ECLI:NL:GHAMS:2020:1998

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
200.279.498/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over verboden onderverhuur en ontruiming van huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant] tegen de Stichting Stadgenoot. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin hij werd veroordeeld om de door hem gehuurde woning te ontruimen. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van Stadgenoot, die stelde dat [appellant] de woning zonder toestemming onderverhuurde, een grote kans van slagen had in een bodemprocedure. De zaak werd behandeld op 7 juli 2020, waarbij [appellant] niet in persoon aanwezig was, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat. Stadgenoot werd vertegenwoordigd door een andere advocaat. Tijdens de zitting werd een verzoek van [appellant] tot aanhouding van de behandeling afgewezen, omdat de belangen van Stadgenoot zwaar wogen en uitstel geen uitstel van de ontruiming zou betekenen. Het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat de onderverhuur een ernstige tekortkoming was in de nakoming van de huurovereenkomst. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het naleven van huurvoorwaarden en de gevolgen van verboden onderverhuur.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.279.498/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8342551 KK EXPL 20-143
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juli 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. G.P. Geelkerken te Amsterdam,
tegen
STICHTING STADGENOOT,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. I.N. Maaskant te Hoofddorp.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Stadgenoot genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 12 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 3 juni 2020, in kort geding gewezen tussen Stadgenoot als eiseres en [appellant] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord, met producties.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van Stadgenoot zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
Stadgenoot heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met beslissing over de proceskosten.
Partijen hebben de zaak ter zitting van 7 juli 2020 doen bepleiten, [appellant] , niet in persoon aanwezig, door zijn voornoemde advocaat, aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd, en Stadgenoot door mr. C. Krijger, advocaat te Den Haag. Stadgenoot heeft nog producties in het geding gebracht.
Namens [appellant] is een verzoek gedaan tot aanhouding van de behandeling van de zaak. Dit verzoek is, na een schorsing van de zitting, door het hof afgewezen. Aan deze beslissing heeft het hof ten grondslag gelegd dat de belangen van Stadgenoot bij behandeling zeer zwaar wegen en dat ook het belang van [appellant] met behandeling is gediend omdat uitstel van behandeling geen uitstel van de aangezegde ontruiming meebrengt. Bovendien is het verzoek tot uitstel, dat is gebaseerd op de mogelijkheid dat [appellant] besmet is met het corona-virus, onvoldoende onderbouwd.
Ten slotte is arrest gevraagd en is, na een schorsing van de zitting, door het hof mondeling uitspraak gedaan. Hieronder volgt een schriftelijke weergave van deze mondelinge uitspraak.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.23 de feiten opgesomd die hij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn niet in geschil, dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt en luiden, voor zover in hoger beroep van belang als volgt.
2.1.
[appellant] heeft sinds l maart 2016 de woning aan de [adres] gehuurd. [appellant] heeft deze woning gekregen via een woningruil. Voor 1 maart 2016 huurde hij een woning van Ymere.
2.2.
Op deze huurovereenkomst zijn de Algemene Huurvoorwaarden Woonruimte (versie 1 maart 2015) van toepassing. Deze algemene voorwaarden bevatten onder meer een verbod op onderverhuur of ingebruikgeving. Voorts staat in artikel 7.17 van de algemene voorwaarden dat een huurder moet meewerken aan een onderzoek naar onderverhuur en het hoofdverblijf van de huurder.
2.3.
Op 10 april 2018 heeft Stadgenoot het gehuurde bezocht omdat zij een melding had ontvangen dat [appellant] het gehuurde niet meer zou bewonen. Bij dat bezoek werden twee mannen aangetroffen, onder wie [A] .
[appellant] was op dat moment niet aanwezig.
2.4.
[appellant] heeft op een later moment een van zijn persoonlijke eigendommen laten zien die in het gehuurde aanwezig was, zijnde een reserve kunstoog; [appellant] mist één oog.
2.5.
