Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
- Brief van 13 mei 2008 van [A] van VGA aan mr. Pans:
- Brief van 14 mei 2008 van mr. Pans aan [A] van VGA:
- Brief van [X] aan mr. Pans van 15 mei 2008:
- Brief van [X] aan mr. Pans van 22 mei 2008:
- E-mail van 19 mei 2009 van [B] van Zurich aan [Y] en [C] van assurantiemakelaar Aon:
- Bij brief van 11 juni 2009 heeft [Y] het medisch advies van [D] aan mr. Van toegezonden:
- Bij brief van 8 juli 2009 heeft [Y] aan mr. Van enkele afspraken over de voortgang van het dossier bevestigd. In deze brief komt tevens aan de orde dat mr. Van de brief van [Y] van 11 juni 2009 aan [geïntimeerde] heeft gegeven:
“Getroffene (hof: [geïntimeerde] ) verleent aan de Maatschappij (hof: Zurich), aan voornoemde verzekerden alsmede aan alle rechtsopvolgers van voornoemden, tegen betaling van voormeld totaalbedrag, volledige definitieve en voorbehoudsloze kwijting terzake van alle door getroffene als gevolg van het bovenvermeld voorval geleden en nog te lijden schade, hoe ook genaamd en van welke aard ook (…)”
3.Beoordeling
grief 1betoogt AEB dat de kantonrechter heeft miskend dat CSU en AEB door [geïntimeerde] hoofdelijk voor dezelfde schade aansprakelijk zijn gesteld voor de gevolgen van het hem overkomen ongeval. Daartoe voert zij het volgende aan. Het ongeval heeft plaatsgevonden tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van [geïntimeerde] in dienst van CSU. Die werkzaamheden vonden plaats op het bedrijfsterrein van AEB. [geïntimeerde] heeft CSU als zijn werkgever voor het bedrijfsongeval aansprakelijk gesteld (artikel 7:658 lid 2 BW) en AEB als inlener in de zin van artikel 7:658 lid 4 BW, subsidiair als de bedrijfsmatige gebruiker van een opstal, bestaande uit het bedrijfsterrein met een afscheidingsmuur, die volgens [geïntimeerde] niet voldeed aan de eisen die men daaraan in gegeven omstandigheden mag stellen (artikel 6:174 BW in verbinding met 6:181 BW).
grief 2bestrijdt AEB het (impliciete) oordeel van de kantonrechter dat van een regelend verzekeraar alleen kan worden gesproken in het kader van de Bedrijfsregeling schuldloze derde (bedrijfsregeling 7 van het Verbond van verzekeraars) en met de
grieven 3, 4 en 5dat niet kan worden aangenomen dat Zurich als regelend verzekeraar is opgetreden, omdat van die bedoeling niet is gebleken, dan wel Zurich geen volmacht had om namens AEB een schikking aan te gaan met [geïntimeerde] .
grieven 6 en 7bouwen op deze grieven voort en slagen eveneens. Het bestreden tussenvonnis kan niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd. Partijen hebben in hun processtukken ten aanzien van de voor de beslissingen in deze zaak relevante feiten en omstandigheden hun standpunt reeds toegelicht. Het hof zal op grond van artikel 356 Rv de zaak aan zich houden om in hoger beroep op de hoofdzaak te beslissen (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:61).
“Uit mijn eigen ervaring met dit dossier kan ik slechts zeggen dat AEC op geen enkele wijze betrokken is geweest bij de onderhandelingen die ik heb gevoerd over een eindregeling. Die onderhandelingen zijn uitsluitend gevoerd met de heer [Y] van Cunningham Lindsey. In hoeverre hij tevens optrad voor AEC weet ik niet. Hij heeft mij in elk geval nooit de indruk gegeven dat dit zo was. Anders zou ik ook de verjaring jegens AEC niet hebben gestuit. Of [Y] dit met mevrouw Pans heeft besproken, weet ik ook niet. Ik wil dat best aan haar voorleggen, maar haar bemoeienis met deze zaak dateert van bijna 10 jaar geleden. Als daarover iets in het dossier is vastgelegd, kunt u dat zelf bekijken. U beschikt over een kopie van het volledige dossier.”
Als gevolg van de gekozen wijze van schadeafwikkeling is met de vaststellingsovereenkomst die [geïntimeerde] met Zurich/CSU heeft gesloten de gehele schade als gevolg van het ongeval in minnelijk overleg tussen de betrokken partijen vastgesteld, althans is met de schadevergoeding die op grond daarvan is betaald zijn schade geheel vergoed. Dit betekent dat [geïntimeerde] thans van AEB als hoofdelijke medeschuldenaar geen schadevergoeding meer kan vorderen.