ECLI:NL:GHAMS:2020:18

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
200.263.556/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woning door curator van wilsonbekwame moeder tegen zoon die zonder recht verblijft

In deze zaak vorderde de curator van een 90-jarige vrouw, die in een verpleeghuis verblijft, de ontruiming van de woning door haar zoon, die daar zonder recht verbleef. De curator stelde dat er geen huurovereenkomst bestond, omdat de tegenprestatie voor het gebruik van de woning onvoldoende bepaalbaar was. Ook het beroep van de zoon op een gebruiksovereenkomst werd verworpen. De curator had de bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen, en de strekking van de overeenkomst was dat de zoon de woning moest verlaten zodra de samenwoning met zijn moeder eindigde. Het hof oordeelde dat er geen misbruik van recht door de curator was en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, die de zoon had veroordeeld om de woning te ontruimen.

De zaak begon met een dagvaarding van de zoon in hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter, die de curator in het gelijk had gesteld. De zoon voerde aan dat hij recht had om in de woning te verblijven, omdat zijn moeder hem toestemming had gegeven. Het hof oordeelde echter dat de curator, als bewindvoerder, bevoegd was om de woning te beheren en te verkopen, en dat de zoon geen recht of titel had om in de woning te verblijven. De curator had een spoedeisend belang bij de ontruiming, omdat de woonlasten doorliepen terwijl de moeder geen baat had bij het aanhouden van de woning. Het hof concludeerde dat de grieven van de zoon geen succes hadden en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.263.556/01 SKG
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland: C/15/289146/KG ZA 19-361
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 7 januari 2020
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. M.J. Meijer te Haarlem,
tegen
[geïntimeerde] ,
in haar hoedanigheid van
curator van [X],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.M. Feringa te Zaandam.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 29 juli 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, van 19 juli 2019, onder bovenvermeld zaaknummer/rolnummer in kort geding gewezen tussen [geïntimeerde] als eiseres en [appellant] als gedaagde.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie overeenkomstig de appeldagvaarding, met producties;
- memorie van antwoord met producties.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten.
[geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging, met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

2.1
De door de voorzieningenrechter onder 2.1 tot en met 2.13 van het bestreden vonnis opgesomde feiten zijn niet betwist. Ook het hof zal daar van uitgaan, voor zover in hoger beroep nog van belang en waar nodig aangevuld met andere feiten die volgen uit de niet of onvoldoende weersproken stellingen van partijen. Het gaat om het volgende.
2.2
[X] (hierna: [X] ), ten tijde van deze uitspraak 90 jaar oud, is de moeder van [appellant] . Zij heeft naast [appellant] nog een zoon en een dochter. [X] heeft haar dochter op 30 december 2015 een algehele notariële volmacht gegeven om haar vermogensrechtelijke en andere zakelijke belangen te behartigen indien zij om wat voor reden niet meer zelf zou kunnen handelen.
[X] is eigenares van een woning in [plaats] (hierna: de woning). Sinds
1 september 2015 staat [appellant] op het adres van de woning ingeschreven in de Basisregistratie Personen.
2.3
Bij brief van 1 februari 2016 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (hierna: CIZ) aan [X] onder meer geschreven:
(…) In de thuissituatie wordt u ondersteund door professionele zorginzet, aangevuld met mantelzorg. Dit is niet toereikend (…) Er is een noodzaak ontstaan voor het bieden van 24 uur zorg in de directe nabijheid. Daarom krijgt u een indicatie voor zorgprofiel VV05 (Beschermd wonen met (intensieve) dementiezorg).
Omdat u blijvend bent aangewezen op langdurige intensieve zorg, is deze indicatie voor onbepaalde tijd geldig. (…)
2.4
Bij beschikking van 28 februari 2017 heeft de kantonrechter te Haarlem [geïntimeerde] benoemd tot bewindvoerder en mentor van [X] . Deze uitspraak is bij beschikking van dit hof van 31 oktober 2017 bekrachtigd.
2.5
Op 4 januari 2018 heeft [appellant] [X] meegenomen naar Thailand. Bij vonnis van 30 april 2018 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland [appellant] geboden om [X] binnen dertig dagen na dagtekening van het vonnis terug te laten keren in de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
2.6
Op 8 juni 2018 heeft [appellant] tegen [geïntimeerde] , zijn zus en broer en een verhuisbedrijf aangifte gedaan van onder meer huisvredebreuk, omdat zij volgens [appellant] zonder toestemming en zonder machtiging de woning hebben betreden. [appellant] heeft de sloten van de woning veranderd. [geïntimeerde] heeft daardoor geen toegang tot de woning meer.
2.7
Bij beschikking van 29 juni 2018 heeft de kantonrechter te Haarlem [X] onder curatele gesteld met benoeming van [geïntimeerde] als curator. Dit hof heeft die uitspraak bij beschikking van 18 juni 2019 bekrachtigd.
2.8
Op 9 juli 2018 heeft de arts [A] (hierna: [A] ) in opdracht van [geïntimeerde] en Veilig Thuis (GGD Zaanstreek-Waterland, hierna: Veilig thuis) een huisbezoek aan [X] gebracht. In zijn medische rapportage van 20 juli 2018 heeft [A] vermeld dat naar zijn overtuiging [X] , gelet op haar geestelijke toestand, niet meer in staat is om haar wensen naar behoren te bepalen en de reikwijdte van haar beslissingen te overzien ten aanzien van haar zakelijke en persoonlijke belangen. [A] acht het objectief medisch, gezien en het gevorderde ziektebeeld van
[X] in aanmerking genomen, niet langer verantwoord om in de thuissituatie zorg te blijven organiseren. [A] acht dat objectief medisch gezien ook niet in het belang van [X] .
2.9
Bij brief van 31 juli 2018 heeft Veilig Thuis aan [geïntimeerde] geschreven dat Veilig Thuis de bevindingen van [A] onderschrijft en dat is afgesproken dat [geïntimeerde] als curator invulling zal gaan geven aan de uitvoering van de aanbevelingen van [A] .
2.1
Sinds 16 oktober 2018 maakt [appellant] wekelijks € 100,-- en sinds 26 februari 2019 in plaats daarvan maandelijks € 250,00 over op de en/of rekening van [X] en hemzelf. [appellant] heeft deze bankrekening ook gebruikt voor, onder meer, het doen van boodschappen, het betalen van benzine en het betalen van eten in restaurants.
2.11
Sinds 31 januari 2019 is [X] opgenomen op de psychogeriatrische afdeling van verpleeghuis [naam verpleeghuis] .
2.12
Bij brief van 16 mei 2019 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellant] geschreven dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft. In die brief is [appellant] verzocht en gesommeerd om de woning binnen vijf dagen te verlaten. Een brief met dezelfde strekking is ook aan [appellant] zelf gestuurd.
2.13
Bij brief van 3 juni 2019 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland aan [geïntimeerde] toestemming verleend om over te gaan tot verkoop van de woning.
2.14
[appellant] heeft de woning niet verlaten.

