Uitspraak
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Verwerping verweer
Oplegging van straf
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 8 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 7 december 2018. De verdachte, geboren in Joegoslavië in 1966, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor poging tot woninginbraak. Tijdens de zitting in hoger beroep op 25 mei 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdachte en zijn raadsman gehoord. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging en de motivering daarvan, die zijn vernietigd.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning, wat heeft geleid tot gevoelens van onveiligheid bij de bewoners en schade aan de woning. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, maar de advocaat-generaal vorderde dezelfde straf. De raadsman pleitte voor een taakstraf en een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest. Het hof heeft de ernst van het feit, de omstandigheden en de persoon van de verdachte in overweging genomen en heeft besloten tot een gevangenisstraf van drie maanden, rekening houdend met de recidive van de verdachte en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De op te leggen straf is gebaseerd op de artikelen 45, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering gebracht op de opgelegde gevangenisstraf. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige strafkamer, waarin drie rechters zitting hadden, en is openbaar uitgesproken.