ECLI:NL:GHAMS:2020:1535

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2020
Publicatiedatum
15 juni 2020
Zaaknummer
23-001891-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 9 jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging voor verkrachtingen, afpersing en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 15 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was veroordeeld voor meerdere ernstige misdrijven, waaronder verkrachting, afpersing en diefstal met geweld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De zaak betreft drie afzonderlijke strafbare feiten, gepleegd in Amsterdam, waarbij de slachtoffers ernstig zijn mishandeld en seksueel geweld is aangedaan. De eerste zaak, met parketnummer 13-680204-15, betreft de verkrachting van een 75-jarige vrouw op 31 juli 2015, waarbij de verdachte haar met geweld heeft overmeesterd en haar sieraden heeft gestolen. De tweede zaak, met parketnummer 13-659065-16, betreft de aanranding en afpersing van een 21-jarige vrouw op 27 augustus 2015, waarbij de verdachte haar onder bedreiging heeft gedwongen tot het afgeven van haar telefoon en geld. De derde zaak betreft de verkrachting van een 60-jarige vrouw op 14 september 2013. Het hof heeft de verweren van de verdachte verworpen, waaronder het verzoek om nader onderzoek naar DNA-sporen en het alternatieve scenario van secundaire overdracht van DNA. De bewijsvoering is voornamelijk gebaseerd op DNA-analyses en getuigenverklaringen. De slachtoffers hebben blijvende schade ondervonden van de daden van de verdachte, wat heeft geleid tot de zware straf en de maatregel van TBS.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001891-17
datum uitspraak: 15 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 mei 2017 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers
13-680204-15 en 13-659065-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1987,
thans gedetineerd in PI Alphen aan den Rijn, te Alphen aan den Rijn.

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
20 mei 2020 en 3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman en de benadeelde partijen en hun raadsman naar voren is gebracht.

2.Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
- in de zaak met parketnummer 13-680204-15 betreffende het politieonderzoek met de naam 13Mosdenia:
1.
hij op of omstreeks 31 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde 1] (geboortedatum [geboortedag 2] -1940) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers, heeft hij, verdachte:
- voornoemde [benadeelde 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam vastgegrepen en/of vastgepakt en/of van achteren in/tegen de nek en/of het hoofd geslagen en/of gestompt en/of
- voornoemde [benadeelde 1] (vervolgens) (met kracht) meegesleurd en/of geduwd (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] ten val is gekomen en/of met haar gezicht en/of hoofd de grond heeft geraakt) en/of
- voornoemde [benadeelde 1] bij de haren vastgepakt en/of (vervolgens) met het hoofd eenmaal of meermalen tegen de grond geslagen en/of geduwd en/of
- voornoemde [benadeelde 1] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of het lichaam gestompt en/of geslagen en/of
- ( vervolgens) de broek en/of de onderbroek en/of de jas, in elk geval de boven- en/of onderkleding van voornoemde [benadeelde 1] uit/naar beneden getrokken en/of gerukt en/of
- ( vervolgens) (in) de borsten en/of de vagina en/of de billen, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] bevoeld en/of betast en/of geknepen en/of
- ( vervolgens) eenmaal of meermalen zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) en/of een voorwerp (met kracht) in de vagina en/of de anus van voornoemde [benadeelde 1] geduwd en/of gebracht en/of hiermee vervolgens draaiende bewegingen gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 31 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen drie, althans een of meer (gouden) ring(en) en/of drie, althans een of meer ketting(en) en/of een (gouden) armband, in elk geval een of meer siera(a)d(en) en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] (geboortedatum [geboortedag 2] -1940), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- voornoemde [benadeelde 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam heeft vastgegrepen en/of vastgepakt en/of van achteren in/tegen de nek en/of het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- voornoemde [benadeelde 1] eenmaal of meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "geld, geld!", en/of "stil, stil, stil", althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- voornoemde [benadeelde 1] (met kracht) heeft geduwd en/of meegesleurd (ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] ten val is gekomen en/of met haar gezicht en/of hoofd de grond heeft geraakt) en/of
- voornoemde [benadeelde 1] bij de haren heeft vastgepakt en/of (vervolgens) met het hoofd eenmaal of meermalen tegen de grond heeft geslagen en/of geduwd en/of
- voornoemde [benadeelde 1] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of de nek en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
- ( in) de borsten en/of de vagina en/of de billen, in elk geval het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] heeft bevoeld en/of betast en/of geknepen en/of
- eenmaal of meermalen zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) en/of een voorwerp (met kracht) in de vagina en/of de anus van voornoemde [benadeelde 1] heeft geduwd en/of gebracht en/of hiermee vervolgens draaiende bewegingen heeft gemaakt en/of
- voornoemde siera(a)d(en) (met kracht) van de nek en/of de arm(en) en/of de pols(en) en/of de vinger(s) en/of het lichaam van voornoemde [benadeelde 1] heeft getrokken en/of gerukt,
ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel (te weten onder meer een gebroken heup en/of jukbeen) heeft bekomen;
- in de zaak met parketnummer 13-659065-16 betreffende de politieonderzoeken met de namen 13Pariana (feiten 1 en 2) en 13Painan (feit 3):
1.
