ECLI:NL:GHAMS:2020:1978

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
200.250.325/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en zorgplicht van de verzekeraar bij levensverzekering gekoppeld aan hypothecaire lening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] tegen Reaal N.V. inzake een levensverzekering die was gekoppeld aan een hypothecaire lening. De vader van [X] had in 1988 een spaarhypotheek afgesloten bij ABN AMRO, waarbij hij een levensverzekering bij Reaal had afgesloten. Na de aflossing van de hypothecaire lening deed [X] een afkoopverzoek voor de levensverzekering. Reaal betaalde echter de uitkering aan ABN AMRO, die als begunstigde was aangewezen. [X] stelde dat Reaal haar zorgplicht had geschonden door de uitkering aan de bank te doen, terwijl hij recht had op de afkoopwaarde van de verzekering.

Het hof oordeelde dat de begunstiging van ABN AMRO onherroepelijk was en dat Reaal correct had gehandeld door de uitkering aan de bank te doen. De zorgplicht van Reaal strekte zich niet uit tot het verifiëren van de aflossing van de hypotheek, aangezien [X] en zijn vader geen actie hadden ondernomen om Reaal te informeren over de aflossing. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die de vorderingen van [X] had afgewezen, en veroordeelde [X] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.250.325/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 6165370 \ CV EXPL 17-5243
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 juli 2020
[X],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.Z. van Braam te Groningen,
tegen
SRLEV N.V., handelend onder de naam
Reaal Levensverzekeringen,
gevestigd te Alkmaar,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.R. Lauxtermann te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [X] en Reaal genoemd.
[X] is bij dagvaarding van 21 november 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 29 augustus 2018, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [X] als eiser en Reaal als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlating producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog zijn vorderingen zal toewijzen, met veroordeling van Reaal in de kosten van het geding in beide instanties.
Reaal heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met – uitvoerbaar bij voorraad – veroordeling van [X] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2 de feiten weergegeven die zij als vaststaand heeft aangenomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, zal van de volgende feiten worden uitgegaan.
2.1.
De vader van [X] , [vader X] (hierna: vader [vader X] ), heeft op 14 april 1988 een zogenaamde spaarhypotheek gesloten bij (een rechtsvoorganger van) ABN AMRO Bank NV (hierna: ABN AMRO). De hypotheek op het woonhuis van vader [vader X] strekte onder meer tot zekerheid voor de betaling van de geleende hoofdsom ad fl. 144.000 en “al hetgeen de schuldenaar aan de bank verschuldigd mocht zijn of worden ter zake van reeds verstrekte of alsnog te verstrekken geldleningen, kredieten, of uit welken andere hoofde ook.” Voorts heeft vader [vader X] in dit verband een levensverzekering afgesloten die was ondergebracht bij (een rechtsvoorganger van) Reaal.
2.2.
Vader [vader X] heeft ABN AMRO in de hypotheekakte aangewezen als begunstigde (dat wil zeggen: degene aan wie enige uitkering dient te geschieden uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst). De begunstiging is door ABN AMRO aanvaard:
‘De schuldenaar [vader [vader X] – hof] wijst onherroepelijk de bank [ABN AMRO – hof] aan als begunstigde, voor de in de polis aangewezen begunstigden, tot het bedrag dat zij zal blijken in totaal van de schuldenaar te vorderen te hebben op het tijdstip van opeisbaarheid van het verzekerd bedrag.
De bank verklaart bij deze de begunstiging aan te nemen, waarmee voor partijen aan de formaliteiten van artikel 12 onder b van de polis is voldaan.
In afwijking van de aanwijzing van de bank als eerste begunstigde geldt de begunstiging uit de polis als bedoeld in artikel 12 onder d, mits UAP [de rechtsvoorganger van Reaal – hof] ten tijde van de uitkering door de betrokken begunstigde is gemachtigd met de uitkering de bank te voldoen.’
2.3.
De toepasselijke algemene voorwaarden bepalen onder meer het volgende:

Artikel 10. Afkoop.
a. De verzekeringnemer heeft het recht om een verzoek tot afkoop te doen aan de maatschappij.
b. Door afkoop eindigt de verzekeringsovereenkomst voortijdig onder gelijktijdige uitkering van een bedrag ter grootte van het belegde vermogen.
c. Zolang de verzekeringsovereenkomst verbonden is aan de geldlening is afkoop uitsluitend toegestaan met schriftelijke toestemming van de bank.