Stadgenoot heeft jegens [appellant] vervolgens geen nadere actie ondernomen anders dan het sturen van een brief op 18 april 2018 waarin [appellant] erop is gewezen dat streng wordt opgetreden tegen het niet bewonen van een woning of het in gebruik geven daarvan aan derden. In de brief staat voorts dat Stadgenoot erop vertrouwt dat [appellant] de voorwaarden uit de huurovereenkomst zal naleven.
2.6.
Op 27 juni 2018 zijn twee (anonieme) meldingen gedaan door buurtbewoners dat er in het gehuurde steeds andere bewoners aanwezig zijn. In één van deze meldingen staat ook dat de bewoners zelf er nooit zijn.
2.7.
Op 12 september 2019 heeft de politie het gehuurde doorzocht in het kader van een opsporingsonderzoek. Daarbij zijn [appellant] , een man, ( [B] ) een vrouw ( [C] ) en een kind in het gehuurde aangetroffen. [appellant] heeft blijkens een door de politie opgemaakt proces-verbaal vervolgens verklaard dat:
- hij de woning al drie maanden verhuurde aan een vrouw uit Madrid waarvan hij de naam niet kende.
- deze vrouw de huur a 1500 euro per maand betaalde voornamelijk in briefjes van 50 euro.
- hij de vrouw had leren kennen via een kennis in een zwembad.
- hij geen naam van de vrouw uit Madrid wist.
- hij zelf niet in de woning woonde.
- hij de woning al twee jaar lang zo af en toe verhuurt.
- hij eerder was gepakt door de recherche na een tip van de woningbouw en dat
zij toen een inval gedaan hadden.
- hij de woning sinds die inval niet weer verhuurd had via Airbnb of booking.
- de woning ook een tijdje leeg gestaan had.
- hij op het moment van de doorzoeking door de politie in de woning was om een matras te brengen voor de vrouw uit Madrid.
- hij 300 euro had gekregen van de vrouw uit Madrid voor het matras.
- de vrouw uit Madrid haar slaapkamer afsloot met een sleutel en dat hij geen sleutel had.
- hij alleen tijdelijk de sleutel van de slaapkamer had gekregen van de vrouw uit Madrid in verband met het nieuwe matras.
- het voor hem gewoon makkelijk geld verdienen is door zijn huis te verhuren aan zo iemand voor dat bedrag.
2.8.
De man die in de woning is aangetroffen ( [B] ) heeft blijkens genoemd proces-verbaal als volgt verklaard:
- hij pas 4 a 5 dagen in de woning verbleef samen mei zijn vriendin en kind en dat hij weg wilde uit de woning en andere woonruimte zocht.
- hij via via aan de woning was gekomen. Hij was via een vriend/kennis genaamd [D] aan deze woning gekomen.
- hij geen andere gegevens heeft van [D] .
2.9.
De vrouw uit Madrid is volgens het proces-verbaal aangehouden in afwachting van de inhoudelijke behandeling van de zaak. [B] is uitgezet; de vrouw, [C] , en het kind verblijven ergens anders. Tijdens de doorzoeking op 12 september 2019 zijn geen verboden goederen aangetroffen.
2.10.
Op 28 november 2019 heeft Stadgenoot een anonieme handgeschreven melding ontvangen betreffende het gehuurde. Daarin staat het volgende:
Flatgebouw met voornamelijk bewoners tussen de 70 en 90 jaar, zijn angstig en sommige hebben slapeloze nachten.
Er gebeuren daar vreemde dingen.
Huurder zou woningruil hebben gedaan maar komt regelmatig nog langs. Vreemd.
Ook lopen er steeds vreemde figuren in en uit. drugshandel?
2.11.
Op 4 december 2019 heeft Stadgenoot [appellant] aangeschreven. Zij heeft zich daarbij zich op het standpunt gesteld dat [appellant] het gehuurde onderverhuurt en [appellant] gesommeerd om de huur uiterlijk op 13 december 2019 op te zeggen.
2.12.
Per e-mail van 7 december 2019 heeft [appellant] geschreven het gehuurde zelf bewoond te hebben met zijn vriendinnen en kinderen. Ook betwist [appellant] het gehuurde onder te verhuren.