hij op of omstreeks 27 augustus 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte:
- voornoemde [benadeelde 2] onverhoeds (met kracht) van achteren benaderd en/of vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- ( met kracht) een hand op de mond van voornoemde [benadeelde 2] geduwd en/of gelegd en/of gehouden en/of
- een mes, in elk geval een voorwerp (met kracht) tegen/op de nek van voornoemde [benadeelde 2] geduwd en/of geplaatst en/of gehouden en/of
- voornoemde [benadeelde 2] eenmaal of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood" en/of "Je moet stil zijn, anders maak ik je dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- voornoemde [benadeelde 2] eenmaal of meermalen (richting de grond) geduwd en/of gedrukt, ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 2] ten val is gekomen en/of
- zijn hand(en) op de borst(en) van voornoemde [benadeelde 2] gelegd en/of geplaatst en/of (vervolgens) in/over de borst(en) van voornoemde [benadeelde 2] geknepen en/of gewreven en/of
- voornoemde [benadeelde 2] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ben nog niet klaar met je" en/of "Ik kom nog terug", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 27 augustus 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, in de [straat 1] en/of de [straat 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en/of ongeveer zestien euro, in elk geval een geldbedrag en/of enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- voornoemde [benadeelde 2] onverhoeds (met kracht) van achteren heeft benaderd en/of vastgepakt en/of vastgegrepen en/of
- ( met kracht) een hand op de mond van voornoemde [benadeelde 2] heeft geduwd en/of gelegd en/of gehouden en/of
- een mes, in elk geval een voorwerp (met kracht) tegen/op de nek van voornoemde [benadeelde 2] heeft geduwd en/of geplaatst en/of gehouden en/of
- voornoemde [benadeelde 2] eenmaal of meermalen dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood" en/of "Je moet stil zijn, anders maak ik je dood", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- voornoemde [benadeelde 2] eenmaal of meermalen (richting de grond) heeft geduwd en/of gedrukt, ten gevolge waarvan voornoemde [benadeelde 2] ten val is gekomen en/of
- voornoemde [benadeelde 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: "Ik ben nog niet klaar met je" en/of "Ik kom nog terug", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 14 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [benadeelde 3] (geboortedatum [geboortedag 3] -1953) heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers, heeft hij, verdachte:
- voornoemde [benadeelde 3] (van achteren) bij haar arm(en) en/of lichaam vastgegrepen en/of vastgepakt en/of
- voornoemde [benadeelde 3] (met kracht) meegesleurd en/of getrokken en/of op een bed gegooid en/of
- voornoemde [benadeelde 3] eenmaal of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Als je blijft schreeuwen, dan maak ik je af" en/of " Als je blijft schreeuwen, dan doe ik je iets aan", althans (telkens) woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of
- de borsten en/of het (boven)lichaam van voornoemde [benadeelde 3] betast en/of bevoeld en/of
- voornoemde [benadeelde 3] eenmaal of meermalen (met kracht) in/tegen het gezicht en/of het hoofd en/of het lichaam geslagen en/of gestompt en/of
- zijn hand (met kracht) op/in de mond van voornoemde [benadeelde 3] geplaatst en/of geduwd en/of gehouden en/of
- zijn hand en/of vuist en/of vinger(s) (met kracht) in de vagina van voornoemde [benadeelde 3] geduwd en/of gehouden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een marginaal andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, en omdat het doelmatig is gelet op de in hoger beroep gevoerde verweren die in het arrest nadere bespreking behoeven. Ook legt het hof een andere straf op dan de rechtbank.

