ECLI:NL:GHAMS:2020:214

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.226.458/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid huurder voor schade door diefstal motorfiets na tekortkoming in huurovereenkomst

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de huurder voor schade die is ontstaan door de diefstal van een motorfiets. De huurder, aangeduid als [appellante], had een motorfiets van het merk Kawasaki, type Z800, gehuurd van MLK SERVICES V.O.F. De huurovereenkomst bepaalde dat de motorfiets op 3 oktober 2015 moest worden teruggebracht. Echter, de motorfiets werd niet teruggegeven omdat de huurder aangifte deed van diefstal. De huurder had de motorfiets op 28 september 2015 aan haar broer meegegeven, die deze niet op de juiste wijze had geparkeerd. Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde dat de huurder tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst, omdat zij de motorfiets niet aard- en nagelvast had geparkeerd en deze aan een derde had uitgeleend zonder toestemming van de verhuurder. Hierdoor was de huurder aansprakelijk voor de schade die de verhuurder had geleden door de diefstal van de motorfiets. Het hof bekrachtigde het eerdere vonnis van de kantonrechter, waarin de schade was begroot op € 8.113,41, inclusief een boete.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.226.458/01
zaaknummer rechtbank (Amsterdam) : 5111434 CV EXPL 16-16979
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 januari 2020
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
MLK SERVICES V.O.F.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.A.A. van den Broek te Nijmegen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en MLK genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 22 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna ‘de kantonrechter’, van 26 mei 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen haar als gedaagde en MLK als eiseres. Het vonnis houdt een eindvonnis in.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met een productie.
Bij de memorie van grieven heeft [appellante] het hoger beroep uitgebreid tot het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 13 januari 2017. Zij heeft geconcludeerd, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat het hof het bestreden eindvonnis van 26 mei 2017 zal vernietigen en alsnog de vordering van MLK zal afwijzen voor zover deze bij dat vonnis is toegewezen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van MLK in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.
MLK heeft geconcludeerd, kort gezegd en naar het hof begrijpt, dat het hof het hoger beroep zal verwerpen en het bestreden eindvonnis zal bekrachtigen, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben bewijs van hun stellingen aangeboden.
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 13 januari 2017 onder 1, 1.1 tot en met 1.9, de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Over de juistheid van die feiten bestaat geen geschil, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het mede acht zal slaan op enkele andere, hierna te noemen, feiten die tussen partijen niet in geschil zijn.

3.Beoordeling

3.1.
Kern van de zaak is de vraag of [appellante] verplicht is de schade te vergoeden die MLK heeft geleden als gevolg van de diefstal van een motorfiets van het merk Kawasaki, type Z800, met kenteken [kenteken] , hierna ‘de motorfiets’. Aanleiding tot deze vraag zijn, verkort weergegeven, de volgende feiten.
3.2.
MLK heeft de motorfiets op 28 september 2015, in de uitoefening van haar onderneming, aan [appellante] verhuurd. Partijen zijn daartoe een schriftelijke huurovereenkomst aangegaan, waarin onder meer is bepaald dat de motorfiets op 3 oktober 2015 moest worden teruggebracht. De huurovereenkomst vermeldt [appellante] als enige bestuurder. Zij bepaalt verder, voor zover van belang: ‘Het is de huurder niet toegestaan om zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder het voertuig uit te lenen aan een ander.’ De overeenkomst bevat tevens de volgende bepaling: ‘Let op Algemene voorwaarden. Huurder erkent de voorwaarden ter kennisgeving te hebben gekregen en met de voorwaarden in te stemmen.’ De aangehaalde bepalingen staan duidelijk leesbaar op het voorblad van de huurovereenkomst. [appellante] heeft de overeenkomst op datzelfde blad ondertekend voor akkoord.
3.3.
[appellante] heeft de motorfiets niet aan MLK teruggegeven. Zij heeft op 29 september 2015 bij de politie aangifte gedaan van diefstal van de motorfiets. Van deze aangifte is proces-verbaal opgemaakt. Dit proces-verbaal vermeldt dat de diefstal heeft plaatsgevonden op een tijdstip tussen 28 september 2015, 22:00 uur, en 29 september 2015, 5:55 uur, en dat de motorfiets zich toen in een parkeergarage bevond aan de [adres] , ter hoogte van nummer [nummer] . Volgens het genoemde proces-verbaal heeft [appellante] aan de politie verklaard dat zij de motorfiets op 28 september 2015 ‘ergens aan het einde van de middag’ had meegegeven aan haar broer, [A] , die deze ‘in goede orde’ achterin de genoemde parkeergarage had gestald. De parkeergarage behoorde – onder meer – bij de woning van een vriend van de broer van [appellante] . De motorfiets was niet met een bijgeleverd kettingslot aard- en nagelvast geparkeerd en niet aan een ander object bevestigd.
