ECLI:NL:GHAMS:2020:1829

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
200.279.299/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ontruiming woning wegens overlast door huurder met psychische problematiek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant] tegen Stichting De Alliantie, de verhuurder van zijn sociale huurwoning. [appellant] is op 10 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter van 13 mei 2020, waarin de kantonrechter de vordering van De Alliantie tot ontruiming van de woning heeft toegewezen. De Alliantie heeft deze vordering gebaseerd op de ernstige en structurele overlast die [appellant] heeft veroorzaakt, wat volgens hen een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst rechtvaardigt.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] huurt sinds 22 januari 1994 de woning en heeft in de loop der jaren herhaaldelijk klachten van omwonenden veroorzaakt door zijn gedrag, waaronder geluidsoverlast en intimidatie. Ondanks eerdere behandelingen voor zijn psychische problemen, is er in 2019 opnieuw overlast ontstaan, culminerend in een incident in februari 2020 waarbij de politie moest ingrijpen. De kantonrechter heeft in zijn vonnis de feiten opgesomd en geoordeeld dat de overlast zodanig was dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd was.

In hoger beroep heeft [appellant] grieven ingediend tegen de beslissing van de kantonrechter, waarbij hij aanvoert dat hij sinds 2017 in behandeling is en dat zijn gedrag verbeterd is. Het hof heeft echter geoordeeld dat, hoewel [appellant] goede intenties heeft, de ernst van de eerdere incidenten en de huidige situatie onvoldoende zekerheid bieden dat hij geen overlast meer zal veroorzaken. Het hof heeft de grieven van [appellant] verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd, waarbij [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.279.299/01 SKG
zaaknummer rechtbank Amsterdam: 8358966 \ KK EXPL 20-164
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juni 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.A. Bouwman te Amsterdam,
tegen
Stichting DE ALLIANTIE,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. D.L. van Praag te Amsterdam.
Partijen worden hierna [appellant] en De Alliantie genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 10 juni 2020 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 13 mei 2020, in kort geding gewezen tussen De Alliantie als eiseres en [appellant] als gedaagde. De appeldagvaarding bevat de grieven. Op de eerst dienende dag heeft [appellant] op de rol geconcludeerd overeenkomstig die dagvaarding.
De Alliantie heeft ter zitting van 23 juni 2020 een memorie van antwoord met een productie ingediend. Partijen hebben de zaak vervolgens bij deze gelegenheid doen bepleiten, [appellant] door mr. Bouwman voornoemd en De Alliantie door mr. S. Baggen, advocaat te Amsterdam, beiden aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. [appellant] heeft nog een productie in het geding gebracht.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vordering van De Alliantie zal afwijzen, met beslissing over de proceskosten.
De Alliantie heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis onder 1.1 tot en met 1.7 de feiten opgesomd die zij bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt heeft genomen. [appellant] komt met zijn eerste grief op tegen deze opsomming voor wat betreft de weergave van de data van de gebeurtenissen in februari 2020. Het hof zal daarmee rekening houden. [appellant] heeft bij deze tegen de opsomming van de feiten gerichte grief ook aanvullend gesteld. Dit zal bij de behandeling hieronder aan de orde komen. Voor het overige zijn de door de kantonrechter opgesomde feiten niet in geschil en dienen zij dus ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit niet weersproken stellingen van partijen dan wel de niet (voldoende ) bestreden inhoud van producties waarnaar zij ter staving van hun stellingen verwijzen, komen de feiten neer op het volgende.
a. [appellant] huurt sinds 22 januari 1994 de sociale huurwoning aan de [adres] (hierna: de woning) van (de rechtsvoorganger van) De Alliantie. De woning maakt onderdeel uit van een pand met vijf boven elkaar gelegen woningen (hierna: het pand). Alle bewoners van deze woningen maken gebruik van een gemeenschappelijke opgang en een gemeenschappelijk trappenhuis. Achter het pand is een gemeenschappelijke tuin. De woning is gelegen op de derde verdieping. De Alliantie is ook eigenares en verhuurster van de woning op nummer [nummer] in het pand. De overige woningen zijn particulier bezit. De eigenaren vormen samen een VvE.
b. [appellant] worstelt met psychische problematiek. Hij heeft ook alcohol- en drugsproblematiek gehad.
c. Sinds 2002 heeft De Alliantie met enige regelmaat klachten van omwonenden ontvangen met betrekking tot door [appellant] veroorzaakte overlast, bestaande uit onder meer geluid (muziek, schreeuwen etc.), vervuiling van de woning, aanwezigheid van honden en in gemeenschappelijke gedeelten opgeslagen spullen. Ook werd erover geklaagd dat [appellant] andere bewoners uitschold, bedreigde en (seksueel) intimideerde. Vooral in de periodes rond 2006, 2012/2013 en 2016/2017 werd veel geklaagd over het gedrag van [appellant] .
