ECLI:NL:GHAMS:2020:2105

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.235.971/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadebegroting en aansprakelijkheid bij lekkage in woning

In deze zaak, die voortvloeit uit een eerder tussenarrest van 17 december 2019, heeft het Gerechtshof Amsterdam op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een schadebegroting naar aanleiding van lekkage in een woning. De appellanten, die schadevergoeding vorderden, hebben hun eis verminderd en aanvullende stukken ingediend ter onderbouwing van hun vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten tijdig hebben geklaagd over het gebrek en dat de geïntimeerden geen beroep kunnen doen op de ouderdomsclausule in de koopovereenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat de schade, die voortvloeit uit de lekkage en de schade aan de vloerbalken, voor rekening van de geïntimeerden komt.

De appellanten hebben hun vordering in hoofdsom verminderd van € 16.450,00 naar € 16.269,86 en hebben een aantal kosten, zoals die van een deskundige, laten varen. Het hof heeft de door de appellanten gevorderde bedragen beoordeeld en vastgesteld dat de kosten voor herstel en vervanging van materialen, die direct voortvloeien uit het gebrek, toewijsbaar zijn. Het hof heeft de vordering van de appellanten in hoofdsom toegewezen tot een bedrag van € 12.905,86, inclusief btw, en de wettelijke rente vanaf de datum van de inleidende dagvaarding toegewezen. De geïntimeerden zijn als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.235.971/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 5959370 / CV EXPL 17-4287
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 28 juli 2020
inzake
[appellant sub 1]
en
[appellante sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellanten,
advocaat: mr. N. Lubach te Alkmaar,
tegen
[geïntimeerde sub 1]
en
[geïntimeerde sub 2] ,
beiden wonend te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. B.P. van Overeem te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna wederom [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
Het hof heeft in deze zaak op 17 december 2019 een tussenarrest uitgesproken (verder: het tussenarrest). Voor het verloop van het geding tot die datum wordt naar het tussenarrest verwezen.
Ingevolge het tussenarrest hebben [appellanten] een akte met producties genomen en daarbij hun eis verminderd. Vervolgens hebben [geïntimeerden] een antwoordakte genomen.
Ten slotte is wederom arrest gevraagd.

