In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 19 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 15 maart 2019 was gewezen. De verdachte, geboren in 1972, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor winkeldiefstal. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, behalve ten aanzien van de strafoplegging. De politierechter had de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. De advocaat-generaal had eenzelfde straf gevorderd, maar het hof heeft, na afweging van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, besloten om de voorwaardelijke gevangenisstraf te handhaven. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de problematiek van de verdachte en de ondersteuning die hij ontvangt van hulpverleners. Het hof heeft ook de oriëntatiepunten voor straftoemeting in acht genomen, waarbij het in het algemeen passend acht om bij recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Echter, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte, heeft het hof besloten om de eerder opgelegde straf te handhaven en de tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen te gelasten. Het hof heeft de vorderingen van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. Het hof heeft de strafoplegging en de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerder voorwaardelijk opgelegde straffen vernietigd en opnieuw recht gedaan.