ECLI:NL:GHAMS:2020:1941

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
10 juli 2020
Zaaknummer
K19/230538
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van beklag ex. artikel 12 Sv inzake politiegeweld zonder steunbewijs voor mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan over een beklag ex. artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen politiemedewerkers wegens vermeende mishandeling. Klaagster had aangifte gedaan van mishandeling door de betrokken agenten tijdens haar aanhouding in de nacht van 22 op 23 mei 2018. Het hof ontving het klaagschrift op 16 december 2019 en heeft de advocaat-generaal om advies gevraagd, die op 6 mei 2020 adviseerde het beklag af te wijzen.

Tijdens de behandeling in raadkamer op 20 mei 2020 heeft klaagster haar beklag toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. De advocaat-generaal was ook aanwezig, maar vond geen aanleiding om het eerdere advies te herzien. Het hof heeft de beschikbare stukken, waaronder het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal en camerabeelden van het cellencomplex, bestudeerd.

Het hof concludeert dat er onvoldoende steunbewijs is voor de beschuldigingen van klaagster. De verklaringen van de betrokken politiemedewerkers en de camerabeelden tonen aan dat er geen onnodig of disproportioneel geweld is gebruikt. De aangifte van klaagster, die letsel meldde, biedt onvoldoende bewijs dat dit letsel is veroorzaakt door de agenten. Het hof oordeelt dat de strafrechter niet tot een veroordeling kan komen en wijst het beklag af, met de conclusie dat er geen goede redenen zijn voor vervolging.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

BEKLAGKAMER
Beschikking op het beklag met het rekestnummer K19/230538 van
[klager],
klaagster,
woonplaats kiezende op het kantooradres van haar gemachtigde: mr. R. Pothast, advocaat te Amsterdam.

1.Het beklag

Het hof heeft op 16 december 2019 het klaagschrift ontvangen. Het beklag richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam om geen strafvervolging in te stellen tegen
de medewerkers van Politie-eenheid Amsterdam die betrokken waren bij klaagsters aanhouding en insluiting in de nacht van 22 op 23 mei 2018(hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.

2.Het verslag van de advocaat-generaal

Bij verslag van 6 mei 2020 heeft de advocaat-generaal het hof in overweging gegeven het beklag af te wijzen.

3.De voorhanden stukken

Het hof heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verslag van de advocaat-generaal;
- het dossier van de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie;
- het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie bij het arrondissementsparket Amsterdam van 14 april 2020.

4.De behandeling in raadkamer

Het hof heeft klaagster in de gelegenheid gesteld op 20 mei 2020 het beklag toe te lichten. Klaagster is, bijgestaan door de gemachtigde, in raadkamer verschenen en heeft het beklag toegelicht en gehandhaafd.
De advocaat-generaal is bij de behandeling in raadkamer aanwezig geweest. In hetgeen in raadkamer naar voren is gekomen heeft deze geen aanleiding gevonden de conclusie in het verslag te herzien.

