Oplegging van maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dat advies mag kort gezegd niet meer dan een jaar oud zijn, tenzij het openbaar ministerie en de verdachte instemmen met gebruik van een ouder advies (artikel 37a, derde lid, Sr). Indien de verdachte zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit, waarbij overigens geen rechtsregel meebrengt dat de stoornis ook wordt geclassificeerd volgens het in de psychiatrie gehanteerde handboek DSM-V. Zonder deze vaststelling is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk. Bevolen kan worden dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist (artikel 37b, eerste lid, Sr).
9.2.1.Ziekelijke stoornis ten tijde van het bewezen verklaarde
Bij de beoordeling van de vraag of bij de verdachte ten tijde van een of meer van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, heeft het hof onder meer de inhoud betrokken van het rapport van het Pieter Baan Centrum van 3 september 2019, met daarin de bevindingen van [naam 2] , psychiater, [naam 3] , GZ-psycholoog, en [naam 4] , forensisch milieuonderzoeker. De verdachte heeft gedurende zijn opname van zeven weken in het Pieter Baan Centrum zijn medewerking aan de gedragsdeskundige onderzoeken geweigerd. Ondanks deze weigering overweegt de psychiater, die toch een aantal gesprekken met de verdachte heeft kunnen voeren, onder meer het volgende:
In het huidige onderzoek valt vanaf het eerste contactmoment de bijzondere presentatie van betrokkene op. Hoewel betrokkene sterk zijn best doet om zich als “normaal” te presenteren, en hij op onderdelen van de observatie ook gezonde kanten van zichzelf kan laten zien, valt het op dat hij geen idee heeft wat hem drijft, en doet hij leeg, identiteitsloos en identiteitsverward aan. Betrokkene lijkt niet te weten wie hij is en hoe hij in verhouding staat tot anderen. Betrokkene heeft momenten waarop hij grimasseert, hij kan soms letterlijk een opgeblazen en onnatuurlijke houding aannemen in het gesprek en tevens valt op dat er sprake is van een groot probleem in de afstemming tussen betrokkene en anderen. Hij kan in het contact ongepaste opmerkingen maken jegens onderzoeker en meerdere vrouwelijke medewerkers op de afdeling waarbij hij geen idee heeft wat hij hierin niet goed doet. Verder is er in het contact snel sprake van misverstanden, waarbij betrokkene non-verbale signalen of opmerkingen van anderen anders opvat dan bedoeld en die door betrokkene vervolgens snel paranoïde worden geïnterpreteerd. Betrokkene denkt te worden achtergesteld en dat er expres tegen hem gelogen wordt. Er is sprake van nauwelijks meer binding of contact met belangrijke anderen en tegelijk maakt betrokkene een sterk aandachtsbehoeftige indruk. Hij doet vreemde onnavolgbare uitspraken die formele denkstoornissen (concretisme, associatiezwak, tangentieel denken) vermoeden. Tevens zijn er aanwijzingen voor verregaande wat bizarre religieuze gedachtes en mogelijk wanen. Ook kan niet worden uitgesloten dat betrokkene hallucineert, aangezien hij soms even verdwaasd voor zich uit staart en hij soms om onduidelijke redenen in zichzelf lacht. Hoewel betrokkene zich zoals gezegd probeert zo normaal mogelijk voor te doen en stellig ontkent dat er behoudens de cannabisproblematiek sprake is van welke psychische problemen dan ook, kan gezien voornoemde symptomen niet anders dan worden geconcludeerd dat er bij betrokkene sprake is van psychiatrische problematiek. Vermoedelijk is er sprake van een psychose bij betrokkene, waarbij een schizofrene ontwikkeling – zeker ook gezien de typische leeftijd waarin een dergelijke stoornis zich in de regel openbaart – niet kan worden uitgesloten.[…]
De wat atypische presentatie van het beeld zal mogelijk deels van doen hebben met de weigerende proceshouding van betrokkene, aangezien hij lang niet het achterste van zijn tong heeft laten zien, maar tegelijk is ook bekend dat er in de beginfase van een schizofrene ontwikkeling er vaak sprake is van een diffuus en onduidelijk beeld en ook identiteitsverwarring wordt dan geregeld gezien.