2.13.
Bij e-mail van 9 december 2019 heeft Stadgenoot op de e-mail van [appellant] gereageerd. Zij heeft verwezen naar het proces-verbaal en de eerdere waarschuwing van 18 april 2018. Stadgenoot heeft [appellant] uitgenodigd om die week bij Stadgenoot op kantoor te komen om de zaak te bespreken.
2.14.
Stadgenoot heeft vervolgens niets van [appellant] vernomen. Op 8 januari 2020 heeft de advocaat van Stadgenoot [appellant] verzocht om de huurovereenkomst op te zeggen.
2.15.
De advocaat van [appellant] heeft vervolgens op 10 januari 2020 geschreven dat Stadgenoot haar stellingen niet heeft onderbouwd en niet heeft gereageerd op de e-mail van [appellant] van 7 december 2019.
2.16.
Stadgenoot heeft bij e-mail van 15 januari 2020 gewezen op de e­ mail van 9 december 2019, het proces-verbaal van de politie en de eerdere waarschuwing.
2.17.
Op 16 januari 2020 heeft de advocaat van Stadgenoot op verzoek van de advocaat van [appellant] stukken naar hem gestuurd.
2.18.
Per e-mail van 22 januari 2020 heeft de advocaat van [appellant] het volgende laten weten:
De kwestie ligt beduidend genuanceerder. Cliënt is destijds aangehouden thuis tijdens een inval op het politie. Op het bureau werd aan cliënt verteld dat hij is aangehouden voor handel in verdovende middelen omdat er een dame in de woning verbleef die daarmee te maken had. Daarop heeft cliënt aangegeven dat de dame de woning van hem huurt, wat echter niet het geval is. Mijn cliënt geeft aan dat hij op dat moment wegens angst verklaard heeft over verhuur, en omdat cliënt niks met handel te maken heeft. De waarheid is dat de dame bij cliënt woonde en hij een sexuele relatie met haar had, maar dat kon cliënt daar ook niet verklaren omdat hij bang was dat zijn partner er achter zou komen.
2.19.
De ex-vriendin van [appellant] met wie hij drie kinderen heeft, [E] , heeft een schriftelijke verklaring afgelegd. Daarin staat onder meer:
Ik heb lange tijd een relatie met hem gehad en samen met hem gewoond op de
genoemde adres. Wij zijn een jaar meer dan een jaar geleden uit elkaar gegaan waarbij ik op mijn zelf ben gaan wonen alleen hadden we nog wel altijd contact over de kinderen.
Ik hoorde van hem dat Stadsgenoot hem uit de woning wilt hebben omdat hij de woning zou hebben onderverhuurd wat nooit het geval is geweest. Ik breng de kinderen om de weekend naar hem toe (. ..). Ik weet dat zijn andere kinderen uit een andere relaties ook vaak bij hem op bezoek komen cq logeren aan gezien ze in het zuiden van het land wonen. (...)
2.20.
[F] heeft eveneens een schriftelijke verklaring afgelegd:
Ik heb mijn neef ( [appellant] ) meerdere keren bij hem thuis opgehaald ( [adres] ).
Ik haalde hem op en bracht hem rond om zijn boodschappen te kunnen doen aangezien hij invalide is mist 1oog. lk heb meerdere keren bij hem thuis geweest op visite daarbij heb ik meerdere keren vriendinnen van hem tegen gekomen die bij hem over vloeren komen wat de normaalste zaak is.
De laatste keer dat ik hem thuis heb opgezocht was afgelopen Juni 2019 daarbij was er een oudere dame aanwezig in het huis die koffie voor ons heeft gemaakt daaruit vernam ik dat deze dame Spaanstalig is.
2.21.
Een van de buren van [appellant] (huisnr. [nummer] ) heeft verklaard dat [appellant] een sociale en gewaardeerde buurman is, dat hij of zij van onderhuur nooit iets heeft gemerkt, dat [appellant] veel familie heeft die vaak bij hem op bezoek komt en dat ook vriendinnen van [appellant] hem bezoeken.
