Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
OVEREENKOMST VAN GELDLENING
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van SWISS FINANCE ASSET MANAGEMENT AND TRUST AG (hierna: SFAM) tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 4 juli 2018 een vordering van SFAM tot terugbetaling van een geldlening van € 100.000,00 aan SUWEST BEHEER B.V. (hierna: Suwest) gedeeltelijk toegewezen. SFAM had op 4 september 2015 een overeenkomst van geldlening gesloten met Suwest, waarbij Suwest zich verplichtte om de geleende som terug te betalen. SFAM vorderde in hoger beroep dat het hof het vonnis zou vernietigen en de volledige vordering zou toewijzen, terwijl Suwest in incidenteel appel de gedeeltelijke toewijzing van de vordering aanvecht.
De feiten zijn als volgt: SFAM heeft op 13 januari 2016 een bedrag van € 14.455,56 op de rekening van Suwest bijgeschreven, dat Suwest vervolgens doorstortte naar [X] Vermogensbeheer B.V. als lening. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst van 4 september 2015 dwingend bewijs oplevert van de afspraken tussen partijen, en dat Suwest als enige verplicht was tot terugbetaling. SFAM heeft echter niet kunnen onderbouwen dat zij € 100.000,00 aan Suwest heeft betaald, wat leidde tot de gedeeltelijke afwijzing van haar vordering.
In hoger beroep heeft SFAM betoogd dat de dwingende bewijskracht van de akte van 4 september 2015 meebrengt dat zij in haar bewijs is geslaagd. Het hof oordeelt echter dat de akte niet de stelling ondersteunt dat SFAM het bedrag aan Suwest heeft betaald. Suwest heeft in incidenteel appel betoogd dat de constructie van de lening zo was opgezet dat zij niet verplicht was tot terugbetaling, maar dat [X] dat zou moeten doen. Het hof heeft deze stellingen verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de overeenkomst duidelijk is en dat Suwest zich heeft verbonden tot terugbetaling van de geleende som.