ECLI:NL:GHAMS:2020:1655

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
23-000813-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de export van goederen naar Iran zonder vergunning en de betekenis van 'exporteren' in het douanerecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, een besloten vennootschap in liquidatie, werd beschuldigd van het opzettelijk verkopen en exporteren van goederen aan Iraanse entiteiten zonder de vereiste vergunningen, in strijd met de Sanctiewet 1977 en Verordening (EU) 267/2012. De zaak betreft twee zendingen: de eerste betrof O-ringen van fluorelastomeren (Viton) en de tweede een PTFE-ring. De verdachte had op de hoogte moeten zijn van de afwijzing van de vergunningsaanvraag voor de tweede zending, maar heeft desondanks geen actie ondernomen om de zending te stoppen. Het hof oordeelde dat de goederen niet als geëxporteerd konden worden beschouwd, omdat ze het douanegebied van de Unie niet hadden verlaten. De verdachte werd vrijgesproken van de meeste tenlasteleggingen, maar het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk had gehandeld door de goederen zonder vergunning te verkopen aan een Iraanse entiteit. Ondanks de overtredingen werd er geen straf of maatregel opgelegd, omdat de verdachte niet eerder strafrechtelijk was veroordeeld en inmiddels was geliquideerd.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000813-19
datum uitspraak: 29 mei 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam van 20 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-993682-18 tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in liquidatie
[verdachte] ,
gevestigd te [adres] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het hoger beroep

De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de (verdere) vervolging. Niet is immers gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met de voortgezette (inhoudelijke) behandeling van de zaak nu de verdachte rechtspersoon tussentijds is ontbonden en dus niet meer bestaat en er voorts alleen een principekwestie speelt.
De omstandigheid dat de rechtspersoon inmiddels is ontbonden, raakt de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet. Ingevolge artikel 2:19 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek blijft de rechtspersoon na de ontbinding voortbestaan voor zover dat voor de vereffening van het vermogen nodig is. Het recht tot strafvordering komt door de ontbinding van de rechtspersoon niet aan het openbaar ministerie te ontvallen, indien de vervolging is ingesteld voordat jegens derden kenbaar is dat de rechtspersoon of de entiteit ontbonden is (onder meer: HR 8 maart 1994, LJN ZC9660; HR 2 oktober 2007, LJN BA5825; HR 16 november 2010, LJN BM3630).
Van redenen om in deze zaak van deze vaste jurisprudentie af te wijken is niet gebleken.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
zij, [verdachte] in of omstreeks de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 juli 2016 en/of de periode van 1 september 2016 tot en met 16 december 2016, in de gemeente Haarlemmermeer en/of Nunspeet, althans in Nederland, al dan niet opzettelijk,
goederen en/of technologie, bedoeld in bijlage II.A1.003 (van Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012, laatstelijk gewijzigd door Verordening (EU) nr. 2017/17 van de Raad van 21 december 2012), te weten ringvormige afdichtingen en pakkingen met een binnendiameter van 400 mm of minder, vervaardigd van :
e) fluorelastomeren, Viton ® (zaak 1) en/of
f) polytetrafluorethyleen (PTFE) (zaak 2),
te weten:
- 5, althans 1 of meer, gasket, o-ring, Viton 126.67 x 2.62 (zaak 1, bijlage 10) en/of
- 8, althans 1 of meer, wedge 070 D6/056 GLRD (zaak 2, bijlage 48, 52 ),
zonder voorafgaand verkregen vergunning, direct en/of indirect heeft verkocht en/of geleverd en/of heeft overgedragen aan en/of heeft geëxporteerd ten behoeve van een Iraanse persoon en/of entiteit en/of lichaam en/of bestemd voor gebruik in Iran, te weten [slachtoffer 1] (zaak 1) en/of [slachtoffer 2] (zaak 2).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Betekenis ‘exporteren’
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat zij in strijd heeft gehandeld met artikel 3bis, eerste lid, onder a van Verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012, laatstelijk gewijzigd als vermeld in de (gewijzigde) tenlastelegging. Volgens die bepaling is een voorafgaande vergunning vereist voor het direct of indirect verkopen, leveren of overdragen aan en
exporterenvan de goederen en technologie, bedoeld in bijlage II, ten behoeve van een Iraanse persoon, entiteit of lichaam of bestemd voor gebruik in Iran.
Standpunten van partijen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van exporteren door de verdachte op het moment dat de verdachte de goederen heeft aangegeven voor de regeling uitvoer als bedoeld in verordening (EU) nr. 952/2013 (Douanewetboek van de Unie, hierna: DWU).
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat in zaak 1 geen sprake is geweest van exporteren, nu de douane tijdig heeft ontdekt dat geen vergunning was verleend en de goederen aan Precision Equipment zijn teruggestuurd.
Oordeel van het hof
Het begrip ‘exporteren’ is in Verordening 267/2012 niet nader gedefinieerd. Naar dagelijks spraakgebruik is sprake van exporteren als goederen naar het buitenland worden gebracht, en dus een landsgrens overschrijden.
Artikel 269, eerste lid, DWU houdt in: “
Uniegoederen die het douanegebied van de Unie verlaten, worden onder de regeling uitvoer geplaatst.
In het Handboek Douane staat in het hoofdstuk ‘Uitvoer en wederuitvoer’:
Paragraaf 2.3:

