ECLI:NL:GHAMS:2020:1807

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2020
Publicatiedatum
6 juli 2020
Zaaknummer
200.252.738/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onbetaalde facturen en vernietiging van overeenkomst van opdracht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter in Amsterdam, waarin [appellant] werd veroordeeld tot betaling van onbetaalde facturen aan [X], een fiscaal adviseur. De feiten zijn als volgt: [appellant] heeft in 2015 [X] ingeschakeld voor bijstand bij een bezwaarprocedure tegen belastingaanslagen. Na een intakegesprek heeft [X] de bezwaarschriftprocedure op zich genomen. De belastingdienst heeft het bezwaar afgewezen, waarna [X] [appellant] adviseerde om in beroep te gaan. [X] heeft vervolgens facturen gestuurd voor zijn werkzaamheden, maar [appellant] heeft deze niet betaald. In eerste aanleg heeft de kantonrechter [appellant] veroordeeld tot betaling van € 13.639,- en buitengerechtelijke incassokosten. [appellant] heeft in hoger beroep de vernietiging van de overeenkomst van opdracht ingeroepen, stellende dat er sprake was van dwaling en onzorgvuldig handelen door [X]. Het hof heeft echter geoordeeld dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. De grieven van [appellant] zijn verworpen, en het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. [appellant] is veroordeeld in de kosten van het geding in appel.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.252.738/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 6993428 \ CV EXPL 18-13304
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 23 juni 2020
inzake
[appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R. Vos te Haarlem,
tegen
DISTEL B.V.,
gevestigd te Breda,
geïntimeerde,
advocaat: mr. F.G.J. Staals te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna – overeenkomstig de aanduidingen in de gedingstukken – respectievelijk [appellant] en [X] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 14 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 16 november 2018, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [X] als eiseres in conventie, tevens verweerster in reconventie, en [appellant] als gedaagde in conventie, tevens eiser in reconventie.
Op 29 januari 2019 heeft het hof een tussenarrest gewezen waarbij een comparitie van partijen is bevolen, die heeft plaatsgevonden op 23 mei 2019. Van de comparitiezitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat tot de gedingstukken behoort.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord;
- akte van [appellant] , met producties;
- akte van [X] .
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd, verkort weergegeven, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en - uitvoerbaar bij voorraad - alsnog de vorderingen in conventie van [X] zal afwijzen en de vorderingen in reconventie van [appellant] zal toewijzen, met veroordeling van [X] in de kosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen.
[appellant] en [X] hebben in hoger beroep bewijs van enkele stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.11 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] heeft zich in het najaar van 2015 tot [X] van Griepfiscalisten (kennelijk een handelsnaam van Distel B.V.) gewend voor bijstand bij het voeren van een bezwaarprocedure bij de belastingdienst over de aan hem opgelegde aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 2011 en 2012.
2.2
Op 22 oktober 2015 heeft een intakegesprek plaatsgevonden tussen [X] en [appellant] . Vervolgens heeft [X] het voeren van de bezwaarschriftprocedure namens [appellant] op zich genomen.
2.3
De inspecteur van de belastingdienst heeft het bezwaar tegen de opgelegde aanslagen bij uitspraak van 12 februari 2016 afgewezen.
2.4
In een brief van [X] aan [appellant] gedateerd 2 februari 2016 (het hof begrijpt: 22 februari 2016) staat het volgende:
‘Beste [appellant] ,
Bijgaand stuur ik je een kopie van de uitspraak op het bezwaar. Het bezwaar is afgewezen. Zeer teleurstellend en naar mijn stellige overtuiging onterecht.
Zoals besproken adviseer ik je om in beroep te gaan. Ik zal in ieder geval een pro forma beroepschrift indienen ter behoud van rechten.
Over mijn tarief neem ik nog contact met je op. Ik zal je een voorstel doen.’
2.5
In een brief van [X] aan [appellant] van 1 april 2016 staat het volgende:
‘Beste [appellant] ,
Bijgaand stuur ik je een kopie van de brief van de rechtbank Noord-Holland, de nota voor het griffierecht en mijn factuur. Tevens doe ik je een offertevoorstel voor de rechtbankprocedure.
Ontvangstbevestiging
In deze brief bevestigen ze de ontvangst van mijn pro forma beroepschriften (..). Het beroepschrift moet ik nu binnen 4 weken ofwel voor 22 april 2016 motiveren.
Nota griffierecht
Voor de behandeling van beide zaken is eenmaal griffierecht verschuldigd. De nota voor het griffierecht heb ik ook bijgevoegd. Wil jij zelf zorgen voor tijdige betaling van € 46 op de juiste rekening? Bij niet tijdige betaling wordt het beroepschrift niet ontvankelijk verklaard.
