3.3.1.Met
grief 1in principaal appel klaagt KPS over het oordeel van de rechtbank dat niet AEKO, maar KPS de overeenkomst op 3 februari 2017 heeft opgezegd. Volgens KPS heeft niet zij maar AEKO de overeenkomst op die datum opgezegd. Hiermee heeft AEKO gehandeld in strijd met artikel 5.1 en 5.2 van de overeenkomst waardoor AEKO toerekenbaar tekort is geschoten jegens KPS. AEKO is gehouden de schade die KPS als gevolg van deze tekortkoming lijdt te vergoeden, zijnde € 63.365,00 te vermeerderen met rente en kosten. Na verrekening met de vordering van AEKO resteert een door haar te betalen bedrag van € 21.983,00, aldus KPS.
3.3.2.Het hof deelt het oordeel van de rechtbank dat, mede gelet op de in het geding gebrachte stukken, KPS haar lezing omtrent de opzegging tegenover de gemotiveerde betwisting door AEKO onvoldoende heeft toegelicht en onderbouwd. Aanleiding voor de ontstane situatie lijkt te zijn de e-mail van [X] van 2 februari 2017 (zie onder 2.5), waarin hij AEKO (in vetgedrukte en rode letters) voor de volgende dag een aantal opdrachten gaf. Teneinde deze opdrachten te kunnen uitvoeren vroeg [X] van alle teamleden zich gedurende het weekend beschikbaar te houden teneinde op maandag een complete/herziene lijst aan te kunnen leveren. AEKO heeft [X] hierop nog dezelfde ochtend laten weten het een compleet onrealistisch verzoek te vinden en dat de verzochte lijst niet maandag gereed zou zijn (zie onder 2.6).
3.3.3.Partijen hebben ieder een verklaring in het geding gebracht van [C] (hierna: [C] ), die op dezelfde voet als AEKO als consultant aan het project verbonden is geweest. De door KPS in het geding gebrachte verklaring van [C] (productie 6 bij conclusie van antwoord/eis in eerste aanleg) dateert van 6 juni 2017 en luidt, voor zover hier van belang:
‘Met betrekking tot de gebeurtenissen op 3 februari 2017 kan ik het volgende verklaren:
- In de ochtend sprak ik met dhr [Y] en hij verklaarde mij dat het project niet meer ziet zitten en overwoog om zijn relatie met [D] International (de klant; hof
) te verbreken, mede omdat hij het gevoel had dat [X] het vertrouwen in hem, voor wat betreft het project Kite verloren had.
- In de namiddag (rond 13.00 uur ?) belde Dhr [Y] mij op om te laten weten dat hij persoonlijk naar [D] directie zou gaan om zijn situatie te bespreken
- In de avond ron 16.30 ? belde Dhr [Y] mij op om te vertellen dat hij aangegeven had aan Dhr [E] en [D] dat hij zich niet meer voor het project KITE wilde inzetten aangezien hij, ( [Y] ) zich niet met de werkwijze van KPS project management kon vinden’
De door AEKO in het geding gebrachte verklaring van [C] van 11 juli 2017 (productie 11 bij conclusie van antwoord in reconventie) luidt, voor zover hier van belang:
‘Hierbij verklaar ik (...) dat ik in de late namiddag van 2 februari 2017, en vroeg in de ochtend op vrijdag 3 februari gesproken heb met [X] , program manager voor KPS voor het KITE project bij de klant [D] International te Amsterdam. Hierbij gaf dhr [X] onder andere aan dat hijoverwoogom het verdrag tussen KPS en [Y] (…) te stoppen. Dit was mede ingegeven door het feit dat er een conflict was in de voorgaande dagen, tussen beiden, omtrent de uitstaande werkzaamheden van Dhr [Y] voor het project.
Ik heb [Y] (AEKO; hof
) de ochtend van 3 februari deze zienswijze van Dhr [X] telefonisch medegedeeld.
