ECLI:NL:GHAMS:2020:1658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
23-004863-13 / 000308-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlof tenuitvoerlegging lijfsdwang in verband met detentie in andere strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot verlof tenuitvoerlegging van lijfsdwang, ingediend door de advocaat-generaal op 15 maart 2019. De vordering was gebaseerd op artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en had betrekking op een openstaande betalingsverplichting van € 27.026,43, voortvloeiend uit een eerdere ontnemingsmaatregel. De veroordeelde, geboren in 1970, was bijgestaan door mr. S. Konya, advocaat te Amsterdam.

De advocaat-generaal heeft tijdens de behandeling van de vordering in raadkamer op 15 mei 2020 gevorderd dat de vordering tot verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang zou worden afgewezen. Dit verzoek was gebaseerd op de verwachting dat de veroordeelde geruime tijd in detentie zou verblijven vanwege een andere strafzaak. De raadsman van de veroordeelde heeft eveneens verzocht om afwijzing van de vordering.

Het hof heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen en besloten de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang af te wijzen. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het Gerechtshof Amsterdam en is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier, mr. A.N. Biersteker.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Parketnummer: 23-004863-13
Rekestnummer: 000308-19
Datum uitspraak: 29 mei 2020
Beschikking gegeven op de vordering van het openbaar ministerie van 15 maart 2019 op grond van artikel 577c, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) ingediend tegen de veroordeelde:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
adres
:[adres],
bijgestaan door mr. S. Konya, advocaat te Amsterdam.

Procesgang

Bij arrest van dit gerechtshof van 27 februari 2015 is aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot het betalen aan de Staat van een geldbedrag van € 31.564,00 ter ontneming van het door hem verkregen wederrechtelijk voordeel.
Bij arrest van de Hoge Raad van 12 april 2016 is de veroordeelde in zijn cassatieberoep tegen voornoemd arrest van dit hof niet-ontvankelijk verklaard. De ontnemingsmaatregel is daarmee op 12 april 2016 onherroepelijk geworden.
Ter invordering van het bedrag van de betalingsverplichting is conservatoir beslag gelegd op een personenauto (08-GN-SG), die bij verkoop een bedrag van € 4.012,00 heeft opgebracht. De hierover opgebouwde rente bedraagt € 525,57. Het openstaande bedrag is hierdoor verminderd tot € 27.026,43.
De advocaat-generaal heeft op 15 maart 2019 een vordering 'Verlof tenuitvoerlegging lijfsdwang' ex artikel 577c Sv voor de duur van 180 dagen bij dit gerechtshof ingediend, vanwege de nog openstaande vordering van € 27.026,43.
Het hof heeft de vordering behandeld in raadkamer van 15 mei 2020, waarbij zijn gehoord de advocaat-generaal en namens de veroordeelde mr. S. Konya, advocaat te Amsterdam.

Beoordeling

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering wordt afgewezen, nu de verdachte naar verwachting geruime tijd in detentie zal doorbrengen vanwege een andere strafzaak.
De raadsman heeft eveneens verzocht de vordering af te wijzen.
Gelet op deze wederzijdse standpunten zal het hof de vordering tot het verlenen van verlof tot de tenuitvoerlegging van lijfsdwang afwijzen.

Beslissing

Het hof:
Wijst af de vordering tot het verlenen van verlof tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de veroordeelde.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, is door de voorzitter en de griffier ondertekend en is op 29 mei 2020 ter openbare zitting uitgesproken.