(…)
Artikel 12. Begunstiging en wijziging begunstiging
(…)
b. Indien de begunstigde – onder overlegging van de schriftelijke toestemming van de verzekeringnemer – aan de maatschappij heeft verklaard de begunstiging te aanvaarden, kan de verzekeringnemer de voor hem uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten slechts uitoefenen met schriftelijke toestemming van de begunstigde.
(…)
d. Het uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst door de maatschappij verschuldigde zal worden uitgekeerd aan de in de polis aangewezen begunstigden in de volgorde van de aangegeven nummering. (…)
(…)
h. Een wijziging en/of aanvaarding van de begunstiging treedt eerst in werking nadat een en ander door de maatschappij op de polis is aangetekend.
Artikel 13. Overdracht
De verzekeringnemer kan zijn rechten en plichten uit de verzekeringsovereenkomst overdragen. Indien echter de begunstigde overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 onder b de begunstiging heeft aanvaard, kan een dergelijke overdracht slechts geschieden met schriftelijke toestemming van die begunstigde.
De overdracht is tegenover de maatschappij slechts van kracht nadat de maatschappij een schriftelijke kennisgeving van aanvaarding van de overdracht, getekend door degene aan wie werd overgedragen, heeft ontvangen en hiervan een aantekening op de polis heeft geplaatst.’
2.4.
Vader [vader X] heeft de rechten uit hoofde van deze levensverzekering bij cessie aan ABN AMRO overgedragen tot meerdere zekerheid van onder meer de hoofdsom, rente, kosten en al hetgeen de vader [vader X] aan de bank verschuldigd mocht zijn of worden ter zake van reeds verstrekte of alsnog te verstrekken geldleningen, kredieten of uit welken andere hoofde ook.
2.5.
Een door Reaal uitgereikt polisblad, opgemaakt 20 juni 1989, vermeldt onder meer:
‘Begunstigde(n): 1. de verzekering nemer
2. diens echtgeno(o)t(e)
3. diens kinderen
4. diens erfgenamen
(…)
Bijlage A.
Cessie-clausule
N.V. Levensverzekering Maatschappij UAP-Nederland [de rechtsvoorganger van Reaal – hof] verklaart kennis te hebben genomen van de geldlening onder hypothecair verband, door onderstaande bank verstrekt aan de verzekeringnemer
In verband daarmede zijn alle rechten uit deze verzekering overgedragen aan:
Bank: Verenigde Spaarbank N.V. [de rechtsvoorganger van ABN AMRO – hof]
(…)
Genoemde bank heeft deze overdracht uitdrukkelijk aanvaard en zichzelf als begunstigde aangewezen.’
2.6.
De cessie tot zekerheid is per 1 januari 1992 van rechtswege omgezet in een openbaar pandrecht (vgl. art. 86 lid 1 Overgangswet NBW).
2.7.
Op 5 november 2014 hebben vader [vader X] , [X] en [grootvader X] (hierna: grootvader [grootvader X] ) een akte van verpanding getekend. Daarin zijn partijen overeengekomen dat vader [vader X] ten behoeve van [X] en van grootvader [grootvader X] een pandrecht vestigt op de (afkoop)waarde van de levensverzekering tot zekerheid van hun vorderingen op vader [vader X] .
2.8.
Op 6 november 2014 heeft vader [vader X] de hypothecaire lening afgelost.
2.9.
Bij brief van 12 november 2014 heeft ABN AMRO aan vader [vader X] geschreven:
‘Inzake uw bovengenoemde lening delen wij u mede dat deze is ingelost. Alvorens wij tot afkoop van uw polis over kunnen gaan, dienen wij eerst bijgevoegd formulier Antwoordformulier Spaarhypotheek volledig ingevuld (…) retour te ontvangen. (…) Mochten wij binnen 14 dagen geen reactie van u ontvangen, dan zullen wij de koppeling van de levensverzekering aan uw hypotheek laten vervallen. Hierna wordt de levensverzekering voortgezet zoals beschreven in de polisvoorwaarden (…).’
2.10.
Bij brief van 1 december 2014, die door Reaal is ontvangen op 9 december 2014, heeft vader [vader X] aan Reaal mededeling gedaan van de onder 2.7 bedoelde akte van verpanding, die is bijgevoegd. Reaal is verzocht om de vereiste administratieve actie te ondernemen.
2.11.
Bij brief van 17 december 2014 heeft Reaal aan vader [vader X] geschreven:
‘Wij ontvingen uw verzoek om uw bovengenoemde verzekering te verpanden aan de heer (...) [X] (...) en de heer (…) [grootvader X] (…).
