ECLI:NL:GHAMS:2020:1943

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
K20/230051
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van politiegeweld tijdens aanhouding en afwijzing van beklag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan over een beklag dat was ingediend door een klager tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen de politieambtenaren die betrokken waren bij zijn aanhouding op 1 juli 2018. Klager had aangifte gedaan van mishandeling door de politie, waarbij hij stelde dat hij onterecht was behandeld en dat er disproportioneel geweld was gebruikt. Het hof heeft het klaagschrift op 21 januari 2020 ontvangen en heeft de zaak behandeld in raadkamer, waarbij klager werd bijgestaan door zijn advocaat. De advocaat-generaal heeft in een verslag van 7 april 2020 geadviseerd het beklag af te wijzen.

Het hof heeft de verklaringen van klager en de betrokken politieambtenaren zorgvuldig gewogen. Klager verklaarde dat hij zonder enige aanleiding om legitimatie werd gevraagd en dat hij vervolgens door de agenten werd mishandeld. De agenten daarentegen stelden dat klager zich agressief gedroeg en zich verzette tegen zijn aanhouding, wat leidde tot het gebruik van geweld. Het hof concludeert dat de lezing van klager niet wordt ondersteund door het dossier en dat de aanhouding rechtmatig was. Het hof oordeelt dat de politie in dit geval bevoegd was om geweld te gebruiken, gezien het verzet van klager.

De beoordeling van het hof richtte zich op de vraag of de strafrechter zou kunnen oordelen dat het gebruikte geweld disproportioneel was. Het hof concludeert dat, gezien de omstandigheden, het onwaarschijnlijk is dat de strafrechter het geweld als disproportioneel zal beschouwen. Het beklag van klager wordt dan ook ongegrond verklaard en het hof wijst het beklag af. Deze beschikking is gegeven zonder mogelijkheid tot rechtsmiddel voor betrokkenen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K20/230051 van
[klager],
klager,
woonplaats kiezende op het kantoor adres van zijn gemachtigde: mr. M. Berbee, advocaat te Den Helder.

1.Het beklag

Het hof heeft op 21 januari 2020 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland om geen strafvervolging in te stellen tegen
de politiemedewerkers van het Korps Nationale Politie, politie-eenheid Noord-Holland, die betrokken waren bij klagers aanhouding in de nacht van 1 juli 2018(hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 7 april 2020 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Noord-Holland van 25 februari 2020;
- de op 3 juni 2020 bij het gerechtshof binnengekomen e-mail van de gemachtigde van klager met de medische informatie van klager.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klager in de gelegenheid gesteld op 20 mei 2020 het beklag toe te lichten. Klager is in raadkamer, telefonisch, bijgestaan door de gemachtigde, gehoord en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