De buurman of buurvrouw van huisnummer [nummer] heeft exact dezelfde verklaring als de bewoner van huisnummer [nummer] ondertekend. Bij de verklaring staat enkel een handtekening, geen naam, en enkel een huisnummer.
2.22.
[G] (ex-zwager) heeft schriftelijk verklaard dat hij meermaals in het gehuurde met [appellant] heeft afgesproken onder meer omdat hij medicijnen voor [appellant] had opgehaald, en omdat zijn kinderen daar samen hebben gespeeld met de kinderen van [appellant] . De laatste keer was begin juni 2019.
2.23.
[H] , vriend van [appellant] , heeft schriftelijk verklaard dat hij herhaaldelijk in het gehuurde bij [appellant] op bezoek is geweest en dat de kinderen van [appellant]
ieder weekend bij hem langskomen.

3.Beoordeling

3.1.
Op vordering van Stadgenoot heeft de kantonrechter [appellant] in de eerste aanleg veroordeeld om de door hem van Stadgenoot gehuurde woning binnen één maand na de betekening van het bestreden vonnis te ontruimen en de verschuldigde huur tot de datum van ontruiming te blijven betalen. [appellant] is daarbij belast met de kosten van het geding.
De kantonrechter heeft daartoe in de kern overwogen dat de vordering van Stadgenoot in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is om daarop in kort geding vooruit te lopen. Gelet op de maatregelen in verband met de coronacrisis heeft de kantonrechter [appellant] een langere termijn gegund om de woning te ontruimen dan Stadgenoot had gevorderd.
3.2.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op.
3.3.
Vooropgesteld wordt dat de algemene voorwaarden bij de huurovereenkomst een verbod bevatten op onderverhuur of het in gebruik geven (van een deel) van de woning aan een derde, indien dat gebeurt zonder toestemming van Stadgenoot.
3.4.
Het hof acht het door de kantonrechter gehanteerde toetsingskader, waartegen [appellant] opkomt met
grief 1, juist. Dat beoordelingskader luidt, voor zover in hoger beroep van belang, dat in dit kort geding beoordeeld dient te worden of de vordering van Stadgenoot in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat in dit toetsingskader ligt besloten dat, om een vordering tot ontruiming in kort geding toe te wijzen, in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat de bodemrechter een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijsbaar zal achten.
3.5.
Anders dan [appellant] in de toelichting op grief 1 verder kennelijk voor ogen staat, heeft de kantonrechter geen toepassing gegeven aan artikel 17.7 van de algemene voorwaarden woonruimte bij de huurovereenkomst, maar heeft hij geoordeeld dat de stellingen van Stadgenoot, gelet op de door haar overgelegde stukken, van dien aard zijn dat het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter haar vorderingen in de bodemprocedure zal toewijzen, zodat het gerechtvaardigd is daarop in kort geding vooruit te lopen. De grief faalt.
3.6.
In de toelichting op
grief 2stelt [appellant] aan de orde dat de kantonrechter bij zijn beslissing onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de door hem in eerste aanleg in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen, die zijn stellingen ondersteunen.
In hoger beroep heeft [appellant] schriftelijke verklaringen in het geding gebracht van [A] en [I] .
3.7.
Het verweer van [appellant] en de ter ondersteuning daarvan in het eerste aanleg en in hoger beroep in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen zijn onvoldoende om de stellingen van Stadgenoot en de door haar in het geding gebrachte stukken te weerleggen en ontkrachten. Het hof wijst daarbij allereerst op het volgende:
- uit de stukken die Stadgenoot in eerste aanleg in het geding heeft gebracht komt onder meer naar voren dat [appellant] na de inval in de woning tegenover de politie heeft verklaard (zie hierboven onder 2.7) dat hij (i) de woning voor € 1.500,= per maand verhuurde aan de vrouw uit Madrid, (ii) dat hij zelf verbleef bij zijn vriendin in [plaats] en (iii) dat hij niet beschikte over een sleutel van de kamer waarin de vrouw uit Madrid sliep, maar dat hij deze sleutel even van haar had gekregen om een matras te brengen, waarvoor zij € 300,= had betaald;
- bij de memorie van antwoord bevindt zich e-mail correspondentie tussen de advocaat van Stadgenoot en een medewerker van de Nationale Politie, eenheid Amsterdam, waaruit blijkt dat [I] ten overstaan van de politie onder meer heeft verklaard dat zij (i) de woning tijdelijk had gehuurd van iemand die […] heet en (ii) dat zij voor de woning € 1.000,= per maand betaalde en daar vanaf mei of juni verbleef.