De verzekering is echter reeds verpand aan ABN AMRO (...). Bovendien kan de verzekering alleen maar aan ABN Amro (...) verpand zijn.
Aan uw verzoek voor het aantekenen van een nieuwe verpanding kunnen wij derhalve niet voldoen. (…)’
2.12.
Bij brief van 24 maart 2015 heeft ABN AMRO aan vader [vader X] geschreven:
‘(…) U heeft een hypotheek (…) bij ons gehad die inmiddels is afgelost. Over de polis die daar aan verpand was (…), ontving u een bericht voor het eventueel afkopen ervan op 12 november 2014. Hierop heeft u geen reactie gegeven. In deze brief stond dat de polis zonder reactie van uw kant, door zou blijven lopen en dat de premie van uw rekening geïncasseerd zou worden. (…)
Omdat het niet mogelijk bleek om de premie te incasseren van het bij ons bekende rekeningnummer, is er een achterstand ontstaan. U heeft hierop aangegeven de polis dan premievrij voort te willen zetten. Na onderzoek is gebleken dat dit niet mogelijk is bij dit product. U heeft besloten alsnog het afkoopformulier op te sturen. Ik heb u uitgelegd dat de waarde van de polis min de door u verschuldigde premie, aan u uitgekeerd zal worden. Een termijn waarbinnen dit gaat gebeuren heb ik u niet kunnen geven. (…)
Omdat u ook in gesprek bent gegaan met Reaal waar wij uw polis hebben ondergebracht, heeft u tegenstrijdige informatie ontvangen. Voor Reaal is de polis namelijk nog steeds verpand aan ons. Zij zijn de verzekeraar waar de polis is ondergebracht terwijl wij de tussenpersoon ervan zijn. Zoals ik u diverse malen heb verteld is er echter geen hypotheek meer waaraan deze verpand is. U heeft dan ook steeds zelf de mogelijkheid gehad om te beslissen wat er met de waarde van de polis moest gebeuren. De optie waar u in eerste instantie voor hebt gekozen, betekende echter dat er wel premie moest worden betaald. Hier bent u in gebreke gebleven. (…)’
2.13.
Op 27 maart 2015 heeft vader [vader X] middels een aan ABN AMRO gericht “Antwoordformulier Spaarhypotheek” verzocht de polis per 12 april 2015 te beëindigen en de afkoopwaarde over te maken op rekeningnummer [nummer] ten name van grootvader [vader X] .
2.14.
Bij brief van 1 mei 2015 heeft ABN AMRO aan vader [vader X] meegedeeld dat zij een bedrag van € 51.500 aan afkoopwaarde over zal maken ‘naar uw rekening nummer met nummer [nummer] .’
2.15.
Bij brief van 11 juni 2015 heeft (de gemachtigde van) vader [vader X] aan Reaal verzocht om de afkoopwaarde van de verzekering over te maken, “[a]angezien de polis bij u is ondergebracht en de ABN-AMRO slechts uitvoerder is van de afkoop van de polis en ABN-AMRO weigert om tot uitbetaling over te gaan”.
2.16.
Op 1 juli 2015 heeft ABN AMRO, voor zover van belang, twee overboekingen geadministreerd. Een bedrag van € 18.445,32 heeft ABN AMRO overgeboekt naar een privérekening van vader [vader X] met een flexibel krediet bij ABN AMRO. Dit bedrag heeft ABN AMRO vervolgens verrekend met de openstaande schuld van vader [vader X] uit dat krediet. Een bedrag van € 33.688,25 heeft ABN AMRO overgemaakt naar een privérekening van vader [vader X] en zijn echtgenote. Op 21 juli 2015 heeft ABN AMRO – nadat verschillende betalingen waren verricht – het resterende saldo van € 32.051,23 op een rekeningnummer van grootvader [grootvader X] gestort.
2.17.
Bij e-mail van 10 juli 2015 schrijft Reaal aan (de gemachtigde van) vader [vader X] dat de verzekering is verpand aan ABN AMRO en dat ABN AMRO de partij is die over de waarde beschikt.
2.18.