Factuur
Tevens tref je mij factuur aan voor de werkzaamheden over de periode oktober 2015 t/m maart 2016. Zoals je ziet is er veel meer tijd in gaan zitten dan ik heb begroot. In totaal heb ik 13,75 uur besteed. Ik stuur je echter een factuur van € 750 omdat we dat nu eenmaal hebben afgesproken. (…)
Offerte beroepsprocedure
De procedure voor de rechtbank offreer ik je voor een vast bedrag van € 4.750. In deze procedure moet ik een beroepschrift opstellen voorzien van diverse bijlagen en onderbouwing. De praktijk leert dat hierin al gauw 30 uur gaat zitten. (..)
Graag verneem ik spoedig van je of je met mijn offerte kunt instemmen. Na de ontvangst van jouw akkoord zal ik direct met de werkzaamheden aanvangen.’
2.6
De factuur van [X] van € 750,- exclusief btw is door [appellant] voldaan.
2.7
De werkzaamheden ten aanzien van de rechtbankprocedure zijn vanaf 18 april 2016 begonnen, waarbij [appellant] ook een machtiging heeft ondertekend.
2.8
De rechtbank Noord-Holland heeft bij uitspraak van 16 december 2016 het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.
2.9
Dit hof heeft in de hoger beroep procedure op 27 juli 2017 de uitspraak van de rechtbank bekrachtigd.
2.1
[X] heeft [appellant] drie facturen, voorzien van urenverantwoordingen, gestuurd voor zijn werkzaamheden over de periode van 18 april 2016 tot en met 28 juni 2017 voor een totaalbedrag van € 17.454,-. [appellant] heeft deze facturen niet betaald.
2.11
Tijdens de in eerste aanleg gehouden comparitiezitting heeft [X] verklaard dat het bedrag van de tweede onbetaalde factuur verminderd dient te worden met € 3.815,-, zodat volgens hem een totaalbedrag van € 13.639,- nog onbetaald is.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [X] – na vermindering van eis tijdens de comparitie van partijen – in conventie van [appellant] de betaling gevorderd van een bedrag van € 13.639,- wegens de hiervoor onder 2.10 vermelde facturen, alsmede een bedrag van € 949,54 wegens buitengerechtelijke incassokosten, beide met rente. [appellant] heeft in reconventie de vernietiging en/of ontbinding van de overeenkomst van opdracht tussen [X] en [appellant] gevorderd, alsmede de veroordeling van [X] tot terugbetaling van een bedrag van € 907,50, zijnde de door hem aan [X] betaalde factuur van € 750,00 inclusief BTW. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis in conventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan [X] van € 13.639,-, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, alsmede een bedrag van € 911,39 wegens buitengerechtelijke incassokosten, het meer of anders gevorderde afgewezen en [appellant] tot betaling van de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft in reconventie het gevorderde afgewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zes grieven op.
Vernietiging/ontbinding
3.2
Met
grieven 5 en 6komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat geen sprake is van dwaling of onzorgvuldig handelen, hetgeen volgens [appellant] zou moeten leiden tot vernietiging en/of ontbinding van de overeenkomst tussen partijen. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] baseert zijn vordering uit hoofde van dwaling op het feit dat [X] hem informatie heeft onthouden, maar hij onderbouwt dit verder niet. [appellant] lijkt zich voor zijn beroep op dwaling op de brief van [X] van 22 februari 2016 (onder 2.4) te baseren, waarin [X] schrijft dat hij de negatieve uitkomst van de bezwaarprocedure zeer teleurstellend en naar zijn stellige overtuiging onterecht vindt en [appellant] adviseert in hoger beroep te gaan. Echter, uit de brief van 22 februari 2016 blijkt niet dat [X] [appellant] verzekerd heeft van een gunstige uitkomst van een eventuele beroepsprocedure. [appellant] baseert zijn vordering tot ontbinding op wanprestatie, omdat er naar zijn mening geen sprake is geweest van advisering door [X] overeenkomstig hetgeen van een redelijk handelend en bekwaam opdrachtnemer mocht worden verwacht, aangezien [X] geen overzicht van goede en kwade kansen heeft gegeven. [appellant] legt in dat kader een e-mail van 22 mei 2019 over van zijn huidige fiscaal adviseur, [A] (hierna: [A] ), waarin deze schrijft – samengevat weergegeven – dat hij op basis van de hem ter beschikking staande informatie de bezwaar- en beroepsprocedure als weinig kansrijk beschouwde en er daarnaast ook andere, makkelijkere mogelijkheden waren om een substantieel deel van de omstreden uitgaven fiscaal gecompenseerd te zien. Daarmee heeft [appellant] met betrekking tot de vermeende wanprestatie van [X] echter onvoldoende gesteld waaruit een tekortkoming van [X] kan worden afgeleid. Ook anderszins heeft [appellant] voor die gevolgtrekking niet voldoende gesteld. Het feit dat [appellant] de procedures niet heeft gewonnen, zegt op zichzelf niets over de kwaliteit van het advies van [X] . Dat de huidige adviseur van [appellant] de bezwaar- en beroepsprocedure achteraf bezien als weinig kansrijk beschouwt, maakt dat niet anders. Grieven 5 en 6 falen.