d. In de loop van 2019, ongeveer vanaf april, kwamen er opnieuw af en toe klachten over [appellant] binnen bij De Alliantie.
e. Vanaf begin februari 2020 werd veel geklaagd door omwonenden over door [appellant] veroorzaakte geluidsoverlast en het door [appellant] vol zetten van de gemeenschappelijke ruimte met spullen. [appellant] is in die maand in een manische periode terecht gekomen en in een psychose geraakt. Op last van de politie heeft [appellant] op 17 februari 2020 deze spullen uit het trappenhuis weggehaald, maar deze dezelfde avond weer teruggezet.
f. Bij brief van 18 februari 2020 heeft De Alliantie aangekondigd dat op 20 februari 2020 alle goederen uit het trappenhuis zouden worden verwijderd en afgevoerd naar een vuilstortplaats. Deze brief is opgehangen in het trappenhuis en bij [appellant] bezorgd. Onder politiebegeleiding en in aanwezigheid van [appellant] zijn op 20 februari 2020 alle spullen uit het trappenhuis verwijderd. [appellant] is daarbij in de gelegenheid gesteld om aan hem toebehorende spullen in zijn woning te zetten, maar daar heeft hij geen gebruik van gemaakt.
g. Hierna is het overlastgevende gedrag van [appellant] geëscaleerd. Er was hevige en aanhoudende geluidsoverlast vanuit zijn woning. Daarop is nogmaals de politie en ook de brandweer ingeschakeld. Toen [appellant] niet opendeed, is de deur van de woning opengebroken. [appellant] bleek te zijn weggevlucht via een brandtrap. Hij is vervolgens opgespoord en tot bedaren gebracht, waarna de politie weer is vertrokken. Later die dag heeft [appellant] zijn onderburen met de dood bedreigd en de deur van de woning op [nummer] vernield. Opnieuw is de politie gekomen, waarop [appellant] is gevlucht naar een woning aan de overkant van de straat. Daar heeft hij de bewoners bedreigd en hen een tijdlang gegijzeld. Ook heeft [appellant] daar aanwezige spullen uit het raam gegooid. Uiteindelijk is een arrestatieteam gekomen dat [appellant] heeft gearresteerd.
h. [appellant] is vervolgens gedwongen opgenomen geweest in een psychiatrische inrichting. Omstreeks 14 april 2020 is [appellant] daaruit ontslagen en teruggekeerd naar de woning.
i. Bij beschikking van 11 mei 2020 is door de rechtbank Amsterdam een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) verleend ten aanzien van [appellant] , geldig tot en met uiterlijk 1 november 2020.

3.De beoordeling

3.1
De Alliantie heeft – kort gezegd – veroordeling van [appellant] tot ontruiming van de woning gevorderd. De Alliantie heeft daaraan de stelling ten grondslag gelegd dat [appellant] ernstig en structureel overlast heeft veroorzaakt en dat dit gedrag een zodanige tekortkoming in de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst vormt, dat ontbinding van die overeenkomst gerechtvaardigd is. De kantonrechter heeft, vooruitlopend op de ontbinding van de huurovereenkomst, de vordering van De Alliantie toegewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met tien grieven op. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het verweer van De Alliantie zal daarbij worden betrokken, voor zover aan de orde.
3.2
[appellant] heeft met zijn grieven aangevoerd dat hij sinds begin 2017 behandeling en begeleiding heeft gekregen van een psycholoog van GGZ-instelling De Waag. Deze behandeling sloeg aan. [appellant] heeft na een laatste sommatie van De Alliantie op 20 januari 2017 zelf ook geen meldingen van klachten meer vernomen. [appellant] leidt hieruit af dat, hoewel niet uit te sluiten valt dat hij in 2019 onrustiger is geworden, van onacceptabele overlast sinds deze laatste sommatie geen sprake kan zijn geweest. [appellant] heeft zijn gedrag na een seksueel grensoverschrijdend incident in het najaar van 2019 onmiddellijk gestaakt na hierop te zijn aangesproken. Hij zag in dat dit gedrag niet door de beugel kon. Eerdere meldingen van gedragingen van dezelfde aard dateren van jaren geleden. Voor [appellant] is nu niet meer goed na te gaan of deze meldingen kloppen. [appellant] betwist deze in elk geval gedeeltelijk. Verder ontkent [appellant] niet in het verleden een lastpak te zijn geweest, maar schaamt hij zich daar diep voor en is hij nu in behandeling, eerst via de crisisopname en nu thuis, waarbij [appellant] medicijnen gebruikt. De behandelend psychiater heeft bericht dat deze medicatie [appellant] beschermt tegen een terugval. [appellant] ontvangt begeleiding van ambulant behandelaar van de Jellinekkliniek [A] (hierna: [A] ) en er is maatschappelijk werk in beeld. Ook is inmiddels, zoals hiervoor vermeld, een zorgmachtiging verleend. [appellant] gebruikt geen drugs meer