5.De beoordeling van het beklag

Klaagster heeft aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door de politiemedewerkers die betrokken waren bij haar aanhouding en insluiting in de nacht van 22 op 23 mei 2018.
Uit het dossier komt het volgende naar voren:
Op 22 mei 2018 kreeg de politie een melding over een dronken vrouw die met haar hoofd tegen een lantaarnpaal stootte.
De melder heeft later als getuige verklaard dat zij een vrouw die regelmatig overlast in de buurt veroorzaakte hoorde schreeuwen. Zij zag dat de vrouw keihard met haar hoofd tegen een lantaarnpaal begon te slaan. Zij heeft van ongeveer 5 meter afstand gezien dat de vrouw een beetje bloed had.
Twee politieagenten troffen klaagster kort daarna in de buurt aan. Omdat met betrekking tot klaagster drie signaleringen open stonden, heeft de politie klaagster overgebracht naar het cellencomplex Noord-West in Amsterdam.
Een van de agenten die op de melding afkwam heeft verklaard dat klaagster verward over kwam en geen duidelijke antwoorden gaf op gestelde vragen.
Deze agent heeft verder gezegd dat, nadat klaagster overgebracht was naar het politiebureau, zij goed zicht had op de fouilleringsruimte. Zij kan zich niks heftigs herinneren, wel dat enkele medewerkers klaagster in de cel onder controle hielden, dat zij op haar zaten en dat zij nadat de vrouw gefouilleerd was, achteruit lopend de cel uitgingen. Zij weet zeker dat beklaagde niet in haar gezicht is geslagen.
Klaagster heeft op 18 juni 2019 aangifte gedaan. Volgens de aangifte is zij bij aankomst op het bureau door een politiemedewerker in haar nek gegrepen en op de grond gegooid. Terwijl zij op de grond lag, kwam hij met zijn knieën op haar rug zitten. Vervolgens gaf deze agent haar een stomp in het gezicht.
Daarna is zij in een kamer bij haar hals of nek opgetild en tegen de muur aangegooid.
Zij had een blauw oog, een bloeduitstorting op haar rug en schaafwonden aan haar hand aan het incident overgehouden.
Klaagster heeft in raadkamer verklaard dat zij een klap tegen haar hoofd had gekregen voordat de agenten haar aantroffen.
Klaagster is diezelfde nacht, vanwege hartproblemen, naar het VU ziekenhuis overgebracht. Het dossier bevat geen letselverklaring van de VU. Op aanraden van de politie heeft klaagster op 13 juni 2018 bij de GGD Amsterdam alsnog een letselverklaring laten opstellen. Daaruit volgt dat er mogelijk sprake is van kneuzing van spierweefsel in de rug. Over de ouderdom van het letsel kon geen uitspraak worden gedaan; de huidverkleuringen aan rug, pink en gezicht kunnen passen bij de door klaagster beschreven toedracht.
De twee politiemedewerkers die betrokken waren bij de insluiting van klaagster konden zich niet veel meer herinneren van de insluiting van klaagster. Zij hebben de beelden bekeken en daaruit afgeleid dat het wel nodig was om klaagster in bedwang te houden, maar dat is rustig gebeurd; zij ontkennen daarbij buitenproportioneel te werk te zijn gegaan. Er is niet geslagen of geschopt.
Het hof heeft de camerabeelden van het cellencomplex bekeken: op de beelden is geen mishandeling te zien; wel bevinden zich op een moment een aantal agenten in de ruimte met klaagster.
Toetsingskader
Het hof heeft te beoordelen of de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen – al dan niet na nader onderzoek – zou kunnen komen tot een veroordeling voor enig strafbaar feit. Daarnaast moet het hof beoordelen of er, gelet op alle omstandigheden, voldoende belang is bij het alsnog instellen van strafrechtelijke vervolging. Indien het antwoord op beide vragen bevestigend luidt, zal een bevel tot vervolging worden gegeven.
Bij de toetsing is het volgende van belang. Voor een bewezenverklaring is in het strafrecht alleen een aangifte niet voldoende. Er is ten minste een minimale hoeveelheid steunbewijs nodig. Dit moet de in de aangifte opgenomen verklaring over de strafbare gedraging voldoende bevestigen. Bovendien moet het steunbewijs afkomstig zijn uit een andere bron dan de persoon die de aangifte heeft gedaan.
De overwegingen van het hof
Ten aanzien van de mishandeling(en) in de fouilleringsruimte:
Tegenover de beschuldigingen van klaagster dat zij een stomp tegen haar gezicht heeft gekregen en dat zij tegen de muur is aangegooid, staan de ontkennende verklaringen van beklaagden: zij verklaren alle drie klaagster niet te hebben mishandeld noch te hebben gezien dat klaagster door een collega is mishandeld.
Bij klaagster is ruim drie weken na haar aanhouding letsel geconstateerd. Het in de GGD-verklaring beschreven letsel biedt echter onvoldoende steun aan de aangifte. Dat letsel kan ook zijn veroorzaakt door het gedrag van klaagster waarover de politie werd gebeld, in het bijzonder het met haar hoofd tegen een lantaarnpaal stoten, of bij het in bedwang houden van klaagster in het politiebureau.
Het dossier bevat aldus geen steunbewijs voor de stelling dat op dat moment in de fouilleringsruimte iets ongeoorloofds is gebeurd.
Ten aanzien van het bij de haren pakken van klaagster:
De agent die klaagster vanuit de fouilleringsruimte heeft overgebracht naar de cel heeft in zijn verhoor uitgelegd dat hij klaagster bij haar arm en bij haar haren heeft vastgepakt omdat klaagster richting de vrouwelijke agent liep en het zijn taak is escalatie te voorkomen. De ervaring leert dat er door een verdachte gespuugd kan worden. Hij heeft voorts verklaard dat hij bij het onder controle brengen van klaagster er rekening mee heeft gehouden dat ze een iel persoontje was en het bij de haren pakken in dit geval het minst bezwaarlijk was. Hij heeft weinig kracht hoeven te gebruiken. Hij heeft klaagster tegen de muur gefixeerd in verband met het openen van de deur.
Op de camerabeelden ziet het hof dat klaagster bij haar haren wordt vastgepakt en tegen de muur gefixeerd; het hof ziet dat het vastpakken en het fixeren tegen de muur rustig gebeurt. Ook aan klaagsters houding is niet te zien dat er pijnprikkels worden toegebracht.
Gelet op de verklaring van de verbalisant en de beelden ziet het hof, in tegenstelling tot de gemachtigde, geen enkele aanwijzing dat hier sprake is van onnodig of disproportioneel geweld. Overigens heeft klaagster hier in haar aangifte ook niet over gerept.
Conclusie
Tegen die achtergrond bezien is de conclusie dat de strafrechter niet tot bewezenverklaring van mishandeling van klaagster door een van de betrokken politiemedewerkers zal komen.
Omdat al het redelijkerwijs mogelijke onderzoek heeft plaats gevonden ziet het hof geen aanknopingspunten voor relevant nader onderzoek waaruit alsnog voldoende overtuigend bewijs zou kunnen voortkomen.
Al met al is het hof dan ook van oordeel dat er goede redenen zijn om in deze zaak geen vervolging te gelasten. Het beklag is ongegrond.
Het hof zal daarom als volgt beslissen.

6.De beslissing

Het hof wijst het beklag af.
Deze beschikking, waartegen voor betrokkenen geen rechtsmiddel openstaat, is gegeven op
2 juli 2020 door mrs. P.C. Kortenhorst, voorzitter, M.J.G.B. Heutink en I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. J. Mens, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.