Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
grieven 5 en 6komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van dwaling of onzorgvuldig handelen, hetgeen volgens [appellant] zou moeten leiden tot vernietiging en/of ontbinding van de overeenkomst tussen partijen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] baseert zijn vordering uit hoofde van dwaling op het feit dat [X] hem informatie heeft onthouden, maar hij onderbouwt dit verder niet. [appellant] lijkt zich voor zijn beroep op dwaling op de brief van [X] van 22 februari 2016 (onder 2.4) te baseren, waarin [X] schrijft dat hij de negatieve uitkomst van de bezwaarprocedure zeer teleurstellend en naar zijn stellige overtuiging onterecht vindt en [appellant] adviseert in hoger beroep te gaan. Echter, uit de brief van 22 februari 2016 blijkt niet dat [X] [appellant] verzekerd heeft van een gunstige uitkomst van een eventuele beroepsprocedure. [appellant] baseert zijn vordering tot ontbinding op wanprestatie, omdat er naar zijn mening geen sprake is geweest van advisering door [X] overeenkomstig hetgeen van een redelijk handelend en bekwaam opdrachtnemer mocht worden verwacht, aangezien [X] geen overzicht van goede en kwade kansen heeft gegeven. [appellant] legt in dat kader een e-mail van 22 mei 2019 over van zijn huidige fiscaal adviseur, [A] (hierna: [A] ), waarin deze schrijft – samengevat weergegeven – dat hij op basis van de hem ter beschikking staande informatie de bezwaar- en beroepsprocedure als weinig kansrijk beschouwde en er daarnaast ook andere, makkelijkere mogelijkheden waren om een substantieel deel van de omstreden uitgaven fiscaal gecompenseerd te zien. Daarmee heeft [appellant] met betrekking tot de vermeende wanprestatie van [X] echter onvoldoende gesteld waaruit een tekortkoming van [X] kan worden afgeleid. Ook anderszins heeft [appellant] voor die gevolgtrekking niet voldoende gesteld. Het feit dat [appellant] de procedures niet heeft gewonnen, zegt op zichzelf niets over de kwaliteit van het advies van [X] . Dat de huidige adviseur van [appellant] de bezwaar- en beroepsprocedure achteraf bezien als weinig kansrijk beschouwt, maakt dat niet anders. Grieven 5 en 6 falen.
grieven 1 en 2komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat € 205,- als redelijk loon moet worden beschouwd en dat geen onderscheid is gemaakt tussen juridische en overige werkzaamheden die tegen een lager tarief gefactureerd hadden moeten worden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] stelt dat het uurtarief van € 205,- geen redelijk loon is voor het verzorgen van de boekhouding, jaarcijfers en aangiftes. [appellant] beroept zich daarvoor op enkele screenshots van advertenties voor het verrichten van belastingaangiftes voor eenmanszaken die op Marktplaats.nl zijn geplaatst en op een screenshot van de website van een ander fiscaal-juridisch kantoor, maar onderbouwt zijn beroep verder niet. [A] heeft in eerdergenoemde e-mail van 22 mei 2019 omtrent het tarief geschreven:
grieven 3 en 4komt [appellant] op tegen toewijzing van het bedrag van € 13.639,-, nu voor hem onduidelijk is welke uren precies berekend zijn voor € 205,- en [X] daarnaast ook kilometers, reistijd en kosten van aangetekende verzending van stukken in rekening heeft gebracht. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het had op de weg van [appellant] gelegen om ter onderbouwing van zijn grieven aan te geven op welke punten [X] niet geadviseerd, maar wel gefactureerd, heeft of in redelijkheid niet tot de bedragen heeft kunnen komen die aan [appellant] in rekening zijn gebracht. Een algemene grief, inhoudende dat onduidelijk is welke uren precies berekend zijn voor € 205,- en dat ook kilometers, reistijd en kosten van aangetekende verzending in rekening zijn gebracht, volstaat in dat kader niet. Uit de overgelegde facturen en de onderliggende specificaties blijkt duidelijk welke werkzaamheden en kosten door [X] in rekening zijn gebracht. Als [appellant] het daarmee niet eens was, had hij in ieder geval behoorlijk, op een voor [X] en het hof begrijpelijke wijze, dienen toe te lichten op welke punten die facturen en specificaties ondeugdelijk waren. Dat heeft [appellant] nagelaten.