ECLI:NL:GHAMS:2020:1772

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 juni 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
200.254.492/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over onbetaald gelaten facturen voor levering van zandige grond

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Groba Grondhandel B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. Groba had een overeenkomst gesloten met [X] Infra B.V. voor de levering van zandige grond, maar [X] heeft een aantal facturen onbetaald gelaten. Groba vorderde in eerste aanleg betaling van een bedrag van € 25.000,00, maar de kantonrechter wees deze vordering af, omdat Groba niet aan haar stelplicht had voldaan. In hoger beroep heeft Groba de grieven ingediend, maar het hof oordeelt dat Groba ook in hoger beroep niet voldoende bewijs heeft geleverd om haar vordering te onderbouwen. Het hof bevestigt de beslissing van de kantonrechter en wijst de vordering van Groba af. Groba wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.254.492/01
zaaknummer/rolnummer rechtbank Noord-Holland: 6733873 \ CV EXPL 18-1691
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 juni 2020
inzake
GROBA GRONDHANDEL B.V.,
gevestigd te Wormerveer, gemeente Zaanstad,
appellante,
advocaat: mr. P.P. Otte te Limmen, gemeente Castricum,
tegen
[X] INFRA B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , gemeente [gemeente] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Helmstrijd te Hoorn.
Partijen worden hierna Groba en [X] genoemd.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

Groba is bij dagvaarding van 28 januari 2019 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (verder: de kantonrechter) van 21 november 2018, in deze zaak onder bovengenoemd zaaknummer/rolnummer gewezen tussen Groba als eiseres en [X] als gedaagde.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, met producties;
- akte uitlatingen zijdens Groba.
Ten slotte is arrest gevraagd.
Groba heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en [X] zal veroordelen tot betaling van primair een bedrag van € 28.932,13 aan hoofdsom, subsidiair een bedrag van € 25.000,00 aan hoofdsom en meer subsidiair een bedrag van € 11.749,71 aan hoofdsom, telkens te vermeerderen met de wettelijke handelsrente alsmede de buitengerechtelijke incassokosten van respectievelijk € 1.034,62, € 1.025,00 en € 892,50, met beslissing over de proceskosten, inclusief nakosten.
[X] heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met beslissing – uitvoerbaar bij voorraad – over de proceskosten.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs aangeboden.

