Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het beklag
de medewerkers van Politie-eenheid Amsterdam die betrokken waren bij klaagsters aanhouding en insluiting in de nacht van 22 op 23 mei 2018(hierna: beklaagden) ter zake van mishandeling.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juli 2020 uitspraak gedaan over een beklag ex. artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door klaagster tegen de beslissing van de officier van justitie om geen strafvervolging in te stellen tegen politiemedewerkers wegens vermeende mishandeling. Klaagster had aangifte gedaan van mishandeling door de betrokken agenten tijdens haar aanhouding in de nacht van 22 op 23 mei 2018. Het hof ontving het klaagschrift op 16 december 2019 en heeft de advocaat-generaal om advies gevraagd, die op 6 mei 2020 adviseerde het beklag af te wijzen.
Tijdens de behandeling in raadkamer op 20 mei 2020 heeft klaagster haar beklag toegelicht, bijgestaan door haar advocaat. De advocaat-generaal was ook aanwezig, maar vond geen aanleiding om het eerdere advies te herzien. Het hof heeft de beschikbare stukken, waaronder het klaagschrift, het verslag van de advocaat-generaal en camerabeelden van het cellencomplex, bestudeerd.
Het hof concludeert dat er onvoldoende steunbewijs is voor de beschuldigingen van klaagster. De verklaringen van de betrokken politiemedewerkers en de camerabeelden tonen aan dat er geen onnodig of disproportioneel geweld is gebruikt. De aangifte van klaagster, die letsel meldde, biedt onvoldoende bewijs dat dit letsel is veroorzaakt door de agenten. Het hof oordeelt dat de strafrechter niet tot een veroordeling kan komen en wijst het beklag af, met de conclusie dat er geen goede redenen zijn voor vervolging.