ECLI:NL:GHAMS:2020:2039

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
23-002558-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van vals bankbiljetuitgifte met geldwisseltruc

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder vrijgesproken van het uitgeven van een vals bankbiljet, maar heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank aangevochten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 april 2016 in Houten een vals bankbiljet van honderd euro heeft uitgegeven door middel van een geldwisseltruc. De verdachte had een echt biljet gegeven, maar vroeg dit terug en gaf vervolgens een vals biljet. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de vrijspraak van de rechtbank. Het hof heeft de bewijsoverwegingen van de rechtbank vervangen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte opzettelijk een vals bankbiljet heeft uitgegeven. De verdachte heeft de door haar gevoerde verweren verworpen en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de vrijspraak. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarbij de griffier ook aanwezig was.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002558-18
datum uitspraak: 1 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-674182-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1991,
adres: [adres 1] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 2 ten laste is gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen met dien verstande dat het hof de door de rechtbank gegeven bewijsoverweging en door haar gehanteerde bewijsmiddelen vervangt door de navolgende.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit, gelet op de verstreken tijd tussen de verrichte betaling door de verdachte en het aantreffen van het valse bankbiljet. Hiertoe heeft zij de mogelijkheid geschetst dat het valse biljet is uitgegeven door een ander dan de verdachte. Voorts heeft de verdachte – naar het hof begrijpt – gerefereerd aan haar verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg, namelijk dat zij met een biljet van honderd euro heeft betaald zonder te weten dat dit een vals biljet betrof.
Het hof overweegt als volgt.
De gedragingen van de verdachte die naar voren komen uit de aangifte, het getuigenverhoor van de desbetreffende kassière en de omschrijving van hetgeen te zien is op de in deze zaak beschikbare camerabeelden rechtvaardigen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, geen andere conclusie dan dat de verdachte een geldwisseltruc heeft uitgevoerd waarbij zij, na eerst een echt bankbiljet van honderd euro aan de kassière te hebben gegeven en dit te hebben teruggevraagd, opzettelijk een vals bankbiljet van honderd euro heeft uitgegeven. Het hof ziet zich gesterkt in deze overtuiging door het feit dat de persoon met wie de verdachte in de [winkel] te Houten was, [medeverdachte] , nagenoeg tegelijkertijd en op eenzelfde manier als de verdachte een bankbiljet van honderd euro heeft aangeboden aan de kassière van een naastgelegen kassa, welk biljet vervolgens door de scanner als vals werd aangemerkt. Op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien met de overige inhoud van de bewijsmiddelen, concludeert het hof (i) dat de verdachte het aangetroffen valse bankbiljet van honderd euro heeft uitgegeven en (ii) opzet heeft gehad op de valsheid van dit biljet. Bij het voorgaande is ook van belang dat bij de telling van de inhoud van de kassa waar de verdachte het biljet heeft aangeboden slechts één bankbiljet van honderd euro is aangetroffen.
Het hof verwerpt de door en namens de verdachte gevoerde verweren en acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat het medeplegen van dit feit niet kan worden bewezen.