3.8.
De stelling van [appellant] dat hij de verklaring tegenover de politie heeft afgelegd uit angst in verband met de politie inval in zijn woning en de aanhouding van de vrouw uit Madrid wegens handel in verdovende middelen en uit angst dat zijn partner erachter zou komen dat hij een relatie met die vrouw had, kan hem niet baten. Zelfs indien al juist zou zijn dat [appellant] zijn verklaring uit angst zou hebben afgelegd, dan nog wil dat niet zeggen dat deze verklaring inhoudelijk onjuist was. De kantonrechter heeft immers terecht overwogen dat de verklaring die [appellant] tegenover de politie heeft afgelegd uitvoerig en gedetailleerd is. Bovendien stemt deze verklaring in essentie (te weten dat [appellant] de woning of een deel daarvan onderverhuurde) overeen met de verklaringen die de vrouw uit Madrid, [I] , en de door de politie in de woning aangetroffen man, ‘ [B] ’ (zie hierboven onder 2.8), tegenover de politie hebben afgelegd.
3.9.
De schriftelijke verklaringen die [appellant] in het geding heeft gebracht geven onvoldoende steun aan zijn verweer dat hij de woning niet heeft onderverhuurd aan [I] en ‘ [B] ’ en zijn gezin. Niet van doorslaggevende betekenis is of [appellant] zelf al dan niet in de woning woonde tijdens de onderverhuur (van een deel) van die woning. Voor zover de schriftelijke verklaringen daarover gaan zijn zij dan ook niet ter zake dienend. Voor zover in de schriftelijke verklaringen iets staat over de kwestie van de onderverhuur zijn zij zo algemeen geformuleerd dat daaraan geen wezenlijke betekenis kan worden gehecht. Dat geldt in het bijzonder voor de periode waarin [I] en ‘ [B] ’ in de woning verbleven. Aan de korte schriftelijke verklaring van [I] van 29 mei 2020, overgelegd bij memorie van grieven, inhoudende dat zij vier maanden in de woning heeft samengewoond met [appellant] en hem nooit voor haar verblijf heeft betaald omdat zij ‘nu en dan een liefdesrelatie hadden’ kan reeds – en wat hier verder ook van zij – geen wezenlijke betekenis worden gehecht, omdat onduidelijk blijft waarom zij tegenover de politie een geheel andere verklaring heeft afgelegd. Evenmin is van wezenlijke betekenis dat de verklaringen van [I] en [appellant] uiteenlopen voor wat betreft de bedragen die eerstgenoemde aan laatstgenoemde betaalde voor het gebruik van de woning. Welk bedrag ook werd betaald, het ging om onderverhuur.
3.10.
Gelet op een en ander is het hof voorshands van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [appellant] in 2019 zijn woning, zonder toestemming van Stadgenoot, geheel of gedeeltelijk heeft verhuurd [I] en ‘ [B] ’.
Dat is een zodanige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst dat de bodemrechter met een hoge mate van waarschijnlijkheid alleen al op grond hiervan zal beslissen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, zodat de kantonrechter terecht heeft overwogen dat het gerechtvaardigd is daarop in kort geding vooruit te lopen. De grief slaagt daarom niet.
3.11.
Grief 3betreft onder meer de stelling van [appellant] dat de ontruiming niet toewijsbaar is omdat Stadgenoot hem eerst had moeten waarschuwen en/of een gele kaart had moeten geven, en dat Stadgenoot dat ten onrechte heeft nagelaten.
