ECLI:NL:GHAMS:2020:1564

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2020
Publicatiedatum
16 juni 2020
Zaaknummer
23-004544-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van een vonnis in hoger beroep met aanpassing van de straf voor poging woninginbraak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2018. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1966, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor poging tot woninginbraak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 mei 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de motivering daarvan, die zijn vernietigd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid bij de bewoners en schade aan de woning. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, maar de advocaat-generaal vorderde dezelfde straf. De raadsman pleitte voor een taakstraf en een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Het hof heeft de ernst van het feit, de omstandigheden en de persoon van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten tot een gevangenisstraf van drie maanden, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).

De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004544-18
datum uitspraak: 8 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-654053-18 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedag] 1966,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen behalve ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan - in zoverre zal het vonnis worden vernietigd - en met aanvulling van de overwegingen naar aanleiding van het ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweer.

Verwerping verweer

Het door de verdediging bepleite standpunt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit nu geen sprake is van een begin van uitvoering wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, met aftrek van de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht bij een eventuele bewezenverklaring een taakstraf op te leggen met daarnaast een gevangenisstraf voor een duur gelijk aan het voorarrest.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning. Door zo te handelen heeft de verdachte met zijn mededaders inbreuk gemaakt op de veilige omgeving die een woning geacht wordt te zijn en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt bij de bewoners. Bovendien hebben zij de eigenaar van de woning schade berokkend. Daarnaast veroorzaken zulke delicten gevoelens van angst, en meer in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
In het nadeel van de verdachte weegt het hof mee dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 mei 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). In deze oriëntatiepunten wordt voor de straftoemeting bij een woninginbraak in geval sprake is van recidive als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden genoemd. Daarnaast is bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de straf die aan de medeverdachte voor het onderhavige feit is opgelegd. In strafmatigende zin zal het hof tot slot rekening houden met het feit dat het in dit geval een poging woninginbraak betreft.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.L. Bruinsma, mr. S.M.M. Bordenga en mr. M. Jurgens, in tegenwoordigheid van mr. N.E.M Keereweer, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 8 juni 2020.
=========================================================================
[…]