‘Verlaten van het douanegebied van de Unie’ houdt in dat de grens van het douanegebied van de Unie wordt overschreden.
Paragraaf 2.4.1:

De regeling uitvoer beslaat 3 fasen:
Het plaatsen van goederen onder de regeling uitvoer. Dit vindt plaats door het doen van de aangifte ten uitvoer bij het douanekantoor van uitvoer. Dit kantoor controleert de aangifte en geeft, als geen onregelmatigheden worden bevonden, de Uniegoederen vrij voor uitvoer. Zie onderdeel 12.00.00 van dit Handboek;
Het vervoer van de voor uitvoer vrijgegeven goederen van het douanekantoor van uitvoer naar het voor de plaats van uitgang verantwoordelijke douanekantoor (het douanekantoor van uitgang) en het aldaar aanbrengen van de goederen. Het douanekantoor van uitgang verricht eventueel een overeenstemmingscontrole en geeft de goederen vrij voor uitgaan;
Het verlaten van het douanegebied van de Unie. Het douanekantoor van uitgang houdt toezicht op het daadwerkelijk verlaten van het douanegebied en bevestigt het uitgaan aan het douanekantoor van uitvoer.
De door de advocaat-generaal naar voren gebrachte artikelen van het DWU en het Handboek Douane moeten zo worden begrepen dat sprake is van exporteren als alle fasen van de regeling uitvoer zijn doorlopen. Dat is het geval indien de goederen het douanegebied van de Unie hebben verlaten (fase 3) en dus de grens hebben overschreden, hetgeen overeenkomt naar wat in het dagelijks spraakgebruik wordt verstaan onder ‘exporteren’. Indien de douane onder de regeling uitvoer geplaatste goederen na een controle niet doorlaat en deze het douanegebied niet verlaten, gelden deze goederen daarom niet als geëxporteerd.
Zaak 1
Verkopen
Het dossier bevat een ‘Foreign Procurement Purchase order / contract’, gedateerd 3 oktober 2016. Daarin komen [slachtoffer 1] , gevestigd in Iran (als koper) en [verdachte] (als verkoper) een koop overeen van onder meer ‘O-ring 126.67 x 2.62’. [1] Op basis hiervan staat vast dat bovengenoemde O-ringen op 3 oktober 2016 door de verdachte zijn verkocht aan [slachtoffer 1] .
Blijkens verordening 267/2012 is voor het verkopen van zulke goederen aan een Iraanse entiteit een voorafgaande vergunning nodig. De verdachte heeft op geen enkel moment voor deze zending een vergunning aangevraagd. De verdachte heeft derhalve op 3 oktober 2016 opzettelijk de goederen zonder voorafgaande vergunning verkocht aan een Iraanse entiteit. Dat de verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat een aan de verkoop voorafgaande vergunning was vereist, is daarbij niet relevant.
Leveren/overdragen/exporteren
De verdachte heeft op 16 december 2016 aangifte ten uitvoer gedaan van een zending met ‘onderdelen van pompen’ met als geadresseerde [slachtoffer 1] , gevestigd in Teheran (Iran). Deze zending bleek 5 O-ringen van fluorelastomeren (Viton ®) te bevatten. De zending met deze O-ringen is door de douane stopgezet en heeft het douanegebied van de Unie niet verlaten. Tot levering, overdracht en export van de ringen aan de Iraanse klant is het niet gekomen. De verdachte zal van deze onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Beschermd belang
De raadsman heeft bepleit dat het door de verordening beschermd belang niet is geschonden, nu de producten aan de verdachte zijn teruggestuurd.
Het beschermd belang van de bepaling van de verordening, die onder meer inhoudt dat niet zonder voorafgaande vergunning mag worden verkocht, is dat niet zonder toestemming van controlerende instanties wordt gehandeld in bepaalde goederen met Iraanse personen of entiteiten. Door toch zulke goederen zonder vergunning aan een Iraans bedrijf te verkopen, is dat beschermde belang geschonden. Het verweer slaagt dan ook niet.
Zaak 2
De verdachte heeft op 5 maart 2016 een ‘vergunning uitvoer of doorvoer strategische goederen of sanctiegoederen’ aangevraagd, voor een ‘PTFE’-ringetje (het hof begrijpt: 8 x wedge 070 D6/056 GLRD). De ontvanger is [slachtoffer 2] Co, gevestigd te Iran (het hof begrijpt: [slachtoffer 2] ). [2]