Vader [vader X] heeft een klacht tegen onder meer Reaal ingediend bij de geschillencommissie Financiële Dienstverlening. De geschillencommissie heeft deze klacht ongegrond bevonden en daartoe onder meer het volgende overwogen:
‘4.2 Ten aanzien van het verzoek van Consument [Vader [vader X] – hof] de Verzekering aan een derde te verpanden overweegt de Commissie als volgt. Nadat Consument dit verzoek had ingediend middels een akte van verpanding, heeft Verzekeraar [Reaal – hof] laten weten dat dit niet mogelijk was omdat de Bank reeds pandhouder was. De hypothecaire geldlening bij de Bank was op de datum van de akte van verpanding nog niet ingelost, maar wel op het moment dat Consument bericht van Verzekeraar kreeg dat de polis nog aan de Bank was verpand. De Commissie acht aannemelijk dat de berichten elkaar hebben gekruist. Dat Verzekeraar niet op de hoogte was van de aflossing van de hypothecaire geldlening kan haar niet worden tegengeworpen en houdt evenmin in dat het mogelijk was de Verzekering aan een derde te verpanden. Evenmin blijkt hieruit dat de Bank geen pandhouder meer was ten tijde van het verpandingsverzoek van Consument. Consument heeft voorts niet aannemelijk gemaakt op welke grond verpanding van de Verzekering aan een derde mogelijk zou zijn.’

3.Beoordeling

3.1.
[X] vordert dat Reaal wordt veroordeeld tot betaling van € 18.445,32 en buitengerechtelijke kosten van € 959,45. Verder vordert hij een verklaring voor recht dat ten behoeve van [X] een rechtsgeldig pandrecht bij akte van 5 november 2014 is gevestigd en dat [X] ter zake inningsbevoegd is. Volgens [X] is een deel van de afkoopwaarde niet bij hem terechtgekomen, maar bij ABN AMRO, dit terwijl de hypotheek op 5 november 2014 was afgelost en het pandrecht van ABN AMRO reeds was tenietgegaan.
3.2.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [X] afgewezen. Tegen die beslissing is het hoger beroep gericht.
3.3.
Met de grieven I en II betoogt [X] samengevat het volgende. Het pandrecht van ABN AMRO strekte niet tot zekerheid van het door vader [vader X] aangegane flexibel krediet, nu daaraan in de pandakte niet wordt gerefereerd. Zoals ABN AMRO op 24 maart 2015 zelf heeft geschreven, is dit pandrecht tenietgegaan met de aflossing van de hypotheek.
Blijkens het polisblad van 20 juni 1989 is vader [vader X] als begunstigde aangewezen, zodat hij bevoegd was een pandrecht op de afkoopwaarde te vestigen. Als gevolg van de geregistreerde en aan Reaal meegedeelde pandakte is [X] als pandhouder bevoegd geworden de afkoopwaarde te innen. Omdat Reaal zelf over het pandrecht is geïnformeerd, kan zij niet aan [X] tegenwerpen dat de pandakte niet op het polisblad is aangetekend.
Ingevolge artikel 10 van de polisvoorwaarden was vader [vader X] als enige gerechtigd de waarde af te kopen. [X] en grootvader [grootvader X] hebben daarom vader [vader X] verzocht de afkoopwaarde op het rekeningnummer van een van de pandhouders te laten storten. Daartoe kon hij gebruik maken van het formulier van ABN AMRO die zich presenteerde als tussenpersoon van Reaal. Reaal heeft niet aangegeven dat vader [vader X] geen gebruik mocht maken van het formulier van ABN AMRO. Ook indien ABN AMRO handelde als tussenpersoon van vader [vader X] , betekent dat niet dat ABN AMRO inningsbevoegd was. Reaal, die van het pandrecht van [X] op de hoogte was, diende zich met de nodige zorgvuldigheid ervan te vergewissen of de afkoopwaarde mocht worden overgedragen aan ABN AMRO als tussenpersoon van vader [vader X] .
Het hof overweegt hierover als volgt.
3.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat Reaal de afkoopwaarde van de polis op instructie van ABN AMRO aan ABN AMRO heeft betaald. Partijen verschillen van mening of vader [vader X] en/of [X] en grootvader [grootvader X] na deze betaling nog rechten jegens Reaal geldend kunnen maken. Het hof oordeelt dat dit niet het geval is.
3.5.
In de hypotheekakte heeft vader [vader X] ABN AMRO onherroepelijk als begunstigde aangewezen tot het bedrag dat ABN AMRO zal blijken in totaal van [X] te vorderen zal hebben. ABN AMRO heeft deze begunstiging op de voet van art. 12 onder b van de polis aanvaard. De begunstiging is aangetekend op het polisblad van 20 juni 1989. Dit bracht mee dat vader [vader X] de voor hem uit de verzekeringsovereenkomst voortvloeiende rechten slechts kon uitoefenen met schriftelijke toestemming van begunstigde ABN AMRO (zie art. 12 onder b van de algemene voorwaarden).
