In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1991 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld voor een soortgelijk misdrijf. De tenlastelegging betrof zakkenrollerij in vereniging, gepleegd op 13 juni 2019 te Amsterdam, waarbij de verdachte samen met een ander een portemonnee heeft weggenomen die toebehoorde aan een slachtoffer. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, ondanks het verweer van de raadsman dat er sprake zou zijn van persoonsverwisseling. Het hof heeft de bewijsvoering van de verbalisanten en de verklaringen van het slachtoffer in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan diefstal door twee of meer verenigde personen, terwijl er nog geen vijf jaren waren verstreken sinds een eerdere veroordeling voor een soortgelijk misdrijf. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, en het hof heeft deze straf bevestigd, met inachtneming van de recidive van de verdachte. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 43a en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van voorarrest.