De vergunningsaanvraag is afgewezen blijkens een brief van de Douane van 22 juni 2016. De verdachte was hier al eerder van op de hoogte, blijkens een e-mail van [naam] van 15 juni 2016 met de tekst ‘Apparently [slachtoffer 2] is A blacklisted Company and we cannot get export license’. [3] [naam] is (middels [bedrijf] Beheer) directeur van de verdachte en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor het reilen en zeilen van de door de verdachte gedreven onderneming. Zijn wetenschap moet aan de verdachte worden toegerekend.
Een medewerker van de Douane heeft op 30 juni 2016 desalniettemin besloten dat deze zending haar weg kan vervolgen. [4] Op 5 juli 2016 is de uitvoer van de zending bevestigd. [5] Daaruit moet worden afgeleid dat de zending tussen 30 juni 2016 en 5 juli 2016 het douanegebied van de Unie heeft verlaten.
De verdachte was op 15 juni 2016 reeds op de hoogte van de afwijzing van de vergunningsaanvraag. Zij heeft geen actie ondernomen om te bewerkstelligen dat de zending aan haar werd geretourneerd of werd stopgezet, daarvan is althans niet gebleken. Nu de zending is doorgelaten en haar bestemming in Iran heeft bereikt, heeft de verdachte willens en wetens zonder vergunning de zending geleverd, overgedragen en geëxporteerd als ten laste gelegd.
Ter terechtzitting is gebleken dat de koopovereenkomst tussen de verdachte en [slachtoffer 2] Co reeds tot stand was gekomen in de eerste helft van februari 2016. Nu dat buiten de tenlastegelegde periode valt, zal het hof de verdachte vrijspreken van het onderdeel ‘verkocht’ ten aanzien van zaak 2.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij, [verdachte]
(zaak 1)
op 3 oktober 2016 in Nederland, opzettelijk goederen, bedoeld in bijlage II.A1.003 van Verordening (EU) 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012, laatstelijk gewijzigd door Verordening (EU) nr. 2017/17 van de Raad van 21 december 2012,
te weten ringvormige afdichtingen en pakkingen met een binnendiameter van 400 mm of minder, vervaardigd van fluorelastomeren, Viton ®, te weten:
5 gasket, o-ring, Viton 126.67 x 2.62,
zonder voorafgaand verkregen vergunning heeft verkocht ten behoeve van een Iraanse persoon entiteit, te weten [slachtoffer 1] , en
(zaak 2)
in de periode van 30 juni 2016 tot en met 5 juli 2016 in Nederland, opzettelijk goederen, bedoeld in bijlage II.A1.003 van Verordening (EU) 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012, laatstelijk gewijzigd door Verordening (EU) nr. 2017/17 van de Raad van 21 december 2012,
te weten ringvormige afdichtingen en pakkingen met een binnendiameter van 400 mm of minder, vervaardigd van polytetrafluorethyleen (PTFE), te weten:
8 wedge 070 D6/056 GLRD,
zonder voorafgaand verkregen vergunning, heeft geleverd, overgedragen en geëxporteerd ten behoeve van een Iraanse entiteit, te weten [slachtoffer 2] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk overtreden van een voorschrift gesteld krachtens artikel 2 van de Sanctiewet 1977,
meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf of maatregel

De meervoudige economische kamer van de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte schuldig zal worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
De raadsman heeft eveneens bepleit dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De verdachte heeft de sanctieregeling Iran overtreden door goederen te verkopen en te exporteren zonder dat daarvoor vooraf een vergunning was verleend. De verdachte heeft kennelijk ten onrechte gemeend dat (in zaak 1) geen vergunning noodzakelijk was en dat (in zaak 2) de zending al naar de douane kon worden gestuurd voordat de vergunning was afgegeven, waarbij de douane de zending pas zou vrijgeven nadat de vergunning was verleend. Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 13 mei 2020 is zij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld. Inmiddels is de verdachte geliquideerd en zijn de handelsactiviteiten met Iran dan ook gestaakt.
Het hof ziet in het vorenstaande aanleiding te bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de economische kamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2020.

Voetnoten

1.Bijlage 24 bij het dossier.
2.Bijlage 29 bij het dossier.
3.Bijlage 59, pagina 31, bij het dossier.
4.Bijlage 40 bij het dossier.
5.Bijlage 38 bij het dossier.