3.4.
Op vordering van MLK heeft de kantonrechter [appellante] aansprakelijk geoordeeld voor de schade die MLK heeft geleden als gevolg van het feit dat de motorfiets niet aan haar is teruggeven. Bij het bestreden eindvonnis is de schade van MLK begroot op een bedrag van € 8.113,41, in welk bedrag een op het voorblad van de huurovereenkomst bepaalde boete van € 500,- is begrepen. [appellante] is veroordeeld tot betaling aan MLK van het genoemde bedrag van € 8.113,41, te vermeerderen met wettelijke rente en met proceskosten. Tegen deze beslissing en de daartoe leidende overwegingen voert [appellante] vijf grieven aan. De grieven bestrijden dat [appellante] tegenover MLK verplicht is tot schadevergoeding. Zij lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
3.5.
Evenals de kantonrechter beantwoordt het hof de onder 3.1 weergegeven vraag bevestigend. Hiertoe is het volgende bepalend. Volgens de huurovereenkomst moest [appellante] de motorfiets op 3 oktober 2015, na het verstrijken van de tijd waarvoor zij deze had gehuurd, aan MLK teruggeven. Dit heeft zij niet gedaan. [appellante] is dus tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot teruggave van de motorfiets. Zij is daarom op grond van artikel 6:74 BW verplicht de schade te vergoeden die MLK door het niet-teruggeven van de motorfiets heeft geleden, tenzij deze tekortkoming [appellante] niet kan worden toegerekend. De stellingen van [appellante] komen erop neer dat dit laatste het geval is omdat de motorfiets is gestolen zonder dat haar in verband daarmee schuld treft, zodat het niet-teruggeven van de motorfiets als gevolg van de gestelde diefstal niet voor haar rekening komt als bedoeld in artikel 6:75 BW.
3.6.
Het hierboven weergegeven verweer houdt ook in hoger beroep geen stand. Op de eerste plaats staat als onweersproken vast dat [appellante] de motorfiets op 28 september 2015 op enig moment heeft meegegeven aan haar onder 3.3 genoemde broer [A] , zoals zij ook tegenover de politie heeft verklaard, dat deze broer de motorfiets dezelfde dag met medeweten van [appellante] heeft gestald in een parkeergarage – onder meer – behorend bij de woning van een vriend van hem en dat die garage voor de bewoners van de bijbehorende woningen vrijelijk toegankelijk was, terwijl zij zelf geen vrije toegang tot de garage had. Vast staat verder dat MLK [appellante] geen toestemming had gegeven om de motorfiets uit te lenen aan een ander, zoals op het voorblad van de huurovereenkomst bepaald. Uit deze feiten volgt dat [appellante] in strijd met het bepaalde in de huurovereenkomst de motorfiets in ieder geval enige tijd heeft uitgeleend aan een derde, namelijk aan haar broer [A] , en dat zij bovendien heeft toegelaten dat de motorfiets werd gestald in een ruimte die wel voor anderen dan [appellante] , maar niet voor haarzelf, vrijelijk toegankelijk was, zodat de motorfiets daardoor uit haar macht is gebracht. In alle genoemde opzichten heeft [appellante] bijgedragen aan het ontstaan of de vergroting van het risico dat de motorfiets zou worden gestolen, zodat niet kan worden geoordeeld dat haar in verband met de gestelde diefstal geen schuld treft.
3.7.
Op de tweede plaats heeft [appellante] door haar ondertekening van de huurovereenkomst, op het voorblad, zonder voorbehoud verklaard de algemene voorwaarden van MLK ‘ter kennisgeving te hebben gekregen en met de voorwaarden in te stemmen.’ Uit deze verklaring, in aanmerking genomen de zin die partijen daaraan redelijkerwijs mochten toekennen toen zij de huurovereenkomst aangingen, volgt dat [appellante] een redelijke mogelijkheid is geboden om van de algemene voorwaarden van MLK kennis te nemen en dat deze voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst tussen partijen. In ieder geval mocht MLK aan de ondertekening van de huurovereenkomst door [appellante] de betekenis toekennen dat laatstgenoemde de algemene voorwaarden had ontvangen en met de toepasselijkheid ervan instemde, zodat [appellante] op grond van het bepaalde in artikel 3:35 BW geen beroep op het tegendeel toekomt. Artikel 7, eerste lid, van de algemene voorwaarden bepaalt, voor zover van belang, dat een gehuurde motorfiets wanneer deze niet wordt gebruikt, ‘te allen tijde’ aard- en nagelvast dient te worden gezet met het bijgeleverde extra slot of aan ‘een volumineus, zwaar object zoals een lantaarnpaal of een andere motor’ dient te worden bevestigd. Deze bepaling is, mede gelet op de aangehaalde verklaring van [appellante] , niet vernietigbaar op grond van het bepaalde in artikel 6:233 BW en evenmin oneerlijk in de zin van Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten, zodat [appellante] daaraan is gebonden. Tussen partijen staat vast dat de motorfiets gedurende de stalling in de hierboven genoemde parkeergarage niet met het bijgeleverde kettingslot aard- en nagelvast was gezet en niet aan een ander object was bevestigd. [appellante] is de verplichting hiertoe neergelegd in artikel 7, eerste lid, van de algemene voorwaarden dus niet nagekomen. Die verplichting strekt ertoe de mogelijkheid van diefstal te beperken, zodat [appellante] door de niet-nakoming daarvan heeft bijgedragen aan het risico dat de motorfiets zou worden gestolen en zodat haar ook in dit opzicht in verband met de diefstal schuld treft.