Bij betrokkene is tevens sprake van een sinds lange tijd bestaande forse cannabisafhankelijkheid, die door hem zelf benoemd wordt maar hetgeen ook door verschillende mensen in zijn omgeving wordt gemeld. Er zijn geen aanwijzingen voor cannabisgebruik in detentie en tijdens de huidige opname was betrokkene niet onder invloed van cannabis. Het gebruik van cannabis kan bij sommige mensen psychotische klachten geven, hetgeen zich in de regel uit in paranoïde. Wanneer een psychose wordt veroorzaakt door het gebruik van cannabis, zal deze echter verdwijnen nadat het cannabisgebruik afneemt of stopt. Bij betrokkene is ondanks dat hij sinds langere tijd geen cannabis meer gebruikt, toch vermoedelijk (nog steeds) sprake van een psychose, hetgeen een psychose door cannabisgebruik dan ook onaannemelijk maakt.
De psychiater en de psycholoog komen op basis van het beeld dat van de verdachte tijdens zijn opname in het Pieter Baan Centrum is ontstaan, in combinatie met de beschikbare milieu-informatie over de jeugd en ontwikkeling van de verdachte, tot de conclusie dat sprake moet zijn van psychiatrische problematiek bij de verdachte, waarbij de waarschijnlijkheidsdiagnose (het beginstadium van) een schizofrene ontwikkeling is. Op basis van de door hen gedane bevindingen concluderen zij uiteindelijk dat met zekerheid de aanwezigheid van een psychiatrische stoornis bij de verdachte kan worden vastgesteld. Zij overwegen voorts dat tijdens de ten laste gelegde periode al enige tijd sprake lijkt van een ingezette psychiatrische ontregeling, waartoe zij zich baseren op informatie van familie en verschillende politiemutaties uit de ten laste gelegde periode.
De deskundigen hebben dus weliswaar geconcludeerd dat ten tijde van het bewezen verklaarde sprake lijkt van een psychiatrische ontregeling, maar zij hebben niet expliciet geconcludeerd dat op dat moment sprake was van de aanwezigheid van een psychiatrische
stoornisbij de verdachte. Hierbij merkt het hof evenwel op dat het aan de rechter is om die vaststelling te doen, waarbij de rechter zich doorgaans in zeer sterke mate zal laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen, maar als de gedragsdeskundigen aan de grenzen komen van wat zij vanuit hun wetenschap nog kunnen verantwoorden, de rechter zijn eigen verantwoordelijkheid zal moeten nemen voor zover de wet hem daartoe de ruimte geeft.
In dat kader heeft het hof in zijn oordeelsvorming het volgende betrokken.
Blijkens verschillende in het milieuonderzoek aangehaalde politiemutaties heeft de verdachte in de periode voorafgaand aan de bewezen verklaarde periode bij voortduring agressief en verward gedrag vertoond:
Een politiemutatie van 8 januari 2017 bevat een aangifte van mishandeling. Een medewerker van een supermarkt zag op die dag dat betrokkene het magazijn van de winkel inliep en daar na ongeveer twee minuten weer uit kwam. Toen de medewerker hem aansprak nam betrokkene een agressieve houding aan en duwde hem met twee handen tegen de borst. Daarna rende betrokkene de winkel uit. Na ongeveer vijf minuten was betrokkene weer in de winkel. Hij liep op eerdergenoemde medewerker af en schold hem uit. Vervolgens sloeg betrokkene de man met zijn vuisten. Andere medewerkers trokken betrokkene van hem af. Daarna hield de politie betrokkene aan.[…]
In een politiemutatie van 9 december 2017 staat dat de politie op die dag een melding kreeg van[een incident]
bij de toiletten van de Beurs van Berlage te Amsterdam.[…]