2.Verdere beoordeling

2.1.
In het tussenarrest heeft het hof geoordeeld, kort samengevat, dat [appellanten] ten aanzien van de lekkage en de schade aan de vloerbalken van de badkamer (verder: het gebrek) tijdig hebben geklaagd, dat [geïntimeerden] ter zake van het gebrek geen beroep kunnen doen op artikel 22 van de koopovereenkomst (de ouderdomsclausule) en dat het gebrek, als gevolg waarvan de woning niet de feitelijke eigenschappen bezit die nodig zijn voor een normaal gebruik als woonruimte, op grond van artikel 6.3 van de koopovereenkomst voor risico van [geïntimeerden] komt. Omdat inmiddels herstel- en vervangingswerkzaamheden waren uitgevoerd en [appellanten] niet alleen het gebrek hebben laten herstellen maar de badkamer geheel hebben laten renoveren, kon het hof, zo heeft het in het tussenarrest tevens geoordeeld, de schade niet aan de hand van de door Technisch buro Heeremans en Wieser’s Advies genoemde herstel- en vervangingswerkzaamheden vaststellen of begroten en heeft het de zaak naar de rol verwezen, opdat [appellanten] bij akte de door hen betaalde facturen, waarop de werkzaamheden zijn gespecificeerd, in het geding zouden brengen en aan de hand daarvan concreet zouden toelichten welke werkzaamheden in welke mate toegerekend kunnen worden aan het herstel van de vloerbalk(en) en de lekkage. [geïntimeerden] mochten daarop vervolgens reageren.
2.2.
[appellanten] hebben van de hun geboden gelegenheid gebruik gemaakt. Zij hebben daarbij tevens hun geldvordering in hoofdsom verminderd van € 16.450,00 (inclusief btw) tot € 16.269,86 (inclusief btw). Verder hebben zij hun vordering van € 1.155,55 wegens kosten van de deskundige (Wieser’s Advies) kennelijk laten varen. De vordering wegens buitengerechtelijke incassokosten ter grootte van € 939,50 hebben zij gehandhaafd.
2.3.
Het door [appellanten] thans in hoofdsom gevorderde bedrag van € 16.269,86 (inclusief btw) is als volgt opgebouwd:
( i) een bedrag van € 5.514,26 (inclusief btw), onderverdeeld in de volgende bedragen (telkens exclusief btw):
- € 680,00 wegens behandelen van de aanwezige schimmel,
- € 75,00 wegens opname door een specialist,
- € 360,00 wegens verwijderen van rotte balken,
- € 125,00 wegens onderstempelen van de vloer,
- € 321,75 wegens een nieuw gipsplafond,
- € 890,00 wegens aanbrengen van nieuwe balken,
- € 305,00 wegens aanbrengen van een nieuwe “lewisplaat” op de vloer,
- € 450,80 wegens leveren en aanbrengen van nieuwe scheidingswanden,
- € 1.077,50 wegens aanbrengen van stucwerk.
Het totaal van deze bedragen is € 4.285,05, te vermeerderden met 6% respectievelijk 21% btw.
(ii) een bedrag van € 5.354,25 (inclusief btw) voor het installeren van sanitair en het plaatsen van de tegels, bestaande uit € 2.813,25 (inclusief btw) wegens materiaalkosten (bij de constructieve werkzaamheden zijn volgens [appellanten] alle elektra, leidingen en afvoeren verwijderd die opnieuw moesten worden aangelegd) en € 2.541,00 (inclusief btw) wegens arbeidsloon ter zake.
(iii) een bedrag van € 5.401,35 (inclusief btw) voor de volgens [appellanten] noodzakelijke vervanging van materialen, als volgt onderverdeeld (bedragen telkens inclusief btw):
- € 332,91 wegens een nieuwe drain,
- € 42,60 wegens het huren van een sloophamer,
- € 382,30 wegens vervanging van de vloerverwarming,
- € 1.160,00 wegens vervanging van de radiator en een aansluitset,
- € 857,00 wegens aanschaf van douchedeuren,
- € 1.117,00 wegens aanschaf van wandtegels,
- € 230,00 wegens het inmeten en laten plaatsen van de douchedeuren,
- € 212,51 wegens vervanging van de plinten,
- € 427,03 wegens vervanging van de ondervloer en de laminaatvloer in de
aangrenzende slaapkamer,
- € 640,00 wegens vervanging van niet herbruikbare vloer- en wandtegels.
2.4.
Opmerking verdient dat [appellanten] tevens melding hebben gemaakt van een aantal door hen gemaakte kosten die zij niet ten laste van [geïntimeerden] (wensen te) brengen. Zij hebben een toelichting gegeven op de door hen gevorderde kosten en hebben dusdoende – anders dan [geïntimeerden] zonder enige concretisering of toelichting stellen – geen stellingen ingenomen die buiten de procesorde vallen.
2.5.
[appellanten] hebben bij hun akte stukken overgelegd die betrekking hebben op voormelde door hen van [geïntimeerden] gevorderde bedragen, zoals facturen, opdrachtbevestigingen, begrotingen en bonnen. [geïntimeerden] hebben op zichzelf niet betwist dat [appellanten] deze kosten hebben gemaakt, reden waarom het hof daarvan zal uitgaan. Dit betekent dat hierna nog slechts behoeft te worden onderzocht of en in hoeverre deze door [appellanten] gemaakte kosten voor rekening van [geïntimeerden] moeten komen. In dit verband wordt reeds hier opgemerkt dat in het onderhavige geval geen aanleiding bestaat voor het aanbrengen van een correctie wegens nieuw voor oud. Immers, zonder toelichting – die ontbreekt – is niet aannemelijk dat [appellanten] door de vernieuwing van hun badkamer (wezenlijk) in hun vermogen zijn gebaat.
2.6.
