ECLI:NL:GHAMS:2020:2095

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
200.269.500/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake leaseovereenkomst tussen appellant en Aromedia B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had geoordeeld dat er een leaseovereenkomst tot stand was gekomen tussen [appellant] en Aromedia B.V., waarbij [appellant] een leaseauto had gebruikt. Aromedia vorderde betaling van leasekosten die [appellant] niet had voldaan. In hoger beroep heeft [appellant] betwist dat er een overeenkomst was en heeft hij zich beroepen op verjaring, rechtsverwerking en de redelijkheid en billijkheid. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er een leaseovereenkomst was en dat [appellant] de hoogte van de vordering onvoldoende had betwist. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en [appellant] veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De zaak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en de gevolgen van het niet tijdig betwisten van vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.269.500/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland: 7501330 \ CV EXPL 19-1172
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 juli 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. W.J. Vroegindeweij te Katwijk,
tegen
AROMEDIA B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Aromedia genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 november 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (verder: de kantonrechter) van 9 oktober 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Aromedia als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte van [appellant] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vorderingen van Aromedia alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Aromedia in de kosten van het geding in beide instanties.
Aromedia heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dagtekening, althans niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen arrest, hieraan is voldaan.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.10 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. De feiten behelzen, waar nodig aangevuld met feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, het volgende.
2.2.
Careera B.V., een aan Aromedia gelieerde vennootschap, is als opdrachtgeefster met [appellant] als opdrachtnemer op 20 september 2007 een overeenkomst van opdracht aangegaan voor de duur van zes maanden. Ten behoeve van de uitvoering van deze overeenkomst is aan [appellant] door Aromedia een leaseauto van [X] Auto Lease (hierna: [X] ) ter beschikking gesteld, die Aromedia op haar beurt van laatstgenoemde had geleased.
2.3.
De overeenkomst van opdracht is per 20 augustus 2008 van rechtswege geëindigd. [appellant] is nadien gebruik blijven maken van een aan hem door Aromedia ter beschikking gestelde leaseauto.
2.4.
Een e-mail van 23 januari 2009 van [Y] , directeur van Aromedia, (verder: [Y] ) verzonden vanaf zijn zakelijke e-mailadres aan [appellant] luidt als volgt:

Ha [appellant] ,
Kun je mij adres en gegevens mailen waar de facturen voor de doorbelasting van de lease naar toe kunnen? Bvd
2.5.
In reactie daarop laat [appellant] diezelfde dag bij e-mail het volgende aan [Y] weten:

zet je de factuur svp op 2008? thnx!Next Generation Concepts[adres]
(…)”
2.6.
In een e-mail van 3 september 2010 van [appellant] aan [Y] staat het volgende:
“(…)
ik ben gestart met een ‘bedrijven schuldhulp’ die mij begeleiden met oude openstaande zaken(…)
. Uiteraard heb ik jou (…) buiten dit verhaal gehouden omdat ik jullie 100% betaal(…)
Daarnaast heb ik de addt. kosten van de auto vanaf nu zeer beperkt, heb parkeervergunning dus geen boetes meer, ik betaal handmatig voor benzine dus de rekeningen zouden nu veel lager uit moeten vallen. Vanwege mijn start met bovengenoemd heb ik jou nog niet betaalt maar zoals genoemd gaat dit wel (waarschijnlijk in fragmenten) snel gebeuren.Begrijpelijk als jouw geduld op is, dan moet de auto terug. Maar mochten de we dit nog even kunnen rekken zou dat bedrijfsmatig heel veel betekenen voor me.(…)”
2.7.
Daarop heeft [Y] bij e-mail van 4 september 2010 [appellant] onder meer het volgende meegedeeld:

