Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[appellant sub 1] en
. [appellante sub 2],
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grieven 1 tot en met 3. Daarmee zijn deze grieven afdoende besproken.
3.Beoordeling
in conventiegevorderd dat de kantonrechter de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de [adres] zal beëindigen met veroordeling van [appellanten] - kort gezegd - tot ontruiming. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij de huurovereenkomst met [appellanten] heeft opgezegd omdat hij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik. De woning is verouderd, de kosten van onderhoud en herstel zijn zeer hoog, hij lijdt al jaren een aanzienlijk exploitatieverlies met de verhuur van de woning in relatie tot die kosten en sloop en nieuwbouw zijn volgens [geïntimeerde] de enige mogelijkheid voor een rendabele exploitatie. Na sloop en nieuwbouw is het niet mogelijk de bestaande huurovereenkomst in stand te houden.
in reconventievoorwaardelijk gevorderd, voor zover in hoger beroep van belang, dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een verhuisvergoeding van € 10.000 dan wel van een in goede justitie te bepalen bedrag. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van van genoemd bedrag. In conventie en in reconventie heeft de kantonrechter hetgeen overigens of anders is gevorderd afgewezen.
in conventie en in reconventieheeft de kantonrechter ten grondslag gelegd, zakelijk weergegeven, dat [geïntimeerde] , gelet op artikel 7:274 lid 1 onder c, voldoende heeft onderbouwd dat de huidige exploitatie ernstig verliesgevend is en op langere termijn niet kan worden voortgezet, dat [geïntimeerde] daarmee heeft aangetoond het gehuurde dringend nodig te hebben voor eigen gebruik en dat het voor [appellanten] mogelijk moet zijn om op niet al te lange termijn elders passende woonruimte te vinden. Omdat [geïntimeerde] zich bereid heeft verklaard een bedrag van € 10.000 te voldoen aan verhuiskosten, heeft de kantonrechter dit bedrag toegewezen.
de grieven 4(per abuis zijn er twee grieven voorzien van een nummer 4) hebben [appellanten] aan de orde gesteld dat de kantonrechter is uitgegaan van een onjuiste maatstaf bij de beoordeling van de vraag of [geïntimeerde] de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik kan beëindigen. Zij hebben in dat verband verwezen naar brieven van 30 december 2009 en 8 november 2010 van [geïntimeerde] .
grieven 5 tot en met 12lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Samengevat hebben [appellanten] hierin gesteld dat de kantonrechter ten onrechte is meegegaan in de stellingen van [geïntimeerde] en op basis daarvan ten onrechte heeft geoordeeld dat er een structurele wanverhouding bestaat tussen de opbrengst van het gehuurde en de kosten van exploitatie, waardoor sloop en nieuwbouw noodzakelijk zijn.
grief 12is dus terecht voorgesteld, zoals door [geïntimeerde] is erkend. Hieraan zijn overigens door [appellanten] geen verdere gevolgen verbonden).
grief 13hebben [appellanten] aan de orde gesteld dat de kantonrechter geen dan wel een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. [appellanten] hebben in dat verband gesteld dat zij groot belang hebben bij voortzetting van de huurovereenkomst, dat zij zeer gehecht zijn aan het gehuurde en daar al ruim 15 jaar wonen, terwijl [geïntimeerde] geen binding heeft met het woonhuis en niet van plan is dit te gaan bewonen en dat voor sloop geen bouwkundige en /of economische redenen zijn. Voorts hebben zij gesteld dat [geïntimeerde] zich in het verleden vanwege problemen met het onderhoud van het gehuurde en het niet goed functioneren van een hete lucht verwarmingsinstallatie niet als een goed verhuurder heeft gedragen, waardoor [appellanten] gedurende drie jaren elders hebben moeten wonen. Het hof is van oordeel dat dit alles geen afbreuk kan doen aan hetgeen hiervoor is overwogen. Deels zijn deze punten hierboven reeds aan de orde geweest en beoordeeld (bouwkundige en economische redenen) en overigens zijn zij onvoldoende zwaarwegend. De kwestie van het onderhoud en het functioneren van de genoemde installatie is bij eindvonnis van 15 april 2015 afgerond en te lang geleden om gewicht in de schaal te doen leggen, mede omdat er sindsdien geen nieuwe klachten zijn geweest. De grief wordt verworpen.
grief 14hebben [appellanten] daartegen ingebracht dat het ondanks de lange inschrijfduur - van inmiddels 10 jaar en vijf maanden - , nagenoeg onmogelijk is om een woning te verkrijgen via de woningbouwcorporaties. Zij hebben voorts gesteld dat het niet aan [appellanten] is om passende woonruimte te zoeken, maar dat het aan [geïntimeerde] is om passende woonruimte aan te bieden.
grief 15hebben [appellanten] gesteld dat de kantonrechter ten onrechte het vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Het hof overweegt als volgt. Nu het hof in het arrest in het incident heeft beslist dat de tenuitvoerlegging is geschorst totdat op het hoger beroep is beslist en het hof thans arrest wijst, bestaat er voor zover geen belang bij de grief. Overigens is de grief met succes voorgesteld. Het wettelijk uitgangspunt van art. 7:272 BW is dat een opgezegde huurovereenkomst met betrekking tot woonruimte van kracht blijft totdat de rechter onherroepelijk heeft beslist op de vordering tot beëindiging van de huurovereenkomst. Nu door [geïntimeerde] onvoldoende is gesteld om een uitzondering op dit uitgangspunt te rechtvaardigen, heeft de kantonrechter ten onrechte het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De grief slaagt.
grieven 1 tot en 14leiden niet tot het door [appellant sub 1] beoogde resultaat.
Grief 15slaagt. Nu de in het vonnis van 23 januari 2019 genoemde datum van ontruiming (uiterlijk 1 augustus 2019) is verstreken en de huurovereenkomst van kracht is gebleven, zal het hof een nieuwe datum van beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming vaststellen. Het hof zal de huurovereenkomst beëindigen op 31 december 2020 en [appellanten] veroordelen uiterlijk op die datum het gehuurde te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken. Dit leidt er toe dat het
vonnis in conventiegewezen zal worden vernietigd voor zover daarin (i) de huurovereenkomst op uiterlijk 1 augustus 2019 is beëindigd en [appellanten] zijn veroordeeld tot ontruiming op uiterlijk die datum en (ii) het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Voor het overige (afwijzing van meer of anders gevorderde) zal het vonnis in conventie worden bekrachtigd. Het
vonnis in reconventiezal in zijn geheel worden bekrachtigd. Hetgeen meer of anders is gevorderd zal worden afgewezen.