ECLI:NL:GHAMS:2020:2083
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Huurrechtelijke geschil over huurovereenkomst en ontruiming van appartement na overlijden van de verhuurder
In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] en [geïntimeerde] over de huurovereenkomst van een appartement na het overlijden van de verhuurder, [X]. [appellante] is de erfgenaam van [X] en stelt dat er geen huurovereenkomst tot stand is gekomen tussen [X] en [geïntimeerde]. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van [appellante] afgewezen, wat heeft geleid tot hoger beroep.
De feiten zijn als volgt: [X] en [appellante] woonden in Rusland en [A], hun zoon, is in 1979 geboren. [X] heeft in 2003 een appartement gekocht, waar [geïntimeerde] in 2006 is gaan wonen. [geïntimeerde] heeft huurbetalingen gedaan aan [X], maar [appellante] betwist dat er een huurovereenkomst is. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er wel degelijk een huurovereenkomst is, omdat [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt van het appartement en een tegenprestatie heeft geleverd.
In hoger beroep heeft [appellante] vier grieven ingediend, waarbij zij stelt dat de kantonrechter ten onrechte de huurovereenkomst niet heeft ontbonden en dat [geïntimeerde] zich niet als een goede huurster heeft gedragen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de grieven van [appellante] niet slagen. Het hof bevestigt dat er een huurovereenkomst is en dat [geïntimeerde] zich aan haar verplichtingen heeft gehouden. De eerdere vonnissen worden bekrachtigd, en [appellante] wordt veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.