en ook geen alcohol. Onvoorspelbaar gedrag en ontsporing is volgens [appellant] met deze ondersteuning niet te verwachten, maar voor zover dat laatste wel zou gebeuren, zal hij, al dan niet gedwongen, meteen weer worden opgenomen. [appellant] heeft zich ook aan zijn behandeling gecommitteerd en is bereid een gedragsaanwijzing te accepteren. [A] heeft aan de advocaat van [appellant] op 8 juni 2020 telefonisch te kennen gegeven dat inmiddels meer zicht is op herstelgedrag van [appellant] , dat [appellant] zich goed houdt aan de behandelafspraken, dat bij een bloedcontrole de medicatiespiegel van [appellant] in orde bleek en dat er geen drugs in het bloed werden aangetroffen. Evenmin is sprake van alcoholmisbruik. De overlast was overigens al een aantal jaren verminderd en er was juist perspectief op minimale kans op herhaling. [appellant] had het voordeel van de twijfel moeten krijgen. Zijn belang bij huisvesting dient boven het belang van De Alliantie bij toewijzing van haar vordering te gaan. Er zou althans aan de toewijzing daarvan de voorwaarde moeten worden verbonden dat tenuitvoerlegging pas is toegestaan nadat opnieuw overlast zou hebben plaatsgevonden of [appellant] anderszins zou zijn tekort gekomen in zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst of zou hebben gehandeld in strijd met een gedragsaanwijzing. In elk geval zou de ontruiming van de woning pas mogen worden bewerkstelligd nadat [appellant] alternatieve huisvesting zou zijn aangeboden, aldus nog steeds [appellant] .
3.3
Op basis van het naar voren gebrachte, waaronder de verklaring van [appellant] zelf ter zitting in hoger beroep, gaat het hof ervan uit dat [appellant] met goede intenties een opgaande weg is ingeslagen. Er hebben zich echter in het verleden herhaaldelijk en gedurende lange periodes (zeer) ernstige incidenten van verschillend karakter in en rondom de woning voorgedaan. Hoewel het hieromtrent door De Alliantie aangevoerde door [appellant] deels is betwist, heeft hij het geheel van het door De Alliantie geschetste beeld van de bedoelde gedragingen onvoldoende weersproken en deze gedragingen deels ook erkend, evenals de achterliggende persoonlijke problematiek. Deze gedragingen vormen naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, evenals naar dat van het hof, voldoende grond voor ontbinding van de huurovereenkomst. Zoals door de kantonrechter terecht benadrukt, heeft De Alliantie de verplichting om haar andere huurders, de andere leden van de VvE en omwonenden te vrijwaren van overlast van [appellant] . De plaatsgevonden hebbende gedragingen hebben onmiskenbaar veel teweeg gebracht bij een aantal van deze personen en hen kennelijk en ook begrijpelijk diep in hun gevoel van veiligheid in hun eigen woning geraakt. In het licht van hetgeen zij te verduren hebben gehad, is er geen ruimte meer voor uitstel van een ontruiming, indien daarbij de mogelijkheid blijft bestaan dat [appellant] in eerder gedrag zal vervallen. Er is dan ook behoefte aan bevestiging dat dat niet zal gebeuren. Naar het voorlopig oordeel van het hof is aan deze behoefte onvoldoende tegemoet gekomen. [appellant] , hoewel dus op de goede weg, bevindt zich nog in het beginstadium van zijn nieuwe behandeling en kan in deze fase en bij deze orde van problematiek simpelweg ook onvoldoende zekerheid geven. Hoewel in sommige opzichten hulp en toezicht van derden aanwezig is, vormt ook dit onvoldoende garantie dat een terugval van [appellant] in zijn eerdere gedragingen kan worden voorkomen, mede omdat die hulp en dat toezicht niet geheel sluitend zijn. Het belang van [appellant] de woning te behouden, weegt onvoldoende op tegen het belang dat bestaat bij de terugkeer van rust en (gevoel van) veiligheid in en rond het pand. Er is kennelijk zicht op begeleid wonen in een zogenoemde omklapwoning, maar daarvoor bestaat een wachtlijst van zes tot twaalf maanden. [appellant] is in het voorjaar voor deze woonvorm opgegeven. [appellant] zal dus nog enige tijd in afwachting zijn van een concreet aanbod van een dergelijke andere woning. Deze periode kan gezien het hierboven overwogene, niet worden overbrugd in de woning. De grieven treffen dus geen doel.
3.4
Omdat de grieven falen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van De Alliantie begroot op € 760,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris;
verklaart dit arrest ten aanzien van deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, R.J.M. Smit en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door laatstgenoemde in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2020.