ECLI:NL:GHAMS:2020:1813

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
200.266.051/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurprijs geschil over locatiehuur en factuurbedrag voor filmopnames met wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellant], h.o.d.n. [X], en ANTA UNIFORMVERHUUR & PROPS B.V. over de huurprijs voor een locatie en het gebruik van wapens en munitie voor filmopnames. [appellant] is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, waarin ANTA werd toegewezen in haar vordering tot betaling van een factuurbedrag van € 2.541,-. De kantonrechter oordeelde dat er een huurovereenkomst was en dat [appellant] de verschuldigde huurprijs niet had betwist. In hoger beroep heeft [appellant] aangevoerd dat er geen expliciete prijs was afgesproken en dat de factuur onjuist was. Het hof heeft vastgesteld dat er geen expliciete huurprijs was afgesproken, maar dat [appellant] wel bereid was om te betalen voor de huur van de locatie en het gebruik van wapens. Het hof oordeelde dat [appellant] de verschuldigdheid van het factuurbedrag onvoldoende had betwist en bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter. [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.266.051/01
zaak-/rolnummer rechtbank Noord-Holland : 7401896 \ CV EXPL 18-8514
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2020
inzake
[appellant] , h.o.d.n. [X],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.R. Backer te Den Haag,
tegen
ANTA UNIFORMVERHUUR & PROPS B.V.,
gevestigd te Beek en Donk (gemeente Laarbeek),
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.N. Mense te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en Anta genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 5 september 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, hierna de kantonrechter, van 12 juni 2019, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen Anta als eiseres en [appellant] als gedaagde.
Bij akte uitlating van 15 oktober 2019 is namens [appellant] verklaard dat het exploot van dagvaarding weliswaar is betekend aan het adres van de gemachtigde van Anta in eerste aanleg niet zijnde een advocaat of een deurwaarder als bedoeld in artikel 63 lid 1 Rv, maar dat telefonisch contact met vorenbedoelde gemachtigde heeft uitgewezen dat de dagvaarding is ontvangen en doorgeleid naar mr. Mense voornoemd. [appellant] heeft het hof verzocht een nieuwe roldatum te bepalen die op kosten van [appellant] aan Anta zal worden aangezegd.
Bij rolbeslissing van 15 oktober 2019 heeft het hof een gebrek in de dagvaarding als bedoeld in artikel 63 lid 1 Rv geconstateerd dat ingevolge het bepaalde in artikel 120 lid 1 Rv nietigheid meebrengt. De zaak is verwezen naar de rol van 29 oktober 2019 voor akte aan de zijde van [appellant] , waarbij voor zover nodig [appellant] is bevolen deze roldatum bij exploot aan Anta aan te zeggen, met herstel van genoemd gebrek op zijn kosten.
Van [appellant] is op 29 oktober 2019 (onder meer bij akte) een herstelexploot ontvangen.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - de vordering van Anta tot betaling door [appellant] van een bedrag van € 1.187,38 (te weten € 1.032,50 aan hoofdsom en € 154,88 aan buitengerechtelijke incassokosten) zal toewijzen, met veroordeling van Anta in de kosten van het geding in beide instanties.
Anta heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten, uitvoerbaar bij voorraad, deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente indien [appellant] niet binnen veertien dagen na dagtekening, althans niet binnen twee dagen na betekening van het te wijzen arrest, hieraan voldoet.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

2.1.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, behelzen de feiten het volgende.
2.2.
In een e-mail van 10 juli 2018 van [A sr.] , de vader van [appellant] (verder: [A sr.] ) aan Anta staat - voor zover van belang - het volgende:

