In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van diefstal van ijzer uit een container op een bedrijventerrein in Amsterdam op 22 augustus 2017. De verdachte en een medeverdachte hebben het ijzer weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte wisten dat er geen afstand was gedaan van het ijzer door de eigenaar. De verdediging stelde dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat de eigenaar afstand had gedaan van het ijzer, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte zich bewust waren van de waarde van de goederen en dat er geen toestemming was om het ijzer mee te nemen. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één week op, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij sinds het incident niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen. Het hof concludeerde dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, maar dat dit geen invloed had op de strafoplegging.