Ik wil overwegen de lease auto nog even vast te houden maar dan wil ik wel een strak afbetalingsschema waar je je ook aan houdt. Graag een voorstel hiervoor.
2.8.
Bij e-mail van 14 september 2010 heeft [appellant] het volgende daarop geantwoord:
“(…)
Ik kan igg toezeggen 1.500,- pm te betalen, startend in september.
Zo lopen we in op de achterstand en groeit het niet, ook met nw facturen.(…)”
2.9.
In e-mails van 23 februari 2012 hebben [appellant] en [Y] afkoop van de lease besproken. [appellant] merkte daarbij op de kosten erg hoog te vinden en een (extra) bedrag van € 11.000,- niet te kunnen plaatsen. Daarop gaf [Y] te kennen dat dat bedrag zag op de eindafrekening bij [X] die [appellant] al eerder zou hebben gezien; [Y] dacht dat het voornamelijk extra kilometers betrof.
2.10.
Bij e-mail van 31 augustus 2014 heeft [Y] [appellant] meegedeeld dat de aflossing niet opschoot en dat het bedrag alleen maar opliep.
2.11.
Daarop heeft [appellant] bij e-mail van 9 september 2014 aan [Y] geantwoord dat hij hoopte tot het einde van dat jaar minimaal € 2.750,- af te rekenen.
2.12.
Bij e-mail van 10 februari 2015 heeft [Y] aan [appellant] een overzicht van met omschrijving “Overzicht vorderingen van Aromedia/Careera op NGC/ [appellant] ” gezonden. Blijkens de omschrijving zien de vorderingen op lease kwartaal 4 2009 en kwartaal 1 tot en met 3 2010, waarop een betaling in mindering is gebracht. [appellant] werd verzocht tot betaling over te gaan.
2.13.
Een door Aromedia ingeschakeld incassobureau heeft [appellant] bij e-mail van 4 september 2018 tot betaling van leasekosten (€ 31.827,95) alsook van buitengerechtelijke (incasso)kosten (€ 4.774,19) tot een totaalbedrag van € 36.602,14 aangemaand, onder toezending van een overzicht van de vordering.
2.14.
Bij brief van 6 september 2018, gericht aan de incassogemachtigde van Aromedia, heeft de toenmalige advocaat van [appellant] de verschuldigdheid van de vordering van de hand gewezen.
2.15.
In een e-mail van 16 oktober 2018 heeft mr. Vroegindeweij voornoemd aan de incassogemachtigde van Aromedia meegedeeld:
“Client is in dienst geweest van Aromedia en heeft een auto van de zaak mogen gebruiken. Aromedia heeft een lease-overeenkomst gesloten met [X] en niet met cliënt. De e-mails tonen niet aan dat cliënt het bedrag dat in het overzicht staat, verschuldigd is. Kortom, cliënt wijst de vordering af en verzoekt u met bewijs te komen die deze vordering aantoont. Wat wel blijkt uit de correspondentie tussen cliënt en (…) [Y] is dat cliënt betalingen heeft gedaan waarvoor een rechtsgrond ontbreekt.”
2.16.
Een e-mail van 11 november 2019 - dit is na het bestreden vonnis - van [appellant] aan [Y] luidt, voor zover van belang, als volgt:

Zoals je inmiddels hebt begrepen ga ik in hoger beroep tegen de eerste uitspraak.
(…)
Ik heb nooit ontkend een betaalafspraak met jou te hebben.(…)”