naar aanleiding van ons telefonische onderhoud deze ochtend hierbij het draaiboekje voor morgen.
(…)
Graag maken wij gebruik van uw aanbod om bij u te filmen.
Normaliter betalen wij huur voor de locatie deze kunnen wij gewoon aan u vergoeden buiten de wapens en munitie die u uiteraard bij ons in rekening brengt.
2.3.
Op 11 juli 2018 heeft [appellant] opnames voor een videofilm gemaakt op de bedrijfslocatie van Anta en daarbij gebruik gemaakt van door Anta ter beschikking gestelde rekwisieten en wapens.
2.4.
Anta heeft bij factuur van 16 juli 2018 een bedrag van € 2.541,- (inclusief btw) bij [appellant] in rekening gebracht ter zake van de filmopnames. Op de factuur staat ‘PAKKETPRIJS gebruik locatie met rekwisieten en wapens’. [appellant] heeft deze factuur niet betaald.
2.5.
Een e-mail van 12 september 2018 van [A sr.] aan Anta luidt als volgt:

naar aanleiding van ons telefoongesprek kan ik u vertellen dat de factuur inderdaad met de run is mee gegaan.
Deze zou elk moment bij u bijgeschreven moeten worden.
2.6.
Anta heeft daarna een incassogemachtigde ingeschakeld die [appellant] bij e-mails van 21 september 2018 en 28 september 2018 heeft gesommeerd tot betaling van de factuur, vermeerderd met rente en incassokosten, over te gaan.
2.7.
In reactie daarop heeft [A sr.] bij e-mail van 1 oktober 2018 aan de incassogemachtigde meegedeeld dat de eerste sommatie niet was ontvangen en dat de hoogte van het bedrag van de vordering alsook de opgevoerde incassokosten onjuist waren. Namens [X] werd het standpunt ingenomen dat zij het gebruikelijke tarief van € 750,- en, wegens een afgenomen lamp € 125,- verschuldigd was.