3.Beoordeling

3.1
[geïntimeerde] heeft [appellant] op 7 juni 2019 in kort geding gedagvaard en gevorderd, kort gezegd, [appellant] te veroordelen om de woning te verlaten en te ontruimen onder afgifte van de sleutels aan [geïntimeerde] , met veroordeling van [appellant] in de proceskosten. Aan die vordering heeft [geïntimeerde] ten grondslag gelegd dat [appellant] zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de woonlasten doorlopen terwijl [X] geen baat heeft bij het aanhouden van de woning.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellant] - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning te ontruimen met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij die zaken van [X] althans [geïntimeerde] zijn, en de sleutels af te geven aan [geïntimeerde]
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
De voorzieningenrechter heeft daartoe, samengevat, het volgende geoordeeld. [geïntimeerde] heeft een spoedeisend belang bij haar vordering. Uitgangspunt is dat [X] wilsonbekwaam is en dat [geïntimeerde] bevoegd is om namens [X] rechtshandelingen te verrichten. Daaronder valt ook dat [geïntimeerde] de woning beheert.
[appellant] heeft geen recht of titel om in de woning te verblijven. Verkoop van de woning ligt in de rede hetgeen ook blijkt uit de door de kantonrechter aan [geïntimeerde] afgegeven machtiging om de woning te verkopen, aldus de voorzieningenrechter.
3.3
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met zijn grieven op. In de kern betoogt [appellant] dat [geïntimeerde] geen spoedeisend belang heeft bij haar vordering, dat hij niet zonder recht of titel in de woning verblijft en dat [geïntimeerde] haar taak niet op juiste wijze uitvoert en misbruik van recht maakt.
Spoedeisend belang
3.4
Samengevat en zakelijk weergegeven heeft [appellant] betoogd dat het spoedeisend karakter aan de vordering van [geïntimeerde] ontbreekt. Een beslissing tot ontruiming moet in een bodemprocedure worden genomen. De woning is verzekerd en wordt steeds meer waard. [appellant] betaalt zijn pro-rata gedeelte van de vaste eigenaarslasten en gebruikerslasten, zodat er geen vermogensnadeel voor zijn moeder optreedt.
3.5
Naar het oordeel van het hof heeft [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij haar vordering reeds omdat de woonlasten doorlopen terwijl [X] niet het woongenot heeft. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt, dat hij alle woonlasten voor zijn rekening neemt noch dat [X] vermogensrechtelijk geen nadeel ondervindt van het aanhouden van de woning.
Verblijft [appellant] zonder recht of titel in de woning?
3.6
Volgens [appellant] heeft zijn moeder hem toestemming verleend om in de woning te wonen en heeft zij hem en zijn echtgenote laten weten dat zij in het bijzijn van haar familie haar laatste dagen wil doorbrengen in haar woning. [geïntimeerde] kan die toestemming van zijn moeder niet zomaar intrekken. [geïntimeerde] moet het recht op familieleven (artikel 8 EVRM) eerbiedigen. [appellant] woont al sinds 1 september 2015 in de woning. Hij heeft met zijn moeder een huurovereenkomst dan wel een (gebruiks)overeenkomst gesloten met dezelfde rechtsgevolgen als een huurovereenkomst.
3.7
Naar het voorlopig oordeel van het hof slagen deze verweren van [appellant] niet.