3.8.
Op de onder 3.6 en 3.7 besproken gronden, zowel afzonderlijk als tezamen en in onderlinge samenhang, kan het niet-teruggeven van de motorfiets aan MLK als gevolg van de gestelde diefstal en, dus, de tekortkoming van [appellante] in de nakoming van de huurovereenkomst die is gelegen in dat niet-teruggeven, aan [appellante] worden toegerekend. Haar onder 3.6 en 3.7 beschreven gedragingen hebben ieder voor zich en zeker in onderlinge samenhang het risico van diefstal doen toenemen en maken daarom, nu dat risico zich volgens haar stellingen heeft verwezenlijkt, dat het niet-teruggeven van de motorfiets als dit al niet te wijten zou zijn aan de schuld van [appellante] , in elk geval naar de in het maatschappelijk verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Dit wordt niet anders door het beroep van [appellante] op de bepaling in artikel 7, eerste lid, van de algemene voorwaarden dat motorfietsen met een motorvermogen van meer dan 73 kW tussen 23:00 uur en 8:00 uur ‘binnen in een goed afgesloten afzonderlijke ruimte op slot gestald [dienen] te worden’, alleen al omdat de parkeergarage waarin de broer van [appellante] de motorfiets had gestald, geen ‘goed afgesloten afzonderlijke ruimte’ was als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de algemene voorwaarden. Volgens deze bepaling is daartoe vereist dat de garage niet toegankelijk is ‘voor anderen dan de huurder en diens huisgenoten’. Dit was de gebruikte garage juist wel. Verder blijkt uit niets dat de motorfiets een vermogen van meer dan 73 kW had, terwijl dat allesbehalve vanzelf spreekt en MLK dat gemotiveerd betwist. [appellante] heeft evenmin baat bij haar stelling dat MLK de motorfiets uitsluitend tegen wettelijke aansprakelijkheid, en niet tegen diefstal, had verzekerd, zonder dat zij daarop was gewezen. Deze stelling doet niets af aan de hierboven beschreven gedragingen van [appellante] zelf, op grond waarvan het niet-teruggeven van de motorfiets aan MLK voor haar rekening komt.
3.9.
Nu het niet-teruggeven van de motorfiets [appellante] kan worden toegerekend, is zij verplicht de schade te vergoeden die MLK daardoor heeft geleden. [appellante] heeft in hoger beroep niet bestreden dat die schade overeenkomt met het door de kantonrechter begrote, onder 3.4 genoemde bedrag van € 8.113,41, zodat zij dit bedrag aan MLK moet betalen, te vermeerderen met rente en kosten zoals door de kantonrechter bij het eindvonnis bepaald. [appellante] heeft in hoger beroep geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere oordelen dan hierboven gegeven. Haar bewijsaanbod in de memorie van grieven wordt daarom, als niet ter zake dienend en overigens ook als te vaag, gepasseerd.
3.10.
De slotsom uit het bovenstaande is dat het hoger beroep tevergeefs is ingesteld en dat het bestreden eindvonnis zal worden bekrachtigd. De grieven zijn mede gericht tegen het tussen partijen gewezen tussenvonnis, maar hiervan heeft [appellante] niet de vernietiging gevorderd. Het hof zal daarom uitsluitend het eindvonnis bekrachtigen, waarbij duidelijkheidshalve wordt opgemerkt dat de hierboven gegeven beoordeling meebrengt dat evenmin grond bestaat voor vernietiging van het tussenvonnis als [appellante] daartoe mede zou hebben willen concluderen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellante] worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 26 mei 2017 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van MLK begroot op € 716,- aan verschotten en € 759,- voor salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Kingma, W.H.F.M. Cortenraad en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.