In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen Stebopa Montage B.V. en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Stebopa, de werkgever, had hoger beroep ingesteld tegen vonnissen van de rechtbank Amsterdam, waarin de aanvragen voor ontslagvergunningen waren afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat het UWV onzorgvuldig had gehandeld door de aanvragen te weigeren zonder Stebopa de kans te geven de proportionaliteit van de ontslagen aan te tonen. Stebopa vorderde schadevergoeding van UWV, stellende dat het onzorgvuldige besluit van UWV had geleid tot haar faillissement. Het hof oordeelde echter dat, zelfs als UWV zorgvuldig had gehandeld, de ontslagvergunningen alsnog niet zouden zijn verleend. Dit betekende dat Stebopa geen schade had geleden door het handelen van UWV. Het hof bekrachtigde de eerdere vonnissen van de rechtbank en wees de vorderingen van Stebopa af, met veroordeling van Stebopa in de proceskosten. De zaak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om de proportionaliteit van ontslagen goed te onderbouwen, vooral in het licht van eerdere reorganisaties en economische omstandigheden.