ECLI:NL:GHAMS:2020:1656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
000516-19 / 23-000994-10
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tot beëindiging van de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wegens beëindiging van de verdenking van witwassen

In deze zaak gaat het om een bezwaarschrift dat is ingediend door de veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel dat op 16 april 2019 is uitgevaardigd. De veroordeelde, geboren in 1963, had een betalingsverplichting van € 56.557,00 opgelegd gekregen wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Het dwangbevel was uitgevaardigd omdat de veroordeelde zijn betalingsverplichtingen niet was nagekomen. Echter, de grondslag voor het dwangbevel was een verdenking van witwassen, die inmiddels was geëindigd met een sepotbeslissing van de officier van justitie op 27 augustus 2019. Dit betekende dat er onvoldoende bewijs was voor de verdenking van witwassen, waardoor de basis voor het dwangbevel niet langer geldig was.

Het gerechtshof Amsterdam heeft op 15 mei 2020 de advocaat van de veroordeelde en de advocaat-generaal gehoord in raadkamer. De advocaat-generaal overhandigde een proces-verbaal van verdenking van witwassen, maar de raadsman van de veroordeelde bracht een kennisgeving van sepot in, waaruit bleek dat de officier van justitie had besloten om niet tot strafvervolging over te gaan. Gezien het feit dat de verdenking van witwassen, die ten grondslag lag aan het dwangbevel, was komen te vervallen, heeft het hof geoordeeld dat het verzet van de veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond was.

In de beslissing heeft het hof verklaard dat het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond is en heeft het bevolen dat deze beschikking onverwijld aan de veroordeelde moet worden betekend. De beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam en is uitgesproken op 29 mei 2020.

Uitspraak

beschikking
GERECHTSHOF AMSTERDAM
rekestnummer: 000516-19 (art. 575 Sv)
parketnummer in hoger beroep: 23-000994-10
Beschikking op het bezwaarschrift van 26 april 2019 op de voet van artikel 575 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] [geboortedag] 1963,
adres: [adres],
hierna te noemen: veroordeelde.

1.1. Inhoud bezwaarschriftHet bezwaarschrift van veroordeelde van 26 april 2019 strekt tot beëindiging van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 16 april 2019.

2.Procesgang

Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken in de strafzaak onder bovengenoemd parketnummer. Het hof heeft op 15 mei 2020 ter gelegenheid van de openbare behandeling van het klaagschrift de advocaat van klager, mr. E.M.J. Thomas, en de advocaat-generaal in raadkamer gehoord.

3.3. Beoordeling

Bij arrest van dit gerechtshof van 16 maart 2012, onherroepelijk geworden op 4 november 2014, is aan de verzoeker een betalingsverplichting wegens wederrechtelijk verkregen voordeel opgelegd voor een bedrag van € 56.557,00. Bij dwangbevel van 16 april 2019 is bevolen dat het openstaande bedrag op veroordeelde wordt verhaald.
Blijkens het door het CJIB opgemaakte Commentaar naar aanleiding van verzet tegen dwangbevel van 12 juni 2019 is het CJIB met de veroordeelde op 12 maart 2018 een voorlopige betalingsregeling overeengekomen voor een periode van 22 maanden. Op 16 april 2019 heeft het CJIB middels uitvaardiging van een dwangbevel de betalingsregeling voortijdig beëindigd. De aanleiding voor die beslissing blijkt niet uit voormeld Commentaar.
Bij de behandeling van het bezwaarschrift ter zitting in raadkamer van dit hof van 28 juni 2019 heeft de advocaat-generaal een proces-verbaal van verdenking van witwassen van 8 april 2019 overgelegd. Dat proces-verbaal ligt ten grondslag aan het dwangbevel en de beslaglegging op het huis van de veroordeelde, aldus de advocaat-generaal. De raadsman heeft voorafgaand aan de zitting van 15 mei 2020 een kennisgeving sepot van 27 augustus 2019 overgelegd. Uit die kennisgeving blijkt dat de officier van justitie heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is met betrekking tot het proces-verbaal van verdenking witwassen van 8 april 2019, zodat van strafvervolging ter zake wordt afgezien.
Nu een verdenking van witwassen ten grondslag lag aan het dwangbevel, en die verdenking is geëindigd met een sepotbeslissing, is de grondslag aan het dwangbevel komen te ontvallen. Het hof zal daarom het verzet van de veroordeelde tegen de tenuitvoerlegging van het dwangbevel gegrond verklaren.

4.BeslissingHet hof:

Verklaart het verzet tegen de tenuitvoerlegging van het op 16 april 2019 uitgevaardigde dwangbevel gegrond.
Beveelt de onverwijlde betekening van deze beschikking aan de veroordeelde.
Deze beschikking is gegeven door de meervoudige raadkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is uitgesproken op de openbare zitting van dit hof van 29 mei 2020.