Redelijk loon en omvang werkzaamheden
3.3
Met
grieven 1 en 2komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat € 205,- als redelijk loon moet worden beschouwd en dat geen onderscheid is gemaakt tussen juridische en overige werkzaamheden die tegen een lager tarief gefactureerd hadden moeten worden. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] stelt dat het uurtarief van € 205,- geen redelijk loon is voor het verzorgen van de boekhouding, jaarcijfers en aangiftes. [appellant] beroept zich daarvoor op enkele screenshots van advertenties voor het verrichten van belastingaangiftes voor eenmanszaken die op Marktplaats.nl zijn geplaatst en op een screenshot van de website van een ander fiscaal-juridisch kantoor, maar onderbouwt zijn beroep verder niet. [A] heeft in eerdergenoemde e-mail van 22 mei 2019 omtrent het tarief geschreven:
‘Op zich is een tarief van € 205,-- per uur voor een beroepsprocedure marktconform te noemen.’
Alleen al hieruit blijkt genoegzaam dat een tarief van € 205,- per uur als marktconform en daarmee tevens als redelijk loon moet worden beschouwd. Dat er via Marktplaats.nl wellicht goedkopere aanbieders beschikbaar zijn, maakt dat niet anders.
[appellant] stelt daarnaast dat onderscheid gemaakt had moeten worden tussen juridische en overige werkzaamheden, welke laatste volgens hem tegen een lager tarief gefactureerd hadden moeten worden. Volgens [appellant] zijn 18,35 uren tegen het tarief van € 205,- berekend terwijl het hier ‘gewoon’ boekhoudkundig werk betreft, hetgeen tot een verlaging van in totaal € 2.000,- exclusief btw zou moeten leiden. Wederom onderbouwt [appellant] niet afdoende hoe hij tot deze berekening is gekomen en tegen welk uurtarief de ‘gewone’ boekhoudkundige werkzaamheden dan gefactureerd hadden moeten worden. Het hof volgt [appellant] dan ook niet in zijn betoog. Grieven 1 en 2 falen.
Onderbouwing bedrag
3.4
Met
grieven 3 en 4komt [appellant] op tegen toewijzing van het bedrag van € 13.639,-, nu voor hem onduidelijk is welke uren precies berekend zijn voor € 205,- en [X] daarnaast ook kilometers, reistijd en kosten van aangetekende verzending van stukken in rekening heeft gebracht. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het had op de weg van [appellant] gelegen om ter onderbouwing van zijn grieven aan te geven op welke punten [X] niet geadviseerd, maar wel gefactureerd, heeft of in redelijkheid niet tot de bedragen heeft kunnen komen die aan [appellant] in rekening zijn gebracht. Een algemene grief, inhoudende dat onduidelijk is welke uren precies berekend zijn voor € 205,- en dat ook kilometers, reistijd en kosten van aangetekende verzending in rekening zijn gebracht, volstaat in dat kader niet. Uit de overgelegde facturen en de onderliggende specificaties blijkt duidelijk welke werkzaamheden en kosten door [X] in rekening zijn gebracht. Als [appellant] het daarmee niet eens was, had hij in ieder geval behoorlijk, op een voor [X] en het hof begrijpelijke wijze, dienen toe te lichten op welke punten die facturen en specificaties ondeugdelijk waren. Dat heeft [appellant] nagelaten.
[X] heeft bovendien in hoger beroep nog toegelicht hoe de bedragen voor kilometers, 50% van de reistijd en kosten van aangetekende verzending tot stand zijn gekomen. Grieven 3 en 4 falen.
3.5
De slotsom is dat alle grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd, zowel in conventie als in reconventie. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in appel. [appellant] heeft geen concrete stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot een andere beslissing zouden kunnen leiden. Zijn bewijsaanbod wordt daarom van de hand gewezen.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, in conventie en in reconventie;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [X] begroot op € 2.020,- aan verschotten en € 2.148,- voor salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.M. Smit, W.H.F.M. Cortenraad en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2020.