ECLI:NL:GHAMS:2020:1651

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 mei 2020
Publicatiedatum
23 juni 2020
Zaaknummer
23-004585-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering ontneming in verband met hennepplantage en stroomverbruik

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de exploitatie van een hennepplantage. De betrokkene, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor het kweken van hennep en had een verplichting opgelegd gekregen tot betaling van een bedrag van € 39.261,93 aan de Staat. In hoger beroep heeft de betrokkene de vordering betwist, met als argument dat er geen onregelmatigheden zijn gebleken bij de meterkast en dat het stroomverbruik dat aan de hennepplantage is toegeschreven, niet kan worden vastgesteld.

Het hof heeft vastgesteld dat er op 9 december 2016 een hennepkwekerij met 173 planten is aangetroffen. De advocaat-generaal stelde dat er eerder elektriciteit is gestolen, maar het hof oordeelde dat er geen bewijs was voor onregelmatigheden bij de meterkast. De hoeveelheid afgenomen stroom, zoals geregistreerd door de elektriciteitsleverancier, was veel lager dan het bedrag dat nodig zou zijn geweest voor de hennepplantage. Hierdoor kon niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat er eerdere oogsten hebben plaatsgevonden.

Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal afgewezen en het vonnis waarvan beroep vernietigd. De verplichting tot betaling van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel werd afgewezen, omdat de bewijsvoering niet voldoende was om de vordering te onderbouwen. Dit arrest benadrukt het belang van bewijs bij ontnemingszaken en de noodzaak om onregelmatigheden aan te tonen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004585-18
datum uitspraak: 29 mei 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2018 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15‑185542-18 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
adres: [adres].

Procesgang

Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een bedrag van € 39.261,93.
De betrokkene is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 7 december 2018 veroordeeld ter zake van kort gezegd- het kweken van hennep.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 7 december 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 39.261,93 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen beide vonnissen.
De betrokkene is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van heden veroordeeld ter zake van - kort gezegd - het kweken van hennep.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de betrokkene en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

In de woning van de betrokkene is op 9 december 2016 een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 173 hennepplanten.
Stroomverbruik uit het dossier en rapport wederrechtelijk verkregen voordeel
Een fraude-inspecteur van de netwerkbeheerder heeft geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de hennepkwekerij legaal is afgenomen. [1] Het historische elektriciteitsverbruik bedroeg tussen 27 maart 2016 (toen de meterstand kennelijk is geregistreerd) en 9 december 2016 4901 kWh. [2]
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel wordt ervan uitgegaan dat de hennepkwekerij vanaf 11 maart 2016 tot 9 december 2016 actief was en dat in deze periode drie oogsten hebben plaatsgevonden. In het rapport zijn de elektriciteitskosten voor die oogsten geschat op in totaal € 3.780. Dat komt bij een prijs per kWh van € 0,22 neer op een verbruik van ruim 17.000 kWh.
Standpunt van de advocaat-generaal
In hoger beroep heeft het openbaar ministerie zich (anders dan in eerste aanleg) op het volgende standpunt gesteld. Op 28 november 2016 is een nieuwe meter in het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen, geplaatst, waarna een hoger verbruik is geregistreerd. In de periode daarvoor werd de meterstand niet opgenomen, dus het stroomverbruik zal zijn geschat op een normaal gebruik voor de betrokkene. Nu (op grond van meldingen van met name stankoverlast) vast staat dat de kwekerij wel eerder in werking was, kan het niet anders dan dat de elektriciteitskosten van de kwekerij vóór 28 november 2016 niet door de betrokkene zijn betaald. Bij de plaatsing van de nieuwe meter is dus ofwel de oude meterstand niet opgenomen, waardoor het verbruik vóór plaatsing van die meter slechts op basis van een schatting kon worden bepaald, ofwel heeft de betrokkene eerder elektriciteit gestolen door een illegale aftakking of aansluiting bij de meterkast, zo begrijpt het hof de advocaat-generaal.
Oordeel van het hof
Bij vervanging van een elektriciteitsmeter ligt voor de hand dat de medewerker van de netwerkbeheerder of energiemaatschappij de standen van de oude meter opneemt en eventuele onregelmatigheden, zoals verbroken verzegeling of andere manipulaties aan of voor de meterkast, vaststelt en rapporteert. Van een dergelijke vaststelling en rapportage bij de vervanging van de meter op 28 november 2016 is uit het opsporingsonderzoek niets gebleken, zodat het ervoor gehouden moet worden dat bij die gelegenheid geen onregelmatigheden zijn waargenomen. Bij deze stand van zaken moet wat betreft de hoeveelheid afgenomen stroom worden uitgegaan van de hoeveelheid die op basis van de gegevens van de elektriciteitsleverancier in het dossier is opgenomen. Nu deze veel lager is dan de hoeveelheid stroom die blijkens het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel nodig zou zijn geweest voor de hennepplantage gedurende een langere periode, kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat eerdere oogsten hebben plaatsgevonden. Hoewel de genoemde klachten over hennepstank in die richting zouden kunnen wijzen, zijn zij onvoldoende zwaarwegend om tot een andere conclusie te komen.
Het hof wijst de vordering van de advocaat-generaal daarom af.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Wijst af de vordering strekkende tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel tot het in die vordering genoemde bedrag.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.C. Römer, mr. J.L. Bruinsma en mr. E. van Die, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Biersteker, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 mei 2020.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Dossierpagina 44.
2.Dossierpagina 26.