Later die dag vernam ik dat [Y] dit ook met [D] zou bespreken, waarna in de late middag (17.00 uur ?) het email bericht kwam van KPS dat [Y] niet meer voor het project werkzaam was.’
3.3.4.Uit beide verklaringen van [C] blijkt dat KPS [C] in de late namiddag van 2 februari 2017 en vroeg in de ochtend van 3 februari 2017 heeft medegedeeld te overwegen het contract tussen KPS en AEKO te beëindigen vanwege een conflict dat in de voorgaande dagen was ontstaan. [C] heeft dit voornemen van KPS vervolgens in de ochtend van 3 februari 2017 aan AEKO medegedeeld, naar aanleiding van welke mededeling AEKO vervolgens naar de klant is gegaan om dit persoonlijk met deze te bespreken. Over dit gesprek op 3 februari 2017 hebben [D] en [E] van [D] International B.V. op 18 september 2019 (productie 16 bij memorie van antwoord in incidenteel appel) onder meer verklaard:
‘Wij kunnen bevestigen dat hij(AEKO; hof)
op vrijdag 3 juni(bedoeld zal zijn februari; hof)
2017, einde van de middag, aan de beide ondergetekenden heeft verteld dat zijn samenwerking met KPS zou eindigen. Er was klaarblijkelijk sprake van verschillen van inzicht tussen hem en KPS. Hij vond het fatsoenlijk om ons zelf op de hoogte te stellen, in plaats van ons uitsluitend door KPS te laten informeren. (…) Welke van de partijen op welk moment het initiatief heeft genomen voor de opzegging weten wij niet.’
3.3.5.Tussen partijen staat vast dat AEKO op 3 februari 2017 telefonisch contact heeft opgenomen met KPS. Over de inhoud van het telefoongesprek lopen de meningen uiteen. KPS stelt dat AEKO de overeenkomst in dat gesprek heeft opgezegd en AEKO stelt dat KPS heeft opgezegd. Vaststaat dat nog dezelfde dag [A] aan de leden van het projectteam (met uitzondering van [Y] ) heeft geschreven:
‘I want to inform you that due to different views on the way of working in his role we have decided to terminate the cooperation with [Y] ([Y]
;hof
) effectively immediately.’
Het gebruik van de woorden ‘
we have decided to terminate’ impliceert een opzegging door KPS. Vervolgens heeft AEKO KPS op 6 februari 2017 geschreven:
‘Hierbij bevestig ik nog even per mail dat mijn contract met KPS BV met ingang van vrijdag 3 februari 2017 is beëindigd.’
Het gebruik van de woorden ‘is beëindigd’ impliceert eveneens een opzegging door KPS. KPS heeft niet op deze mail van AEKO gereageerd, terwijl dat wel op haar weg zou hebben gelegen als zij van mening was dat niet zij, maar AEKO de overeenkomst had opgezegd. De in het kader van deze procedure door KPS overgelegde verklaringen van [X] , [B] en [A] maken dat niet anders. Gelet op hetgeen in het voorgaande is overwogen, in onderlinge samenhang beschouwd, deelt het hof het oordeel van de rechtbank dat KPS de overeenkomst met AEKO heeft opgezegd. Grief 1 in principaal appel faalt. Bij deze uitkomst heeft KPS geen belang bij grieven 2 en 3 in principaal appel, noch bij haar verzoek om op grond van artikel 22 Rv te gelasten dat AEKO een afschrift van haar belgegevens van 3 februari 2017 in het geding brengt. Nu KPS zelf de overeenkomst heeft opgezegd, kan zij geen aanspraak maken op schadevergoeding. De rechtbank heeft dus op goede gronden het beroep van KPS op verrekening van haar schadevordering met de facturen van AEKO waarvan in deze procedure betaling wordt gevorderd en waarvan KPS de verschuldigdheid als zodanig niet betwist, verworpen (grief 2). Evenzeer op goede gronden heeft de rechtbank KPS veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie en in reconventie (grief 3).
Schadevergoeding wegens niet in acht nemen opzegtermijn