ECLI:NL:GHAMS:2020:1656
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift tot beëindiging van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wegens beëindiging van de verdenking van witwassen
In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift dat is ingediend door de veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat op 16 april 2019 is uitgevaardigd. De veroordeelde, geboren in 1963, had een betalingsverplichting van € 56.557,00 opgelegd gekregen wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Het dwangbevel was uitgevaardigd omdat de veroordeelde zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen. Echter, de grondslag voor het dwangbevel was een verdenking van witwassen, die inmiddels was geëindigd met een sepotbeslissing van de officier van justitie op 27 augustus 2019. Dit betekende dat er onvoldoende bewijs was voor de verdenking van witwassen, waardoor de basis voor het dwangbevel niet langer geldig was.
Het gerechtshof Amsterdam heeft op 15 mei 2020 de advocaat van de veroordeelde en de advocaat-generaal gehoord in raadkamer. De advocaat-generaal overhandigde een proces-verbaal van verdenking van witwassen, maar de raadsman van de veroordeelde bracht een kennisgeving van sepot in, waaruit bleek dat de officier van justitie had besloten om niet tot strafvervolging over te gaan. Gezien het feit dat de verdenking van witwassen, die ten grondslag lag aan het dwangbevel, was komen te vervallen, heeft het hof geoordeeld dat het verzet van de veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond was.
In de beslissing heeft het hof verklaard dat het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond is en heeft het bevolen dat deze beschikking onverwijld aan de veroordeelde moet worden betekend. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op 29 mei 2020.