Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
curator van [X],
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak vorderde de curator van een 90-jarige vrouw, die in een verpleeghuis verblijft, de ontruiming van de woning door haar zoon, die daar zonder recht verbleef. De curator stelde dat er geen huurovereenkomst bestond, omdat de tegenprestatie voor het gebruik van de woning onvoldoende bepaalbaar was. Ook het beroep van de zoon op een gebruiksovereenkomst werd verworpen. De curator had de bevoegdheid om de overeenkomst op te zeggen, en de strekking van de overeenkomst was dat de zoon de woning moest verlaten zodra de samenwoning met zijn moeder eindigde. Het hof oordeelde dat er geen misbruik van recht door de curator was en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter, die de zoon had veroordeeld om de woning te ontruimen.
De zaak begon met een dagvaarding van de zoon in hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter, die de curator in het gelijk had gesteld. De zoon voerde aan dat hij recht had om in de woning te verblijven, omdat zijn moeder hem toestemming had gegeven. Het hof oordeelde echter dat de curator, als bewindvoerder, bevoegd was om de woning te beheren en te verkopen, en dat de zoon geen recht of titel had om in de woning te verblijven. De curator had een spoedeisend belang bij de ontruiming, omdat de woonlasten doorliepen terwijl de moeder geen baat had bij het aanhouden van de woning. Het hof concludeerde dat de grieven van de zoon geen succes hadden en bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter.