ECLI:NL:GHAMS:2020:2038

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
22 juli 2020
Zaaknummer
23-000719-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van ijzer uit container op bedrijventerrein, tezamen en in vereniging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van ijzer uit een container op een bedrijventerrein in Amsterdam op 22 augustus 2017. De verdachte en een medeverdachte hebben het ijzer weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte wisten dat er geen afstand was gedaan van het ijzer door de eigenaar. De verdediging stelde dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de eigenaar afstand had gedaan van het ijzer, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte zich bewust waren van de waarde van de goederen en dat er geen toestemming was om het ijzer mee te nemen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij sinds het incident niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Het hof concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar dat dit geen invloed had op de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000719-18
datum uitspraak: 1 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-161730-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1969,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
17 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 augustus 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen IJzer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof een andere straf zal opleggen dan de politierechter. Omdat het hof ook een andere bewijsconstructie hanteert dan de politierechter, zal het – ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest – het vonnis geheel vernietigen.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het oogmerk om zich het ijzer wederrechtelijk toe te eigenen ontbreekt en de verdachte dientengevolge moet worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte in de gerechtvaardigde veronderstelling was dat de eigenaar afstand had gedaan van het ijzer.
Het hof overweegt als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat het een feit van algemene bekendheid is dat metalen zoals die door de verdachte en de medeverdachte uit een container zijn weggenomen een zekere (economische) waarde vertegenwoordigen. De verdachte en de medeverdachte zijn met een auto met aanhangwagen een – met een hek omringd – bedrijventerrein van de [winkel] opgereden, waar ze uit een container ijzer hebben gehaald, in die aanhangwagen hebben geladen en hiermee zijn weggereden. Gelet op voornoemde plaats van de container en de inhoud daarvan, gaat het hof ervan uit dat de verdachte wist dat van deze goederen geen afstand was gedaan door de eigenaar, te meer nu de medeverdachte tegen de politie heeft verklaard dat zij bij andere bedrijven vragen of zij iets uit een container mogen meenemen en dit meestal – maar dus niet altijd – geen probleem is. Overigens was er ook in dit geval geen enkel praktisch beletsel om toestemming aan de rechthebbende te vragen om het ijzer mee te nemen. Voor zover de verdachte heeft willen aanvoeren dat hij en zijn medeverdachte zich wel degelijk van die toestemming hebben vergewist doordat de medeverdachte richting een aanwezig personeelslid met een armgebaar kenbaar zou hebben gemaakt dat zij het ijzer zouden meenemen, waarop geen protest zou zijn gevolgd, zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden die deze stelling ondersteunen. Ten slotte doet ook de omstandigheid dat het toegangshek niet was afgesloten – wegens het komen en gaan van vrachtwagens – aan het voorgaande niet af. Dit laat immers onverlet dat de container was geplaatst op een voor een ieder als zodanig herkenbaar bedrijventerrein.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 augustus 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen ijzer, dat toebehoort aan [slachtoffer].
Hetgeen meer of anders ten laste is gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan diefstal van ijzer, hetgeen schade en overlast oplevert voor de gedupeerde. Door aldus te handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendommen.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van de verdachte van 26 mei 2020 is hij meermalen met politie en justitie in aanraking geweest, met meerdere onherroepelijke veroordelingen tot gevolg. Dit weegt in het nadeel van de verdachte. Gelet op het voorgaande en gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden uitgesproken, acht het hof een gevangenisstraf in beginsel passend. Het hof ziet echter aanleiding een gevangenisstraf in geheel voorwaardelijke vorm op te leggen nu de verdachte sinds het onderhavige incident niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen, waarmee de verdachte zijn leven ten positieve lijkt te hebben veranderd. Ook houdt het hof rekening met de relatief geringe waarde van het weggenomen ijzer. Naar het oordeel van het hof doet een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één week voldoende recht aan de ernst van het bewezen verklaarde enerzijds en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte anderzijds, en werkt deze straf bovendien als stok achter de deur om voornoemde ingezette positieve ontwikkeling te laten voortduren.
De raadsman heeft overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindarrest binnen twee jaar nadat hoger beroep is ingesteld, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld op 19 februari 2018, terwijl de behandeling ter terechtzitting met een eindarrest op 1 juli 2020 is afgerond. Op grond daarvan en gelet op het feit dat zich geen bijzondere omstandigheden als voornoemd voordoen, is de redelijke termijn in de fase van hoger beroep inderdaad overschreden. De aard van de op te leggen straf – namelijk een geheel voorwaardelijke – leent zich evenwel niet voor matiging, zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) week.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Iedema, mr. H.A. van Eijk en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van
mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
1 juli 2020.
=========================================================================
[…]