3.6.
Niet is gesteld of gebleken dat de begunstiging van ABN AMRO op enig moment is gewijzigd door aantekening op het polisblad (zie art. 12 onder h van de algemene voorwaarden). [X] heeft ook niet gesteld dat Reaal is verzocht om die begunstiging te wijzigen.
3.7.
In overeenstemming met art. 12 onder d van de algemene voorwaarden heeft Reaal gevolg gegeven aan het verzoek van begunstigde ABN AMRO tot uitkering. Hierdoor kan vader [vader X] uit hoofde van de verzekeringsovereenkomst geen rechten meer jegens Reaal ontlenen.
3.8.
Dit wordt niet anders in het licht van de brief van 1 december 2014 waarin vader [vader X] aan Reaal mededeling doet van de akte van verpanding. Uit art. 13 van de algemene voorwaarden volgt immers dat die verpanding slechts met instemming van ABN AMRO als begunstigde kon geschieden. Reaal heeft op 17 december 2014 aan vader [vader X] laten weten dat de aantekening van die verpanding niet mogelijk was.
3.9.
Ook uit hoofde van haar zorgplicht was Reaal in de gegeven omstandigheden niet tot iets anders jegens [X] gehouden. Vader [vader X] heeft niet in de richting van Reaal gereageerd op de brief van 17 december 2014; ook [X] en grootvader [grootvader X] hebben vóór de uitbetaling aan ABN AMRO geen actie in de richting van Reaal ondernomen. [X] heeft niet gesteld dat Reaal erover is geïnformeerd dat de hypothecaire lening inmiddels was afgelost of dat haar kan worden tegengeworpen dat zij niet op de hoogte was van de aflossing. Dat zij daarvan wel op de hoogte was is ook niet gebleken, waarbij opmerking verdient dat in de beslissing van 2 december 2016 van de geschillencommissies van het KiFiD is geoordeeld dat het Reaal niet kan worden tegengeworpen dat zij van de aflossing niet op de hoogte was en dat deze aflossing bovendien evenmin inhoudt dat het mogelijk was de verzekering aan een derde te verpanden. Het had op de weg van [X] gelegen om te stellen en motiveren dat en waarom de pandakte wel aan Reaal kan worden tegengeworpen. Dit heeft [X] nagelaten. Onder de gegeven omstandigheden ging de zorgplicht van Reaal niet zo ver dat zij uit eigen beweging bij ABN AMRO (of bij ((groot)vader) [grootvader X] ) zou moeten onderzoeken of zij niet langer bevrijdend aan ABN AMRO kon betalen.
3.10.
Door gevolg te geven aan de instructie van begunstigde ABN AMRO tot uitbetaling aan ABN AMRO is Reaal ook jegens vader [vader X] gekweten. [X] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die indien bewezen de conclusie kunnen dragen dat Reaal toerekenbaar onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld.
3.11.
Nu ABN AMRO [vader X] begunstigde is gebleven, kan in het midden blijven of haar pandrecht op enig moment is geëindigd. Overigens is het hof van oordeel dat in elk geval de aflossing van de hypothecaire lening het pandrecht niet heeft doen eindigen. De cessie tot zekerheid – na inwerkingtreding van het Nieuw BW omgezet in een pandrecht – strekte immers mede tot zekerheid van al hetgeen de vader [vader X] aan de ABN AMRO verschuldigd mocht zijn of worden ter zake van reeds verstrekte of alsnog te verstrekken geldleningen, kredieten of uit welken andere hoofde ook. Daaronder valt mede het later aangetrokken flexibel krediet; dat krediet werd immers aangetrokken uit hoofde van een ten tijde van de cessie tot zekerheid reeds bestaande rechtsverhouding.
3.12.
De grieven I en II zijn gelet op het voorgaande ongegrond. Grief III bouwt voort op de grieven I en II en kan evenmin slagen.
3.13.
De bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing in deze zaak kunnen leiden en worden daarom als niet ter zake dienend gepasseerd.
3.14.
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [X] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

4.Beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
4.2.
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Reaal begroot op € 1.978 aan verschotten en € 1.074 voor salaris;
4.3.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. de Jongh, A.L.M. Keirse en J.W.M. Tromp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2020.