De politiemutatie vermeldt dat betrokkene een "verwarde indruk" maakte, hij "erg afwezig" was en een gelaten indruk maakte. Na de fouillering werd betrokkene emotioneel en gaf hij aan een gesprek te willen. Tijdens dit gesprek verklaarde hij zich verward te voelen en het moeilijk te hebben.[…]
In een politiemutatie van 10 maart 2018 las rapporteur dat betrokkene zich op die datum in het Centraal Station te Amsterdam bevond. Hij riep zonder enige aanleiding "Hey politie, politie" naar enkele medewerkers van de NS. Vervolgens liet hij zijn fiets achter en liep een winkel in. Hier veroorzaakte hij overlast door met deodorant te spuiten en snoep te pakken. Toen het winkelpersoneel hem daarop aansprak zei hij dat ze onbeschoft waren. Vervolgens gedroeg betrokkene zich recalcitrant ten opzichte van de gearriveerde politie en zei dat hij hen het liefst "een vuist zou willen geven", maar dat niet handig zou zijn. Enige tijd later diezelfde dag was betrokkene volgens de mutaties betrokken bij een aanrijding in de fietstunnel bij het Centraal Station. Hierbij zou betrokkene zich "asociaal" hebben gedragen (niet nader omschreven) ten opzichte van de tegenpartij. In de politiemutatie staat "Mogelijk dat [verdachte] vaker voor overlast kan gaan zorgen.[…]
Aanwijzingen voor de aanwezigheid van een psychische stoornis ten tijde van de bewezen verklaarde feiten worden naar het oordeel van het hof eveneens gevonden in de informatie die door de familie van de verdachte is verschaft:
In het milieuonderzoek valt te lezen dat volgens ouders het laatste anderhalf jaar voor betrokkenes huidige aanhouding het steeds slechter ging met betrokkene. Betrokkene zou geregeld spullen op zijn kamer hebben vernield zoals meubilair, telefoons en kleding. Hij eigende zich spullen van anderen toe en vertoonde daarin merkwaardig gedrag.[…]
Er waren in deze periode meer aanwijzingen voor verward gedrag bij betrokkene. Familie gaf aan dat hij een gejaagde indruk maakte, alsof hij werd achtervolgd. Ook kon betrokkene zonder aanleiding in zichzelf lachen. Hij trok zich terug en sprak eigenlijk nergens over.[…]
De laatste periode voor de huidige aanhouding zou betrokkene op straat hebben verbleven, maar ook weer in het huis van moeder. Moeder gaf aan dat betrokkene "ziek in zijn hoofd" was.
De deskundigen spreken voorts hun bevindingen uit over de periode die nog verder terugvoert dan de ten laste gelegde periode:
Op 12-jarige leeftijd ging betrokkene met moeder op vakantie naar Marokko waarna hij opeens ander en vreemd gedrag zou zijn gaan vertonen. Hij was bang dat anderen hem wilden pakken en werd midden in de nacht schreeuwend wakker. Moeder had de indruk dat hij dingen zag die er niet waren. Na 6 maanden en een traditionele Marokkaanse genezing nam dit af, zo staat opgetekend in het pro Justitia onderzoek uit 2013. In het huidige onderzoek noemde moeder dit nachtmerries.[…]
Volgens ouders vond op 16-jarige leeftijd een duidelijke knik in zijn functioneren plaats. Hij trok zich terug op zijn kamer en sloot vaak de deur af. Zijn gedrag werd minder afgestemd en de indruk is dat hij in deze periode (weer) is gaan blowen.[…]
Vanaf 18 jaar zouden volgens de ouders de gedragsproblemen in ernst zijn toegenomen.[…]
Over de periode tussen juni 2014 tot november 2018, is middels politiemutaties bekend geworden dat er tientallen meldingen zijn geweest van betrokkenheid bij vermogensdelicten. Volgens zus [naam 5] begon betrokkene juist in deze periode te blowen en liet hij meer angstig en verward gedrag zien. Dit wordt ook door school gerapporteerd: vermeld wordt dat betrokkene in toenemende mate chaotisch gedrag liet zien, ongeconcentreerd was en veel verzuim had.
