B € 150,-) € 300,00
Elektriciteitskosten (achteraf betaald aan Liander) € 750,44
Knipkosten € -
Huurkosten
€ - +
Totale kosten € 2.411,57
Eén oogst
Opbrengst (5,2 kilogram x € 3.900) € 20.280,00
Kosten
€ 2.411,57
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 17.868,43

Verplichting tot betaling aan de Staat

Standpunt van de verdediging
De raadsman van de betrokkene heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel verminderd moet worden met het in de strafzaak verbeurd verklaarde bedrag van € 4.900,00.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het bedrag, indien het niet verbeurd wordt verklaard, in mindering moet worden gebracht op het ontnemingsbedrag.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het verbeurd verklaarde bedrag ad € 4.900,00 van het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering dient te worden gebracht op het aan de Staat te betalen bedrag, nu dit bedrag volgens de ter terechtzitting in appel afgelegde verklaring van de betrokkene afkomstig is uit de bewezen verklaarde hennepteelt en het hof deze verklaring aannemelijk acht. Aan de betrokkene zal ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel daarom de verplichting worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (€ 17.868,43 minus € 4.900,00 =) € 12.968,43.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
17.868,43 (zeventienduizend achthonderdachtenzestig euro en drieënveertig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 12.968,43 (twaalfduizend negenhonderdachtenzestig euro en drieënveertig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op
259 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J. Piena, mr. M. Iedema en mr. M.L. Leenaers, in tegenwoordigheid van
mr. N.R. Achterberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
13 juli 2020.
Mr. M. Iedema en J. Piena zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]