In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 5.443 gram hasjiesj op 11 mei 2019 te Schiphol. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsvrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de tenlastelegging, ondanks enkele taal- en schrijffouten, voldoende duidelijk was en dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat dit slechts een aantekening was en niet voldeed aan de eisen van artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft bewezen verklaard dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De verdachte is strafbaar voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet.
Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte. Ondanks de ernst van de zaak, heeft het hof besloten om een taakstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 75 dagen op te leggen, in plaats van de eerder opgelegde gevangenisstraf van 5 maanden. Het hof heeft daarbij de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte in aanmerking genomen, zoals het hebben van een baan en een gezin. Het hof heeft de verdachte aangespoord om zijn leven op de juiste weg te houden en heeft de straffen zodanig bepaald dat deze hem niet zouden ontmoedigen in zijn positieve ontwikkeling.