2.De feiten

De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.3 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Omdat die feiten tussen partijen niet in geschil zijn, zal ook het hof daarvan uitgaan.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
(i) Op 21 februari 2017 hebben partijen een overeenkomst betreffende de levering van zandige grond gesloten. Partijen zijn onder meer een levering van 1.600 kuub per dag en een tarief van € 5,90 inclusief zandgrond en transport en exclusief btw per kuub overeengekomen.
(ii) Groba heeft op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst zand en grond geleverd aan [X] en daarvoor onder meer de volgende (credit)facturen naar [X] gestuurd:
factuurnummer datum bedrag
20174085 14 april 2017 € 23.626,46
20174153 31 augustus 2017 € - 2.705,56
20174195 7 december 2017 € 8.011,23
(iii) [X] heeft de facturen van – na verrekening met de creditfactuur – in totaal € 28.932,13 onbetaald gelaten.
3.2.
Groba heeft in eerste aanleg gevorderd, kort gezegd, [X] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 25.000,00, te vermeerderen met wettelijke handelsrente. Zij heeft aan die vordering ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat zij uit hoofde van onbetaald gelaten facturen € 28.932,13 opeisbaar te vorderen heeft van [X] , dat [X] ondanks herhaalde aanmaning daartoe de vordering niet heeft voldaan en dat [X] daarnaast aan Groba de wettelijke handelsrente ten bedrage van € 1.635,89 en de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 1.064,32 verschuldigd is, maar dat zij haar vordering beperkt tot een bedrag van € 25.000,00 en afstand doet van haar rechten op het meerdere. [X] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.3.
De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep, kort gezegd, de vordering afgewezen en Groba veroordeeld in de proceskosten. Tegen deze beslissing alsmede de gronden waarop die beslissing berust komt Groba in hoger beroep met – naar het hof begrijpt – twee grieven op. Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
3.4.
Het geschil tussen partijen spitste zich in eerste aanleg toe op de vraag hoeveel zandige grond Groba aan [X] heeft geleverd en welke prijs zij daarvoor per kuub in rekening mocht brengen. [X] stelt dat Groba niet de door deze gestelde/gefactureerde hoeveelheid van 17.061,25 m3 heeft geleverd, maar dat dit slechts een hoeveelheid van 14.080, 69 m3 is geweest, en dat de hiervoor door Groba te berekenen prijs steeds een bedrag van € 5,90 was en geen bedrag – zoals Groba stelt – van € 6,50 is geworden. De kantonrechter heeft geoordeeld, kort samengevat, dat Groba in het licht van de betwisting door [X] op beide punten niet aan haar stelplicht heeft voldaan, zodat haar vordering moet worden afgewezen.
3.5.
Een preliminaire stelling van Groba in hoger beroep is dat het niet voldoen aan de stelplicht geen onderdeel was van het debat tussen partijen, dat de kantonrechter kennelijk ambtshalve heeft besloten dat Groba niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat Groba zich daartegen verzet. Het hof overweegt dat Groba hiermee miskent dat de beoordeling van de vraag of een partij aan zijn stelplicht heeft voldaan en, in voorkomend geval, in de gelegenheid moet worden gesteld zijn stellingen te bewijzen, bij uitstek is voorbehouden aan het oordeel van de rechter. Voor diens oordeel of aan de stelplicht is voldaan, is dan ook niet van wezenlijk belang of de wederpartij in het kader van zijn verweer al dan niet heeft gesteld dat zijns inziens al dan niet aan de stelplicht is voldaan. Is onvoldoende gesteld door een partij die de bewijslast draagt van een feit, dan kan de rechter onder meer die stelling passeren: bewijslevering van die stelling is dan niet aan de orde. Deze bepaling is in het onderhavige geschil voluit aan de orde, omdat Groba van haar stelling dat zij meer grond heeft geleverd dan [X] erkent en dat zij daarvoor een hogere prijs per kuub in rekening mocht brengen dan [X] erkent, krachtens artikel 150 Rv de bewijslast draagt.
3.6.
De grieven van Groba hebben, naar [X] en ook het hof begrijpt, betrekking op de beide onder 3.4 genoemde punten (dus: de hoeveelheid geleverde grond en de daarvoor te berekenen prijs per kuub). Groba voert aan dat zij wel degelijk genoeg heeft gesteld “middels verwijzing in de inleidende dagvaarding naar de door haar overgelegde producties” (memorie van grieven onder 3). Het hof overweegt allereerst dat het de rechtsoverwegingen 5.4 tot en met 5.9 uit het vonnis van de kantonrechter volledig onderschrijft en tot de zijne maakt. In die overwegingen (zie met name 5.6) ligt onder meer besloten dat de enkele verwijzing naar door een partij in het geding gebrachte stukken voor de rechter onvoldoende is om aan te nemen dat die partij zich op bepaalde feiten beroept die in die producties besloten (kunnen) liggen en ter ondersteuning van het standpunt van die partij (kunnen) dienen. Een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden dient dit op een zodanige wijze te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren. Vervolgens overweegt het hof dat Groba ook in hoger beroep, ondanks de heldere en niet mis te verstane aanwijzingen die de kantonrechter in haar desbetreffende overwegingen heeft gegeven, nog steeds niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Zo heeft Groba ook in hoger beroep nagelaten de aan de facturen ten grondslag liggende begeleidingsbrieven en chauffeursbonnen over te leggen alsmede een toelichting op die stukken te geven en heeft zij aldus haar vordering onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar gemaakt. Daarvoor bestond te meer aanleiding, nu [X] reeds in eerste aanleg door middel van een uitgebreid onderzoek, waarvan de resultaten waren neergelegd in een Excel-bestand (zie productie 6 zijdens [X] in eerste aanleg), haar stelling dat de door Groba verstrekte begeleidingsbrieven en chauffeursbonnen gebrekkig waren, zeer concreet had geadstrueerd. Daarbij tekent het hof aan dat de stelling van Groba dat [X] via het systeem ‘Thunderbuild’ inzage had in de begeleidingsbrieven en/of (analoge) chauffeursbonnen, door [X] gemotiveerd is weersproken. Ook heeft Groba in hoger beroep achterwege gelaten om onder meer concreet te stellen en nader te adstrueren hoe de prijsaanpassingen per kuub naar haar zeggen tot stand zijn gekomen, dus onder meer wanneer tussen wie op welke wijze die door haar gestelde prijsaanpassingen per kuub tot stand zijn gekomen althans waarom Groba dat zo heeft kunnen en mogen begrijpen. Voor zover Groba zich in dit verband erop beroept dat [X] in het verleden, dat wil zeggen voorafgaand aan de procedure in eerste aanleg, heeft gemeend aan Groba in elk geval nog een bedrag van € 9.710,50 (exclusief btw) verschuldigd te zijn, overweegt het hof dat het [X] vrijstond tijdens de procedure daaromtrent een ander standpunt in te nemen, nu in de gedragingen van [X] in dat opzicht bijvoorbeeld geen afstand van recht of rechtsverwerking lag besloten en van een gedekt verweer geen sprake kan zijn, omdat [X] het standpunt waarop Groba zich beroept tijdens de procedure in eerste aanleg immers al niet meer heeft ingenomen.
3.7.
Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen en weren van partijen geen bespreking meer.
3.8.
De conclusie is dat de grieven falen en dat de vordering van Groba ook in hoger beroep dient te worden afgewezen.
3.9.
Nu het hof van oordeel is dat Groba ook in hoger beroep niet althans onvoldoende aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt reeds daarom aan bewijslevering niet toegekomen.
3.10.
De slotsom luidt dat het appel faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Groba zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Groba in de proceskosten van het geding in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van [X] gevallen, op € 2.020,00 voor verschotten en op € 1.391,00 voor salaris advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, C. Uriot en E.K. Veldhuijzen van Zanten en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2020.