3.12.
De verboden onderhuur door [appellant] is een ernstige tekortkoming. Het hof is voorshands van oordeel dat, voor zover [appellant] geen ‘gele kaart’ zou zijn gegeven, dit niet zal leiden tot een andere beslissing in de bodemprocedure dan die hiervoor in hoge mate waarschijnlijk is geacht; de tekortkoming is van dien aard dat Stadgenoot [appellant] geen ‘tweede kans’ (en dus evenmin een ‘gele kaart’) behoefde te geven. Een dergelijke verplichting valt niet af te leiden uit hetgeen Stadgenoot naar voren heeft gebracht over haar beleid. Overigens heeft Stadgenoot [appellant] wel degelijk gewaarschuwd, namelijk bij brief van 18 april 2018, waarbij Stadgenoot [appellant] onder meer heeft laten weten streng op te treden bij het in gebruik geven van de woning aan derden, waaronder onmiskenbaar ook het geheel of gedeeltelijk onderverhuren van de woning valt.
3.13.
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen verder in 2018 is voorgevallen, geen verdere bespreking, zodat ook de in dat verband in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [A] niet behoeft te worden besproken. De grief faalt.
3.14.
Ter toelichting op
grief 4heeft [appellant] gesteld dat de kantonrechter het recht op respect voor zijn woning en privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM heeft miskend. [appellant] heeft voorts erop gewezen dat hij niet de financiële middelen heeft om een (relatief) hoge huur te betalen, dat hij na ontruiming geen vaste slaap- of verblijfplaats heeft, afhankelijk wordt van per dag beschikbare plaatsen in opvanghuizen en wellicht op straat belandt. Hij meent dat deze gevolgen van de ontruiming niet worden gerechtvaardigd door de feiten en de mate van tekortkoming en dat daarnaast de mogelijkheid had bestaan voor een minder ingrijpende maatregel, omdat hem nooit een waarschuwing of tweede kans is gegeven.
3.15.
Gelet op de ernst van de tekortkoming is het hof van oordeel dat het beroep op artikel 8 EVRM en de stelling van [appellant] dat zijn belangen zwaarder moeten wegen dan de belangen van Stadgenoot met hoge mate van waarschijnlijkheid niet zullen leiden tot afwijzing van de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde in de bodemprocedure. De belangen waarop [appellant] zich beroept, zijn de belangen die gelden voor iedere persoon met een laag inkomen die zijn woning verliest. De kantonrechter heeft terecht meer gewicht toegekend aan de belangen die Stadgenoot heeft te bewaken, namelijk de eerlijke verdeling van schaarse (sociale) woonruimte. De grief faalt.
3.16.
Grief 5betreft de stelling van [appellant] dat voor toekenning van een boete geen plaats is. Deze grief faalt reeds omdat de kantonrechter geen boete heeft toegewezen.
De grief faalt ook voor zover deze zich daarnaast nog verzet tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, omdat [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij, terecht met de proceskosten is belast.
3.17.
De slotsom is dat de grieven falen.
3.18.
[appellant] heeft ter zitting doen bepleiten de ontruiming uit te stellen omdat hij, naar hij stelt, mogelijk is besmet met het corona virus. [appellant] heeft zijn stelling niet met enig stuk gestaafd, nog daargelaten dat, zoals namens Stadgenoot ter zitting in hoger beroep naar voren is gebracht, een aangetoonde besmetting in de executiefase aan de orde kan komen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding een ruimere ontruimingstermijn te gelasten.
3.19.
Het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. [appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij ook de kosten van het hoger beroep te betalen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Stadgenoot begroot op € 760,= aan verschotten en € 2.148,= voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, J.C. Toorman en C. Uriot en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.
Het bovenstaande bevat de op 9 juli 2020 op schrift gestelde inhoud van het reeds op 7 juli 2020 uitgesproken arrest. Deze schriftelijke vastlegging is op 10 juli 2020, bij afwezigheid van de voorzitter en de oudste raadsheer, ondertekend door de jongste raadsheer.