4.Bewijsvoering en bespreking van verweren

Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat de verdachte in overeenstemming met het oordeel van de rechtbank zal worden veroordeeld in alle drie de zaken met als namen van de onderliggende politieonderzoeken Mosdenia, Pariana en Painan. Door de verdediging is daarentegen in alle drie de zaken vrijspraak bepleit.
De beantwoording van de vraag of en in hoeverre wettig en overtuigend bewezen is waarvan de verdachte beschuldigd wordt, is in dit arrest als volgt opgebouwd. Na een beknopte beschrijving van de gepleegde strafbare feiten en een opsomming van het bewijsmateriaal dat in de drie zaken tegen de verdachte is verzameld (4.1), volgt een weergave van de bewijsverweren en voorwaardelijke verzoeken van de verdediging (4.2). Volgend op een bespreking van die verweren en verzoeken (4.3), komt het hof tot een slotsom (4.4). [1]
4.1.
De strafbare feiten en het bewijsmateriaal
De gepleegde strafbare feiten
Bij de behandeling in hoger beroep heeft niet ter discussie gestaan dat [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] slachtoffer zijn geworden van ernstige misdrijven. Op grond van onder meer de aangiften kan worden vastgesteld wat hen is aangedaan. Het gaat kort samengevat om het volgende.
In de zaak Mosdenia is [benadeelde 1] op 31 juli 2015 kort voor 7.00 uur op het [plek 1] te Amsterdam tijdens het uitlaten van haar hondjes op brute wijze beroofd en verkracht, waarbij haar zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De dader heeft haar op straat van achteren aangevallen en haar ten val gebracht. Hij heeft eerst geld van haar geëist en is vervolgens, na haar broek en onderbroek naar beneden te hebben getrokken, met zijn hand haar lichaam binnengedrongen. Ook heeft hij haar borsten betast. Hij heeft tegen haar hoofd en lichaam gestompt, en haar sieraden van de arm, nek en vingers gerukt. Enkele ringen kreeg hij niet van haar vingers.
Mevrouw [benadeelde 1] was destijds 75 jaar oud. Onderdeel van de vele door haar opgelopen lichamelijke letsels zijn een gebroken jukbeen en een gebroken heup.
De zaak Pariana betreft de circa vier weken later in dezelfde buurt gepleegde beroving en aanranding waarvan de toen 21-jarige [benadeelde 2] het slachtoffer is geworden. Op 27 augustus 2015 om ongeveer 4.30 uur is zij in de [straat 1] te Amsterdam van achteren aangevallen. Zij was lopend via de Leidsestraat, het Leidseplein en de Nassaukade op weg naar huis. Zij is onder bedreiging met de dood gedwongen haar telefoon en geld af te geven. De dader heeft haar vervolgens op de grond geforceerd op haar knieën en ellebogen en heeft met zijn beide handen de borsten van het slachtoffer betast onder haar BH, waarbij hij ruimte maakte met de ruggen van zijn handen om bij haar borsten te komen. De dader stopte, waarschijnlijk omdat hij werd gestoord door een buurtbewoner die uit het raam riep; toen hij wegrende zei de dader tegen het slachtoffer dat hij nog niet klaar met haar was en/of dat hij nog terug zou komen.
De zaak Painan speelt bijna twee jaar eerder in dezelfde buurt. In die zaak is [benadeelde 3] , destijds 60 jaar oud, in haar woning – in een woonzorgvoorziening – aan het [plek 2] in Amsterdam op gewelddadige wijze verkracht. De dader is op 14 september 2013 kort voor 7.00 uur haar woning binnengedrongen. Hij heeft haar tegen haar hoofd gestompt, met de dood bedreigd, is met zijn hand haar lichaam binnengedrongen en heeft haar borsten betast. De dader is snel via het raam van de woning vertrokken toen hij werd gestoord.
De resultaten van het DNA-onderzoek
In alle drie de zaken zijn monsters genomen ten behoeve van DNA-onderzoek op plaatsen waarvan op grond van de toedracht van de feiten verwacht kon worden celmateriaal van de dader aan te treffen.