3.Beoordeling

3.1.
Bij inleidende dagvaarding heeft Aromedia gevorderd [appellant] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Aromedia te betalen een bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, waaronder nakosten en rente.
3.2.
Aromedia heeft aangevoerd dat zij een bedrag van € 21.810,17 aan onbetaald gebleven leasekosten en een bedrag van € 23.649,55 aan wettelijke handelsrente berekend tot en met 31 december 2018, van [appellant] te vorderen heeft. Om haar moverende redenen heeft Aromedia haar vordering tot een bedrag van € 25.000,- beperkt en nadrukkelijk afstand van het meerdere gedaan.
3.3.
[appellant] heeft verweer gevoerd. [appellant] heeft primair aangevoerd dat tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen en dus een rechtsgrond voor de vordering ontbreekt. Subsidiair heeft [appellant] een beroep gedaan op verjaring, meer subsidiair op rechtsverwerking en op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. Ten slotte heeft [appellant] de hoogte van de vordering betwist.
3.4.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter geoordeeld dat tussen Aromedia en [appellant] een (onderlease)overeenkomst tot stand is gekomen waaruit een betalingsverplichting voor laatstgenoemde is voortgevloeid. Hiertoe heeft de kantonrechter het volgende overwogen. Na beëindiging van de (onder 2.2 en 2.3 genoemde) overeenkomst van opdracht is [appellant] de hem ter beschikking gestelde leaseauto blijven gebruiken. [appellant] heeft op verzoek van Aromedia de desbetreffende gegevens doorgegeven voor de facturering van de doorbelasting van de lease. [appellant] heeft nooit geprotesteerd tegen de facturering door Aromedia. Hij heeft juist, tot en met 4 december 2017, een groot aantal betalingen aan Aromedia gedaan en daarnaast diverse toezeggingen gedaan om de ontstane betalingsachterstand te voldoen. [appellant] heeft eerst op 16 oktober 2018 bij monde van zijn gemachtigde betwist dat een overeenkomst met Aromedia tot stand is gekomen. Deze enkele betwisting is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het beroep op verjaring, rechtsverwerking en de redelijkheid en billijkheid heeft de kantonrechter verworpen wegens onvoldoende onderbouwing. [appellant] heeft niet eerder dan in september 2018 te kennen gegeven het niet eens te zijn met de hoogte van de vordering. Uit de door Aromedia aan [appellant] verstrekte overzichten (producties 11 en 12 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat Aromedia de door [appellant] betaalde bedragen op de vordering in mindering heeft gebracht. Verder heeft [appellant] de originele facturen van [X] kunnen inzien, zoals Aromedia onweersproken heeft gesteld. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [appellant] zijn verweer met betrekking tot de hoogte van de vordering heeft prijsgegeven. De vordering van Aromedia van € 25.000,00 en de daarover gevorderde wettelijke handelsrente zijn toegewezen. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten met nakosten en rente. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op.
3.5.
Met grief 1 komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat tussen partijen een (onderlease)overeenkomst tot stand is gekomen. Volgens [appellant] rechtvaardigen de door de kantonrechter genoemde feiten en omstandigheden die conclusie niet.
3.6.
Het hof overweegt als volgt. Bij memorie van antwoord (productie E.13) heeft Aromedia een op 20 september 2007 tussen partijen gesloten ‘Overeenkomst leaseauto’ (hierna: de leaseovereenkomst) in het geding gebracht, waarvan [appellant] - bij de door hem vervolgens ingediende akte - de juistheid niet heeft betwist. Niet in geschil is verder dat [appellant] , nadat de overeenkomst van opdracht op 20 augustus 2008 was geëindigd, in verband met welke overeenkomst de leaseovereenkomst was aangegaan, gebruik is blijven maken van een aan hem door Aromedia ter beschikking gestelde leaseauto van [X] . Uit de e-mailwisseling van 23 januari 2009 tussen [appellant] en Aromedia (zie onder 2.4 en 2.5) blijkt dat de leasekosten van de auto door Aromedia aan [appellant] (via zijn voormalige eenmanszaak) werden doorbelast. In zijn e-mails van 3 en 14 september 2010 (zoals aangehaald onder 2.6 en 2.8) heeft [appellant] zonder voorbehoud aan Aromedia toegezegd de ontstane betalingsachterstand ter zake van de leasekosten te voldoen nadat hij hierop door Aromedia was aangesproken. Hierin ligt een onmiskenbare erkenning door [appellant] van het bestaan van een bepaalde leaseovereenkomst tussen partijen besloten. De e-mail van 11 november 2019 die [appellant] aan Aromedia heeft gezonden (zie onder 2.16) strookt ook met het bestaan van een leaseovereenkomst tussen partijen en laat zich anders niet verklaren. Verder is van belang dat [appellant] de juistheid van de door Aromedia aan hem verstrekte facturen en specificaties tot 6 september 2018 nimmer heeft betwist. Integendeel, [appellant] heeft over de jaren 2010 tot en met 4 april 2017 diverse betalingen aan Aromedia gedaan. Gelet op het voorgaande heeft [appellant] het bestaan van de door Aromedia gestelde leaseovereenkomst onvoldoende gemotiveerd betwist. Aan (nadere) bewijslevering ter zake wordt dan ook niet toegekomen. Het bewijsaanbod van [appellant] wordt om die reden gepasseerd. Het hof komt evenals de kantonrechter tot de conclusie dat tussen partijen (op enig moment na 20 augustus 2018) een (nieuwe) leaseovereenkomst tot stand is gekomen, althans de leaseovereenkomst uit 2007 is voortgezet. Grief 1 faalt.