3.Beoordeling

3.1.
Bij inleidende dagvaarding heeft Anta gevorderd [appellant] te veroordelen om tegen bewijs van kwijting aan Anta te betalen een bedrag van € 2.972,45 (te weten € 2.541,- aan hoofdsom, € 379,10 aan incassokosten en € 52,35 aan wettelijke handelsrente berekend tot 8 november 2018), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.541,- vanaf 8 november 2018, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.2.
[appellant] heeft verweer gevoerd. Volgens [appellant] hebben partijen een prijs afgesproken van € 750,- (exclusief btw) en een bedrag van € 125,- voor een lamp, dus een totaalbedrag van € 1.032,50 (inclusief btw). De vordering van Anta is tot dit bedrag toewijsbaar. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten moeten worden afgewezen omdat [appellant] voor een onjuiste hoofdsom is aangemaand. De gevorderde wettelijke handelsrente is evenmin toewijsbaar onder meer omdat partijen geen betalingstermijn hebben afgesproken.
3.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter het volgende overwogen. De overeenkomst tussen partijen is te beschouwen als een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 7:201 BW. [appellant] is op grond van artikel 7:212 BW gehouden de overeengekomen huursom tijdig te betalen. Uit de door Anta overgelegde correspondentie kan worden afgeleid dat door of namens [appellant] akkoord is gegaan met het in rekening gebrachte factuurbedrag. Hoewel een precies bedrag niet is genoemd, is duidelijk dat een integrale betaling is toegezegd. Vastgesteld kan worden dat die toezegging ziet op het gevorderde factuurbedrag, nu [appellant] de ontvangst en kennisname van de factuur niet heeft betwist. De vorderingen van Anta zijn toegewezen, met dien verstande dat de wettelijke handelsrente is toegewezen vanaf 17 augustus 2018. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met drie grieven op.
3.4.
Met de grieven I en II komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] het gevorderde factuurbedrag aan Anta verschuldigd is. Hiertoe heeft [appellant] het volgende aangevoerd. Dat partijen een pakketprijs hebben afgesproken, blijkt nergens uit. Ook de opbouw van de pakketprijs is tussen partijen niet besproken. Partijen hebben het gehad over een bedrag van € 750,- exclusief btw, een in de branche gebruikelijk bedrag voor deze situatie. Bovendien heeft [appellant] in 2016 in een soortgelijke situatie een vergelijkbaar bedrag aan Anta betaald. De door Anta overgelegde correspondentie levert geen bewijs op dat het daarin ging over de factuur van 16 juli 2018 en het gevorderde factuurbedrag. Dat, zoals de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen, [appellant] de ontvangst en kennisname van deze factuur niet heeft betwist en dat [appellant] ook niet heeft gesteld dat de correspondentie zag op een ander factuurbedrag of een andere factuur, maakt nog niet dat partijen het door Anta gestelde bedrag hebben afgesproken. Ten slotte is [appellant] ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs door het horen van [A sr.] als getuige.
3.5.
Het hof stelt vast dat partijen op of na 10 juli 2018 niet expliciet een bepaalde (huur)prijs hebben afgesproken met betrekking tot het opnemen van de videofilm op 11 juli 2018. Uit de e-mail van 10 juli 2018 van [A sr.] aan Anta (zie onder 2.2) blijkt dat [appellant] bereid was aan Anta de huur van de locatie, wapens en munitie te betalen. In het bij deze e-mail toegestuurde draaiboek staat onder het kopje ‘Synopsis’, dat in de videofilm ‘een heleboel munitie en wapens’ te zien zullen zijn om ‘echt voor shock (te) zorgen bij de kijker’ en staat in de ‘Callsheet’ in een schema dat in acht van de twaalf te filmen scènes (nep) munitie en wapens benodigd zijn. Een en ander strookt met de onderbouwing die Anta bij repliek (randnummer 4) heeft gegeven van de wijze waarop zij de vergoeding heeft begroot. Anta is daarbij uitgegaan van de huur van diverse wapens, de daarbij benodigde begeleiding en het gebruik van de locatie. [appellant] heeft de juistheid van dat overzicht niet betwist. Anta heeft in mei 2016 een bedrag van € 726,- (inclusief btw) bij [appellant] in rekening gebracht voor de huur van één wapen en begeleiding. Het ligt dan voor de hand dat Anta een hoger bedrag in rekening zou brengen voor de huur van de locatie en diverse wapens en munitie. Dat partijen een huurprijs van € 750,- zouden hebben afgesproken, zoals [appellant] heeft aangevoerd, blijkt nergens uit. De blote stelling dat dat bedrag gebruikelijk is in de branche is daarvoor een onvoldoende onderbouwing. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar de situatie in 2016, zoals hiervoor reeds is besproken. Verder heeft [appellant] onvoldoende betwist dat hij de factuur van 16 juli 2018 heeft ontvangen en daarvan heeft kennisgenomen. [appellant] heeft tegen deze factuur, in het bijzonder tegen het in rekening gebrachte factuurbedrag voor een totaalpakket aangaande locatiehuur, rekwisieten en wapens, toen geen bezwaar gemaakt. Namens [appellant] is bij e-mail van 12 september 2018 (zie onder 2.5) aan Anta bevestigd dat ‘de factuur’ zal worden voldaan. [appellant] heeft ook in hoger beroep niet gesteld dat deze e-mail betrekking had op een andere factuur dan de factuur van 16 juli 2018, om welke reden ervan uit wordt gegaan dat die toezegging tot betaling zag op deze factuur. Eerst na herhaalde aanmaningen door de incassogemachtigde van Anta heeft Van de [A sr.] zich op 1 oktober 2018 op het standpunt gesteld dat de factuur van 16 juli 2018 niet conform afspraak was. Al met al komt het hof tot het oordeel dat [appellant] de verschuldigdheid van het door Anta gevorderde factuurbedrag onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. Aan (nadere) bewijslevering wordt daarom niet toegekomen. Het hof is evenals de kantonrechter van oordeel dat de door Anta gevorderde hoofdsom toewijsbaar is. De grieven I en II falen.
3.6.
Het voorgaande brengt mee dat grief III, waarmee [appellant] de hoogte van het toegewezen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten heeft bestreden, eveneens faalt.
3.7.
De slotsom is dat het hoger beroep geen doel treft. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel, inclusief nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente zoals primair gevorderd.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van Anta begroot op € 741,- aan verschotten en € 759,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, G.C. Boot en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2020.