ECLI:NL:GHAMS:2020:2047

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
23-002754-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming in het kader van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste aanleg was veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had de betrokkene verplicht tot betaling van een bedrag van € 4.264,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 juni 2020 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de betrokkene en zijn raadsvrouw. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de betrokkene opnieuw de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 4.263,00. De raadsvrouw heeft betoogd dat het bewijs van eerdere oogsten ontbreekt en dat de aangetroffen hennepplanten voor eigen gebruik waren bedoeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in de periode van 5 juni 2017 tot en met 19 juni 2017 hennep heeft geteeld en heeft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van de verbalisant. Het hof heeft geconcludeerd dat de betrokkene voordeel heeft verkregen uit de hennepteelt en heeft de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 4.263,80. Het vonnis van de politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-002754-18
Datum uitspraak: 10 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer
15-246902-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 4.263,80.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 13 juli 2018 veroordeeld ter zake van, kort gezegd, opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 13 juli 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.264,00 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens de betrokkene is hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 26 juni 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het een vonnis ex artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering betreft.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

De vordering
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig haar schriftelijke conclusie van 7 mei 2020, gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van € 4.263,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het verweer
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, aangezien het (verloop van het) stroomverbruik van betrokkene niet is onderzocht, een eerdere oogst niet is bewezen. Het aangetroffen stof is fijn zaagsel dat afkomstig is van de meubelmakerij in het pand. Subsidiair, in geval het hof anders oordeelt, dient een bedrag van € 350,00 extra aan heraansluitingskosten elektriciteit te worden afgetrokken van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft voorts ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de 40 aangetroffen planten voor eigen gebruik waren bedoeld en dat hij drie maanden voorafgaand aan de datum van ontdekking met de opbouw van de kwekerij was begonnen. Hij heeft de koolstoffilters nieuw bevestigd. De hennepresten die zijn aangetroffen in de knipscharen zijn afkomstig van planten die hij in zijn tuin heeft geoogst. Hij was als meubelmaker sinds 1 januari 2015 de huurder van het bedrijfspand en hij had nog niet eerder geoogst.
De beoordeling
Bij onherroepelijk vonnis is de betrokkene veroordeeld voor het telen van hennep in de periode van
5 juni 2017 tot en met 19 juni 2017.
Bij de schatting van het wederrechtelijk voordeel baseert het hof zich op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e tweede lid Sr van
14 juli 2017 met nummer PL1100-2017126416-1, dossierpagina’s 45 tot en met 52, opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] (hierna te noemen het ontnemingsrapport) en het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij met foto bijlage van 19 juni 2017 met nummer PL1100-2017126416-1, dossierpagina’s 17 tot en met 34, opgesteld door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Uit het ontnemingsrapport en het genoemde proces-verbaal is naar voren gekomen dat, achterin de onderste verdieping van de loods waarin de meubelmakerij van de betrokkene zich bevond, een hennepkwekerij is aangetroffen. In de loods bevond zich een afzonderlijke, door een deur afgesloten (keuken)ruimte met daarin nog een ruimte, die ook was afgesloten door middel van een deur. Daar trof men 40 planten aan van ongeveer 30 cm hoogte. Voorts zijn onder meer aangetroffen twee knipscharen met hennepresten, vijf lege stekbakken, potten met potgrond met resten van hennepplanten en vervuiling door stof op (het filterdoek van) de koolstoffilters en de overige apparatuur (foto’s nummer 4, 20, 14 tot en met 17).
Daarmee is voldoende aannemelijk dat de betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde gronddelict, alsmede andere strafbare feiten, te weten hennepteelt in de periode van 16 februari 2017 tot en met 19 juni 2017. Het hof gaat uit van een kweekcyclus van 10 weken en één eerdere geslaagde oogst. Gezien de omstandigheden waaronder de kwekerij is aangetroffen, is niet aannemelijk dat de op de apparatuur aanwezige vervuiling (alleen) is veroorzaakt door zaagsel uit de meubelmakerij. De omstandigheid dat het (verloop van het) stroomverbruik van de betrokkene niet is onderzocht, doet niet af aan het voorgaande.
De kosten die de betrokkene heeft gemaakt voor de heraansluiting van elektriciteit zijn geen kosten die voor aftrek in aanmerking komen, aangezien deze niet in direct verband staan met de voltooiing van het delict.
Het hof stelt de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt vast:
Bruto opbrengst
40 planten in een ruimte van 4 m2 betekent 10 planten per m2. Dit levert een opbrengst van 30,5 gram per plant op en een bruto opbrengst van de totale kweekruimte van 1,220 kilogram (40 x 30,5).
Bij een verkoopprijs van € 4.070,00 per kilogram is de totale opbrengst per oogst minimaal (1,220 kilogram x € 4.070,00): € 4.965,40.
De kosten per oogst:
Afschrijvingskosten: € 150,00
Hennepstekken: € 152,40 (40 x € 3,81 per plant)
Variabele kosten: € 155,20 (40 x € 3,88 per plant)
Elektriciteitskosten:
€ 244,00+
Totaal aan kosten: € 701,60.
Bruto opbrengst: € 4.965,40
Kosten:
€ 701,60-
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 4.263,80.
Het hof ontleent deze schatting aan de feiten en omstandigheden die in de bovengenoemde bewijsmiddelen zijn vervat.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.263,80.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
4.263,80 (vierduizend tweehonderddrieënzestig euro en tachtig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 4.263,00 (vierduizend tweehonderddrieënzestig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 85 dagen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. E. van Die, mr. P.C. Römer en mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. A. Scheffens, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 10 juli 2020.
Mr. Van Die is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.