3.7.
Grief 2 houdt in dat de kantonrechter ten onrechte het beroep van [appellant] op de (beperkende werking van de) redelijkheid en billijkheid heeft verworpen. Er was, volgens diens stelling, sprake van een (lease)auto die Aromedia kennelijk ongebruikt had staan. Het gebruik van een auto en (onverschuldigd) gedane betalingen maken niet dat hoge, niet overeengekomen, kosten verschuldigd waren. Aromedia had die kosten toch al en zij had geen schade, althans geen schade die aan [appellant] was toe te rekenen, aldus [appellant] .
3.8.
Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog. Tussen partijen is een leaseovereenkomst tot stand gekomen, [appellant] heeft van de leaseauto gebruik gemaakt en Aromedia heeft de daarmee samenhangende kosten aan [appellant] doorbelast. [appellant] heeft in verband hiermee verschillende betalingen verricht en van onverschuldigd gedane betalingen is derhalve geen sprake. De overige door [appellant] aangevoerde omstandigheden, voor zover al juist, maken niet dat het beroep van Aromedia op de verschuldigdheid van de leasekosten door [appellant] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid als onaanvaardbaar heeft te gelden. Grief 2 faalt eveneens.
3.9.
Met grief 3 komt [appellant] op tegen de verwerping van zijn verweer met betrekking tot de hoogte van de vordering. Al in eerste aanleg heeft [appellant] zich op standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is gespecificeerd en dat de onderliggende facturen ontbreken. Verder heeft [appellant] zich op het standpunt gesteld dat hem een hoge beëindigingsvergoeding in rekening is gebracht en dat ‘te veel gereden kilometers’ aan hem zijn doorbelast. [appellant] is niet gebonden aan de afspraken die Aromedia en [X] - van wie Aromedia op haar beurt de auto had geleased - hebben gemaakt met betrekking tot de leaseauto, van welke afspraken [appellant] overigens niet op de hoogte was, aldus [appellant] .
3.10.
Ook in hoger beroep is niet in geschil dat [appellant] de facturen en bijbehorende specificaties ter zake van de leaseauto van Aromedia heeft ontvangen. Tegen de juistheid van deze stukken, in het bijzonder de hoogte van de in rekening gebracht bedragen, heeft [appellant] destijds nooit bezwaar gemaakt. Aromedia heeft bij memorie van antwoord (productie E.14) een aantal onderliggende facturen van [X] in het geding gebracht, waarvan [appellant] ook in hoger beroep niet heeft betwist dat hij deze facturen heeft kunnen inzien. Uit al deze stukken is af te leiden dat Aromedia de leasekosten van de auto bij [X] één op één aan [appellant] heeft doorbelast en dat de hoogte van de bij [appellant] in rekening gebrachte factuurbedragen in grote mate werd bepaald door forse bedragen aan brandstofkosten, schade en overtredingen. De juistheid van deze posten en bijbehorende bedragen heeft [appellant] niet betwist. Verder volgt uit de e-mailwisseling van 23 februari 2012 tussen [appellant] en Aromedia (zie onder 2.9) dat een deel van de (hoge) leasekosten betrekking had op door [appellant] (te) veel gereden kilometers, waarvan [appellant] kennelijk al op de hoogte was. Uit de door Aromedia in eerste aanleg in het geding gebrachte overzichten van haar vordering (producties E.6, E.11 en E.12 bij inleidende dagvaarding) blijkt dat Aromedia de door [appellant] verrichte betalingen daarop in mindering heeft gebracht. Gesteld noch gebleken is dat deze overzichten onjuistheden bevatten. Het hof komt gelet op dit alles tot de conclusie dat [appellant] (ook) de hoogte van de vordering onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De enkele stelling dat [appellant] niet is gebonden aan afspraken die Aromedia en [X] zijn overeengekomen, wat daarvan ook zij, is niet toereikend. Op dit punt wordt evenmin aan (nadere) bewijslevering toegekomen. Ook grief 3 faalt.
3.11.
De slotsom is dat het hoger beroep geen doelt treft. Het vonnis waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in appel waaronder de gevorderde nakosten en rente.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Aromedia begroot op € 2.020,- aan verschotten en € 1.391,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten, aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, W.H.F.M. Cortenraad en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.