ECLI:NL:GHAMS:2020:1651
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering ontneming in verband met hennepplantage en stroomverbruik
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de exploitatie van een hennepplantage. De betrokkene, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor het kweken van hennep en had een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 39.261,93 aan de Staat. In hoger beroep heeft de betrokkene de vordering betwist, met als argument dat er geen onregelmatigheden zijn gebleken bij de meterkast en dat het stroomverbruik dat aan de hennepplantage is toegeschreven, niet kan worden vastgesteld.
Het hof heeft vastgesteld dat er op 9 december 2016 een hennepkwekerij met 173 planten is aangetroffen. De advocaat-generaal stelde dat er eerder elektriciteit is gestolen, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor onregelmatigheden bij de meterkast. De hoeveelheid afgenomen stroom, zoals geregistreerd door de elektriciteitsleverancier, was veel lager dan het bedrag dat nodig zou zijn geweest voor de hennepplantage. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat er eerdere oogsten hebben plaatsgevonden.
Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal afgewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd. De verplichting tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd afgewezen, omdat de bewijsvoering niet voldoende was om de vordering te onderbouwen. Dit arrest benadrukt het belang van bewijs bij ontnemingszaken en de noodzaak om onregelmatigheden aan te tonen.