De inhoud van het dossier
Klager heeft aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door politieambtenaren die betrokken waren bij zijn aanhouding in de nacht van 1 juli 2018.
Klager heeft verklaard dat hem uit het niets om zijn legitimatie werd gevraagd en dat hij om die reden twee keer vroeg waarom hij (als enige) om legitimatie werd gevraagd. Toen de agent hem voor de derde keer om zijn legitimatie vroeg en klager antwoordde dat hij geen legitimatiebewijs bij zich had, bracht deze agent klagers armen in een armklem en vervolgens klager zelf met een voetveeg naar de grond. Terwijl hij (op zijn buik) op de grond lag gaf een van de beklaagden trappen in zijn ribbenkast en ging een van de agenten met zijn knie op klagers rug zitten. Vervolgens werd hij aan zijn geboeide handen omhoog getrokken waarbij hij nog een knietje in de voorkant van zijn ribbenkast kreeg. Hij werd ten slotte de politieauto in geduwd waar hij bekneld zat en soms geen lucht kreeg. Klager heeft zich niet verzet tegen zijn aanhouding.
Twee agenten zijn in deze zaak als verdachte gehoord. Zij hebben verklaard dat klager werd aangehouden omdat hij niet voldeed aan de identificatieplicht. De agenten vroegen naar klagers identiteitsbewijs omdat een jonge man hun had verteld dat hij tweemaal door klager was geslagen. Klager was voor zijn aanhouding al erg agressief tegen de agenten; op een gegeven moment stond hij neus tegen neus met een van hen. De agenten probeerden hem meermaals uit te leggen dat zij alleen wilden weten wie hij was en dat hij dan kon gaan (de melder wilde geen aangifte doen). Omdat klager bleef weigeren zich te identificeren werd hij aangehouden en omdat klager nog steeds onrustig was en met zijn armen zwaaide werd hij naar de grond gebracht en geboeid. Klager verzette zich steeds tegen zijn aanhouding. Hij stelde zich agressief op, was erg beweeglijk en werkte niet mee. De agenten waarschuwden klager herhaaldelijk dat zij wel geweld moesten gebruiken als hij zich zou (blijven) verzetten. Toen klagers verzet aanhield en hij weigerde in de politieauto te gaan zitten, maakte één van de agenten met zijn knie een beweging in de richting van klagers buik, opdat klagers verzet een moment zou verslappen en hij de auto in kon worden bewogen. De agenten ontkennen klager (een) trap(pen) in de buik te hebben gegeven toen hij op de grond lag en ontkennen ook klager enkel aan zijn geboeide armen omhoog te hebben getrokken. Zij hebben hem gezamenlijk aan schouders, bovenarmen en mogelijk ook onderarmen omhoog getild. In de auto zei klager diverse keren geen lucht te krijgen; wanneer hij van een van de agenten wat extra ruimte kreeg, werd hij weer agressief. Niet eerder dan op het politiebureau werd klager rustig.
Drie agenten zijn als getuige gehoord; zij hebben alle drie het incident (voor in ieder geval een deel) gezien. Zij hebben verklaard dat klager op hen heel agressief en opgefokt overkwam en wilde gebaren met zijn armen maakte. Een van hen heeft verklaard klager naar de grond te hebben begeleid tijdens de aanhouding en dat hij misschien met een of beide knieën op de man heeft gezeten.
Beoordelingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Het beklag heeft betrekking op geweldstoepassing door politieagenten. Daarbij is het volgende van belang.
Politieambtenaren zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening – indien noodzakelijk – bevoegd tot toepassing van – gepast – geweld. Buiten deze grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit zou – afhankelijk van de omstandigheden van het geval – geweldstoepassing door overheidsdienaren als misdrijf gekwalificeerd kunnen worden en als zodanig strafbaarheid van de betrokken ambtenaar tot gevolg kunnen hebben.
Het (strafrechtelijk) onderzoek naar overheidsoptreden zal zich in die gevallen met name hebben te richten op de vraag of geweldstoepassing noodzakelijk, adequaat en proportioneel is geweest.
Het met betrekking tot de rechtmatigheid van belang zijnde toetsingskader wordt (buiten de verdere strafrechtelijke en mensenrechtelijke regels) gevonden in de Politiewet 2012, de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (in het bijzonder: artikel 1).
Het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman [1] bevat een aantal aanbevelingen voor de politiepraktijk in dit verband, onder andere:
Gedrag van de verdachte: de mate van verzet is van invloed op de mate waarop geweld is gerechtvaardigd:
b.
Niet willen meewerkenaan de aanhouding (zoals weglopen) ondanks bevel/vordering (indien aan de orde) en waarschuwing  (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken, duwen.
c.
Fysiek verzet bij aanhouding(bijvoorbeeld door bewegende armen, losrukken)  (licht) fysiek geweld, zoals vastpakken, duwen en eventueel naar de grond werken afhankelijk van de mate van verzet en als een minder ingrijpend midden niet mogelijk is.
d.
Hevig fysiek verzetgericht tegen politieambtenaren (bijvoorbeeld duwen, slaan, schoppen)  (zwaarder) fysiek geweld zoals een stomp in de maag, het gebruik van wapenstok of pepperspray, de inzet van de politiehond en eventueel vuurwapengebruik.
De overwegingen van het hof
Het hof constateert dat de lezing van klager over hetgeen er is gebeurd verschilt van die van de beklaagden die betrokken waren bij klagers aanhouding.
Uit de verklaringen van de beklaagden komt naar voren dat drie van hen klager hebben aangehouden en daarbij geweld hebben moeten gebruiken omdat klager zich bleef verzetten tegen zijn aanhouding. Deze verklaringen ondersteunen elkaar op relevante onderdelen zoals het neus aan neus staan met een van de agenten, de reden waarom klager moest worden aangehouden en de manier waarop klager in de auto werd gewerkt.
Klagers verklaring dat hij geen verzet bood, vindt daarentegen geen steun in het dossier.
Was de aanhouding rechtmatig?
Gelet op de omstandigheid dat de politie klager naar aanleiding van een melding over een mogelijke mishandeling door klager aansprak en hem in dat verband naar zijn legitimatie vroeg, ziet het hof geen aanwijzingen dat de aanhouding van klager onrechtmatig was: klager voldeed niet aan zijn identificatieplicht.
Mocht geweld tegen klager worden toegepast?
Toen klager niet voldeed aan de legitimatieplicht en hij zich tegen het politieoptreden ging verzetten en dat bleef doen, kon en mocht de politie geweld tegen hem toepassen.
Met betrekking tot de vraag of het gebruikte geweld adequaat en proportioneel is geweest, geldt het volgende.
Beklaagden hebben klager naar de grond gewerkt, geboeid en vervolgens in de politieauto gezet, waarbij zij hem een ‘pijnprikkel’ gaven, omdat hij de auto anders niet zou zijn ingekomen. Zij hebben allen verklaard dat klager op geen enkele manier wilde meewerken: ‘hij wilde helemaal niets’, aldus een van de beklaagden.
Klager heeft medische verklaringen aan het hof overgelegd, hieruit blijkt dat hij onder andere gekneusde ribben aan het incident heeft overhouden. Het is aannemelijk dat dit letsel een direct gevolg is van zijn verzet tijdens de aanhouding; het kan passen bij de verklaringen van beklaagden dat zij klager naar de grond hebben gewerkt en met geweld in de auto moesten krijgen.
Bij die stand van zaken verwacht het hof dat de strafrechter aan wie deze zaak zou worden voorgelegd, zou oordelen dat het toegepaste geweld de grenzen van subsidiariteit en proportionaliteit niet heeft overschreden. Op basis van het dossier is het aannemelijk dat in de geschetste omstandigheden de agenten redelijkerwijs konden oordelen dat zij klager niet op een andere, minder ingrijpende wijze konden aanhouden en in de politieauto krijgen.
Hoewel het hof begrijpt dat het gebruikte geweld door klager als een fors middel is ervaren, is het zich gewelddadig verzetten tegen een rechtmatig optredende politie een strafbaar feit, waartegen mag en doorgaans ook moet worden opgetreden.
Voor wat betreft de beschuldiging van klager dat hij meerdere trappen in zijn buik heeft gekregen toen hij op de grond lag, bevat het dossier geen aanwijzingen die de aangifte ondersteunen.
Alles overziend is het onwaarschijnlijk dat de strafrechter die over de zaak zou moeten oordelen, het door beklaagden gebruikte geweld als disproportioneel zal beoordelen. Er zijn geen aanknopingspunten voor nader onderzoek.
Het hof is dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
7 juli 2020 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Mens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Voetnoten

1.Zie p. 57 van het rapport “Verantwoord politiegeweld” van de Nationale Ombudsman, 2013.