Ten aanzien van de onder 2.3 (i) genoemde bedragen maken [geïntimeerden] bezwaar tegen alle posten behalve die ter zake van de verwijdering van de rotte balken (€ 360,00), het aanbrengen van nieuwe balken (€ 890,00) en het plaatsen van een nieuwe lewisplaat (€ 305,00), telkens te vermeerderen met de btw. Volgens [geïntimeerden] dient de rest van de werkzaamheden buiten beschouwing te blijven omdat die niet zijn te begrijpen onder het herstel van de vloerbalk(en) en de lekkage. Het hof verwerpt dit verweer. [appellanten] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten een direct gevolg zijn van het gebrek. Het te dezen gevorderde bedrag van € 5.514,26 (inclusief btw) zal dan ook geheel worden toegewezen.
2.7.
Met betrekking tot het onder 2.3 (ii) genoemde bedrag van € 5.354,25 (inclusief btw) hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat dit niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat ook de hier ten tonele gevoerde kostenposten niet zijn te begrijpen onder het herstel van de vloerbalk(en) en de lekkage, terwijl volgens hen niet valt in te zien waarom alle elektra, leidingen en afvoeren moesten worden afgevoerd. Echter, [appellanten] hebben naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten aan het gebrek zijn toe te rekenen, meer concreet, dat bij de constructieve werkzaamheden alle elektra, leidingen en afvoeren zijn (en kennelijk: moesten worden) verwijderd en opnieuw moesten worden aangelegd en dat de tegels moesten worden verwijderd (en opnieuw aangelegd) omdat de wanden en de vloeren waren aangetast door het vocht. Ook deze post zal dan ook geheel worden toegewezen.
2.8.
Ten aanzien van het onder 2.3 (iii) genoemde bedrag van € 5.401,35 (inclusief btw) hebben [geïntimeerden] aangevoerd dat zij, gegeven de algehele renovatie van de badkamer, niet inzien waarom de kosten van een nieuwe radiator, nieuwe douchedeuren en nieuwe wandtegels voor hun rekening zouden moeten komen, evenmin als de kosten voor het aanleggen van een nieuwe laminaatvloer in de aangrenzende kamer. Om met dit laatste te beginnen: [appellanten] hebben gesteld dat als gevolg van de lekkage de ondervloer en de laminaatvloer in de aangrenzende slaapkamer zijn vergaan en dat zij daarom genoodzaakt waren een en ander te vervangen. Naar het oordeel van het hof hebben [geïntimeerden] dit niet althans onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, reden waarom deze post ter grootte van € 427,03 (inclusief btw) zal worden toegewezen. Ten aanzien van de radiator, de douchedeuren en de wandtegels hebben [appellanten] echter inderdaad niet voldoende aannemelijk weten te maken dat de desbetreffende kosten zijn veroorzaakt door het gebrek, meer concreet, waarom de bewuste zaken niet konden worden hergebruikt. De hiermee gemoeide posten van respectievelijk € 1.160,00, € 857,00, € 230,00 en € 1.117,00, telkens inclusief btw, zullen daarom worden afgewezen. Tegen de overige posten ter grootte van respectievelijk € 332,91, € 42,60, € 382,30, € 212,51 en € 640,00 (telkens inclusief btw) hebben [geïntimeerden] onvoldoende concreet verweer gevoerd, reden waarom die alle zullen worden toegewezen. In totaal is te dezen derhalve toewijsbaar een bedrag van € 2.037,35 (inclusief btw); het meer gevorderde zal worden afgewezen.
2.9.
Uit al het voorgaande blijkt dat het hof geen behoefte heeft aan deskundige voorlichting.
2.10.
De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en dat [geïntimeerden] hoofdelijk zullen worden veroordeeld tot betaling aan [appellanten] van in hoofdsom een bedrag van (€ 5.514,26 + € 5.354,25 + € 2.037,35 =) € 12.905,86 (inclusief btw), zulks onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. De door [appellanten] gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen worden afgewezen, omdat niet is gesteld of gebleken dat [appellanten] [geïntimeerden] de in art. 6:96 lid 6 BW bedoelde brief hebben gestuurd. [appellanten] hebben niet duidelijk gemaakt waarom door [geïntimeerden] wettelijke rente is verschuldigd vanaf 4 januari 2017. De door hen gevorderde wettelijke rente is daarom toewijsbaar vanaf de dag van de inleidende dagvaarding, 2 mei 2017. Hieraan doet, gezien art. 6:119 lid 1 BW, niet af dat [appellanten] de herstelwerkzaamheden toen nog niet hadden laten uitvoeren.
2.11.
Bij deze stand van zaken zullen [geïntimeerden] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. De grieven 4 tot en met 6 zijn dus gegrond.
2.12.
Het bewijsaanbod van beide partijen zal als te algemeen en te vaag van de hand worden gewezen.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland van 29 november 2017, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellanten] te voldoen een bedrag van € 12.905,86 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 2 mei 2017 tot de dag der voldoening;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellanten] gevallen en begroot op € 574,79 wegens verschotten en € 600,00 wegens salaris van de gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] gevallen en tot op heden begroot op € 827,81 wegens verschotten, op € 3.222,00 wegens salaris van de advocaat en op € 157,00 voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,00 voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, alles te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, E.K. Veldhuijzen van Zanten en H.M.M. Steenberghe en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.