Voorop staat dat [geïntimeerde] als curator bevoegd is om in het kader van haar beheerstaak de woning te verkopen, nu zij daartoe door de kantonrechter is gemachtigd. De ‘partijenovereenkomst met verblijvingsbeding en wederzijdse zorgplicht’ waarop [appellant] zich beroept kwalificeert niet als een huurovereenkomst, reeds niet omdat de door [appellant] voor het gebruik van de woning verschuldigde tegenprestatie onvoldoende bepaalbaar is. Die tegenprestatie is omschreven als een ‘in onderling overleg vast te stellen vergoeding voor het woongenot’. Daaraan is toegevoegd dat voor zover de inkomens- en vermogenspositie van [appellant] ontoereikend is, de vergoeding vervalt. [appellant] noemt nog als tegenprestatie ‘de dagelijkse zorg’, ‘financiële bijdragen’ en ‘woning onderhoud’, maar hij maakt, wat daar verder ook van zij, op geen enkele wijze de inhoud en omvang van die prestaties duidelijk. Dat [appellant] sinds oktober 2018 bedragen op een rekening van hem en [X] stort, maakt het voorgaande niet anders. [geïntimeerde] heeft er terecht op gewezen dat [appellant] zelf over die rekening beschikt en daarvan betalingen doet, waarvan niet aannemelijk is geworden dat die ten behoeve van [X] zijn. De enkele stelling daartoe van [appellant] zonder enige concretisering en onderbouwing is in ieder geval onvoldoende. Ook overigens is onvoldoende aannemelijk dat die stortingen de uitvoering zijn van een verplichte en voldoende bepaalbare tegenprestatie voor het verblijven in de woning. Ten slotte leidt het feit dat [appellant] op het adres van de woning staat ingeschreven niet tot een ander oordeel. Een dergelijke inschrijving is het resultaat van een door [appellant] zelf ondernomen handeling en is onvoldoende om daaruit een recht op verblijf in de verhouding met [X] af te leiden.
3.8
Voor zover [appellant] heeft bedoeld te betogen dat bedoelde overeenkomst dan in ieder geval is te kwalificeren als een gebruiksovereenkomst, baat dat betoog hem evenmin. Nog daargelaten dat een dergelijke overeenkomst (door [geïntimeerde] ) opzegbaar is, heeft [geïntimeerde] er terecht op gewezen dat blijkens de tekst van deze overeenkomst de strekking ervan is dat [appellant] de woning moet verlaten en ontruimen indien de samenwoning met zijn moeder eindigt, hetgeen het geval is nu [X] sinds 31 januari 2019 niet meer in de woning woont.
3.9
Anders dan [appellant] heeft betoogd, verschaft een eventuele in het verleden gegeven toestemming van zijn moeder om in de woning te verblijven, hem geen permanent recht daartoe en kan die toestemming door de curator worden ingetrokken. Voorts kan die toestemming niet meebrengen dat [appellant] de door [geïntimeerde] met betrekking tot de woning uit te voeren beheerstaken onmogelijk maakt of belemmert. Het beroep dat [appellant] heeft gedaan op artikel 8 EVRM kan in rechte niet worden gehonoreerd.
Misbruik van recht door [geïntimeerde] ?
3.1
Volgens [appellant] maakt [geïntimeerde] misbruik van bevoegdheid omdat de executie van het bestreden vonnis niet tot enig voordeel voor [geïntimeerde] zal leiden, maar wel tot nadeel. Het druist immers in tegen de wens van zijn moeder. Volgens [appellant] zal zij binnen afzienbare tijd overlijden en zij heeft de wens geuit om in het bijzijn van haar familie haar levenseinde in haar woning door te brengen, aldus [appellant] .
3.11
Daargelaten dat die gestelde wens van [X] niet aannemelijk is geworden, gaat dit betoog van [appellant] er aan voorbij dat [X] niet meer dergelijke beslissingen (om naar huis terug te keren) kan nemen en dat eventueel eerder op dat vlak door haar geuite wensen achterhaald zijn door haar medische conditie, de zorg die zij behoeft en de in dat kader door de kantonrechter uitgesproken benoeming van [geïntimeerde] als curator van [X] en de door de kantonrechter verleende machtiging tot verkoop van de woning. Iedere aanwijzing dat [geïntimeerde] misbruik zou maken van recht dan wel haar taak onjuist zou uitvoeren ontbreekt.
3.12
Voor bewijslevering is in kort geding geen ruimte.
Slotsom
3.13
De slotsom is dat de grieven geen succes hebben. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,00 aan verschotten en € 1.074,00 voor salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M.L. Broekhuijsen-Molenaar, M.A. Wabeke en M.E. van Rossum en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2020.