ECLI:NL:GHAMS:2020:1840
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Plaatsing van windturbine nabij erfgrens en stilzwijgende toestemming van de eigenaar
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de plaatsing van een windturbine nabij de erfgrens van de appellant. De appellant, eigenaar van een perceel landbouwgrond, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen tot verwijdering van de windturbine waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant stilzwijgend toestemming had verleend voor de plaatsing van de windturbine, waardoor zijn vorderingen niet toewijsbaar waren.
De appellant stelde dat hij niet op de hoogte was van de overdraai van de rotorbladen van de windturbine boven zijn perceel en dat hij nooit toestemming had gegeven voor de plaatsing. Het hof overwoog echter dat uit de koopovereenkomst van het perceel bleek dat de appellant op de hoogte was van de plaatsing van de windmolen en dat hij geen bezwaren had geuit tijdens het vergunningstraject. Het hof concludeerde dat de appellant, door geen bezwaar te maken tegen de plaatsing van de windmolen in de jaren die volgden, stilzwijgend toestemming had gegeven.
Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de appellant af. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig uiten van bezwaren en de gevolgen van stilzwijgende toestemming in het civiele recht.