Zoals ook door de psychiater is overwogen, maakte de verdachte ook bij de voorgeleiding bij de politie in de huidige strafzaak een verwarde indruk, zo volgt uit het proces-verbaal van bevindingen ter zake:
Ten tijde van de voorgeleiding zagen en hoorden wij dat [verdachte] onrustig was. Wij zagen dat [verdachte] heen en weer in de voorgeleidingskamer bleef lopen. Tevens hoorden wij dat [verdachte] hard aan het praten was en daarbij meerdere keren hard schreeuwde. Wij zagen en hoorden dat [verdachte] emotioneel niet stabiel was. Wij zagen en hoorden dat [verdachte] schommelde in zijn emoties. Het ene moment was [verdachte] rustig en aanspreekbaar. Het andere moment was [verdachte] druk, agressief en luisterde niet naar aanwijzen. Daarbij was [verdachte] de gehele tijd aan het schelden op de politie.
Op basis van het voorgaande ziet het hof gelijkenissen in het tijdens de opname in het Pieter Baan Centrum vertoonde gedrag van de verdachte en het gedrag dat in de periode voorafgaand aan en kort na de bewezen verklaarde feiten bij de verdachte is waargenomen. De verdachte heeft in zijn tienerjaren en in de periode voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten bij voortduring agressief, vreemd en verward gedrag vertoond. Het hof vindt het daarbij opvallend dat zowel door zijn familie over de periode voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten, als door de deskundigen tijdens het onderzoek ná de bewezen verklaarde feiten wordt opgemerkt dat de verdachte oninvoelbaar lacht en mogelijk dingen lijkt te zien die er niet zijn.
Het voorgaande levert aanwijzingen op dat ook ten tijde van de bewezen verklaarde feiten sprake was van de aanwezigheid van een psychische stoornis. Deze aanwijzingen ziet het hof ook in het excessief agressieve gedrag dat de verdachte – in een alledaagse situatie waarin dergelijk gedrag niet op enige wijze viel te voorzien – bij het plegen van de feiten 1 en 2 in zaak A heeft vertoond. Uit de verklaringen van de aangeefsters en getuigen leidt het hof namelijk het volgende af.
Aangeefster [slachtoffer 2] verklaart dat zij op de stoep fietste en door de verdachte werd geduwd. Toen zij hem hierop aansprak, reageerde hij direct erg agressief. Ondanks dat de vriend van de verdachte hem meerdere malen probeerde tegen te houden, wist de verdachte bij de aangeefster te komen en haar een harde trap te geven. De aangeefster verklaart daarbij dat de verdachte woedend naar haar keek en vol agressie zat. Toen aangeefster [slachtoffer 1] het incident wilde vastleggen met haar mobiele telefoon, viel de verdachte [slachtoffer 1] aan. [slachtoffer 2] verklaart dat de verdachte “helemaal door het lint leek te zijn”. Volgens [slachtoffer 1] “ontstak de verdachte in blinde woede”. Uit de verklaring van getuige [getuige] volgt dat de verdachte vanaf enkele meters hard op [slachtoffer 1] afrende, zijn gebalde vuist met alle kracht die hij had vreselijk hard naar voren bewoog en deze hard op het gezicht van [slachtoffer 1] terechtkwam. Toen [getuige] de verdachte aansprak, kwam de verdachte met grote stappen op hem aflopen, balde zijn vuist en bewoog die met grote kracht richting het gezicht van [getuige] . [getuige] kon de klap zodanig ontwijken dat de vuist van de verdachte nog net het puntje van zijn kin raakte. Ook [getuige] schrok erg van de agressie van de verdachte; hij verklaart dat de verdachte in blinde woede verkeerde en totaal niet aanspreekbaar leek te zijn.
Op basis van hetgeen hiervoor is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, concludeert het hof dat de door de deskundigen vastgestelde psychiatrische stoornis reeds ten tijde van de bewezen verklaarde feiten bestond bij de verdachte, gelet op onder meer de aanhoudende verwarde en agressieve houding van de verdachte zoals die uit de bevindingen van de gedragsdeskundigen en in de getuigenverklaringen naar voren komt. Aldus komt het hof tot de conclusie dat is voldaan aan de in artikel 37a, eerste lid, Sr neergelegde voorwaarde van de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis ten tijde van het bewezen verklaarde.