Bewijsmiddelen

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de volgende bewijsmiddelen zijn vervat.
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 19 juni 2018, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik was op 5 april 2016 in Houten met [medeverdachte] . Ik heb bij de [winkel] betaald met een 100 euro biljet. Ik herken mijzelf op de foto op pagina 35 van zaaksdossier 5.
2.
Een proces-verbaal van aangifte van 15 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] [doorgenummerde pagina’s 6 tot en met 8]:
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 15 april 2016 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van aangeefster [aangeefster]:
Op 5 april 2016 tussen 16:55 en 16:58 is een vals biljet van honderd euro uitgegeven bij de [winkel] , gevestigd aan de [adres 2] , bij kassière [slachtoffer]
[het hof begrijpt hier en hierna: [slachtoffer] ][slachtoffer] . Het serienummer van het bankbiljet is [serienummer] .
3.
Een geschrift, te weten een verklaring van valsheid, van 3 mei 2016, opgemaakt door documentdeskundige [naam] [doorgenummerde pagina 27]:
Dit geschrift houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als
mededeling van de documentdeskundige:
Conclusie: het aangeboden bankbiljet van 100 euro voorzien van biljetnummer [serienummer] is vals.
4.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] [doorgenummerde pagina’s 11 tot en met 13]:
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 22 april 2016 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van getuige [slachtoffer]:
Op dinsdag 5 april 2016 was ik omstreeks 16:45 uur aan het werk als kassière bij de [winkel] [het hof begrijpt: aan de [adres 2] ], bij kassa 5 .
Ik kreeg een briefje van honderd euro van een vrouw. Ik deed het briefje door het controle apparaat voor biljetten. Ik zag dat het apparaat aangaf dat het biljet in orde was. Op dat moment zei de vrouw tegen mij dat ze het bedrag ook kleiner had. Ik gaf haar het biljet van honderd euro terug. Ik hoorde dat de vrouw zei dat zij het bedrag toch niet kleiner had en zij gaf mij opnieuw een briefje van honderd euro. Dit kan ook heel goed een ander biljet geweest zijn. Ik wilde het biljet weer door het controle apparaat doen. Ik hoorde dat de vrouw wederom zei dat zij het bedrag toch kleiner had. Ik gaf haar het biljet weer terug. Dit herhaalde zich een derde keer. Het kan zijn dat ik door het vreemde gedrag van de vrouw afgeleid was en het derde biljet niet heb gecontroleerd. Ik deed het biljet in de daarvoor bestemde koker. De vrouw nam haar spullen mee en verliet de winkel. Ik hoorde dat er wat aan de hand was bij de kassa van een collega. Ik hoorde dat bij die kassa een briefje niet door het controle apparaat was gekomen en dat de klant die dat briefje had willen gebruiken de boodschappen niet had meegenomen.
5.
Een proces-verbaal van bevindingen van 31 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [doorgenummerde pagina’s 52 tot en met 54]:
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als
mededelingen van de verbalisant(en):
Wij herkennen [verdachte] op de beelden van de [winkel] , gevestigd in Houten.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen van 3 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina’s 40 tot en met 47]:
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als
mededelingen van de verbalisant:
Op de camerabeelden van kassa 4-5 van 5 april 2016 van de [winkel] te Houten is het volgende te zien.
Om 16:54:55 haalt de verdachte een biljet uit haar portemonnee en overhandigt dit aan de kassière. De verdachte krijgt het biljet weer terug en stopt het biljet in haar portemonnee en haalt er een ander biljet uit. Dit biljet wordt overhandigd. De kassière scant het biljet. Het biljet wordt weer teruggenomen door de verdachte. Zij stopt het biljet in haar portemonnee, pakt er een ander biljet uit en geeft dit biljet aan de kassière. Het biljet wordt niet gescand. De verdachte krijgt wisselgeld en loopt weg met de boodschappen.
7.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 27 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] [doorgenummerde pagina’s 16 en 17]:
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 27 april 2016 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van aangeefster [aangeefster]:
Het valse biljet van 100 euro dat aan mijn collega [slachtoffer] op 5 april 2016 is aangeboden, was het enige biljet van 100 euro op die dag in die kassa.
8.
Een proces-verbaal van verhoor getuige van 20 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] [doorgenummerde pagina’s 14 en 15]:
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als de op 20 april 2016 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van getuige [getuige]:
Op dinsdag 5 april 2016, tussen 16:55 uur en 16:58 uur, zat ik als kassière bij de [winkel] gelegen aan [adres 2] , bij kassa nummer 6 . Een vrouw wilde betalen met een biljet van 100 euro. Ik haalde dit biljet door de scanner en zag dat het biljet goed was. Ik hoorde de vrouw zeggen dat zij met kleiner geld kon betalen. Ik gaf het biljet van 100 euro terug. Zij ging op zoek naar kleingeld. Zij gaf mij weer een biljet van 100 euro, want zij wilde toch met een biljet van 100 euro betalen. Ik haalde het biljet weer door de scanner en toen gaf de scanner aan dat het biljet niet goed was. Ik hoorde haar zeggen dat zij toch het biljet terug wilde hebben. Toen wilde zij pinnen. Zij wilde ineens de boodschappen niet meer en liep weg uit de winkel. Ik vertelde dit aan mijn collega, [slachtoffer] , die tegenover mij zat. Ik hoorde haar zeggen dat zij net ook iemand aan haar kassa had met een biljet van 100 euro.
9.
Het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen van 3 mei 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] [doorgenummerde pagina’s 40 tot en met 47]:
Dit proces-verbaal houdt – zakelijk weergegeven – onder meer in als
mededelingen van de verbalisant:
Op de camerabeelden van kassa 6-7 van 5 april 2016 van de [winkel] te Houten is het volgende te zien.
Omstreeks 16:56:27 uur zie ik een jonge vrouw bij de kassa komen. Deze vrouw herken ik als [medeverdachte] , geboren op [geboortedag 2] 1997 te [geboorteplaats 2] .
[medeverdachte] overhandigt een biljet aan de kassière. Het biljet wordt gescand en weer teruggegeven aan [medeverdachte] . [medeverdachte] voelt met haar handen in haar zakken en kijkt in haar schoudertasje. [medeverdachte] voelt daarna met haar hand in haar schoudertasje. [medeverdachte] overhandigt vervolgens weer het biljet aan de kassière. Het biljet wordt weer gescand door de kassière en weer teruggeven aan [medeverdachte] . [medeverdachte] lijkt een ander biljet in haar linkerhand te hebben. [medeverdachte] kijkt weer in haar tasje en kijkt ook om zich heen. [medeverdachte] laat de boodschappen op de band liggen en loopt voorbij de kassa.

Aanvullende bewijsoverweging

De hiervoor vermelde bewijsmiddelen, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, zijn telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. K.J. Veenstra, mr. H.A. van Eijk en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 juli 2020.
=========================================================================
[…]