In de zaak Mosdenia zijn in de genomen monsters van de ring/ringvinger van de linkerhand van het slachtoffer en van de linker binnen- en buitenzijde van haar joggingbroek DNA-kenmerken vastgesteld die overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte. Daarbij geldt telkens dat de bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek meer dan één miljoen keer waarschijnlijker zijn als de hypothese waar is dat de bemonstering mede celmateriaal bevat van de verdachte, dan wanneer de hypothese waar is dat de bemonstering mede celmateriaal bevat van willekeurige onbekende personen. In het genomen monster van de beide liezen van het slachtoffer is een DNA-mengprofiel vastgesteld, waarbij een combinatie van DNA-kenmerken van de mannelijke celdonor is afgeleid. Het DNA-profiel van de verdachte matcht met deze afgeleide combinatie van DNA-kenmerken. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige onbekende andere man matcht met de afgeleide combinatie van DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.
Bij microscopisch onderzoek aan schoenen van de verdachte is aan weerszijden van de rechterschoen bloed aangetroffen. De DNA-kenmerken in de sporen die zijn veiliggesteld op de rechterschoen ter hoogte van de grote teen, aan de linkerzijde, aan de linkerachterzijde en in de opstaande rand van de zool aan de rechterzijde matchen met het DNA-profiel van het slachtoffer, met – wat betreft de drie laatstgenoemde sporen – ook hier een matchkans kleiner dan één op één miljard.
In de zaak Pariana zijn monsters genomen van de binnenzijde van de rechtercup en van de binnenzijde van de linkercup van de BH van het slachtoffer. Daarin is telkens een DNA-mengprofiel vastgesteld. In het monster dat is genomen van de linkercup matcht het DNA-hoofdprofiel met het DNA-profiel van de verdachte, met een matchkans kleiner dan één op één miljard. Daarnaast zijn DNA-nevenkenmerken vastgesteld die overeenkomen met het DNA-profiel van het slachtoffer. In het monster dat is genomen van de rechtercup was dat andersom, met dien verstande dat het DNA-hoofdprofiel aan [benadeelde 2] kan worden toegeschreven, terwijl DNA-nevenkenmerken werden vastgesteld die overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte, met opnieuw een matchkans kleiner dan één op één miljard.
In de zaak Painan is, in een monster dat is genomen van de binnenrand van de onderbroek van het slachtoffer rondom het linkerbeen, een afgeleid Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel van het mannelijke celmateriaal vastgesteld dat matcht met het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte. De zeldzaamheid van dit Y-chromosomale DNA-hoofdprofiel in de wereldbevolking in aanmerking genomen, zijn de onderzoeksbevindingen zeer veel (10.000 tot 1.000.000 maal) waarschijnlijker als de hypothese juist is dat het prominent aanwezige mannelijke celmateriaal in de bemonstering afkomstig is van de verdachte of van een in de mannelijke lijn aan hem verwante man, dan wanneer de hypothese juist is dat dit celmateriaal afkomstig is van een andere willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte verwante man.
De telecommunicatie-gegevens
Onderzoek in de zaak Mosdenia van telecommunicatie-gegevens in samenhang met de verklaringen van de verdachte over de door hem gebruikte telefoons heeft opgeleverd dat de telefoon die de verdachte op 31 juli 2015 gebruikte kort voor en kort na de beroving en verkrachting van [benadeelde 1] zendmasten heeft aangestraald nabij de plaats delict.
In de zaak Pariana blijkt uit het onderzoek van de telecommunicatie-gegevens onder meer dat de telefoon die de verdachte op 27 augustus 2015 gebruikte bij communicatie kort na 3.00 uur een zendmast aanstraalde op het Leidseplein. Bij het daarop als eerste volgende gesprek van 4.32 uur straalde die telefoon een zendmast aan op de Bilderdijkkade te Amsterdam. De belager van [benadeelde 2] is gevlucht in de richting van de plaats waar deze zendmast zich bevindt. Dat betekent dat de verdachte zich ook in deze zaak nabij de plaats delict bevond.
Het signalement van de dader
De beschrijvingen van de basale kenmerken van de daders zoals die door de slachtoffers kort na de feiten aan de verbalisanten zijn gegeven in de zaken Mosdenia (man, licht getinte huidskleur, vermoedelijk Arabische afkomst: Turks/Marokkaans, rond 30 jaar oud, zwart haar, normaal postuur, ongeveer 1.80 á 1.85 m lang) en Pariana (man, Marokkaans/Turks accent, niet ouder dan 30 jaar, normaal postuur, ongeveer 1.75 m) sluit de verdachte in beide zaken als dader niet uit. Dat geldt ook voor de beschrijving die de getuigen [getuige 1] in de zaak Mosdenia en [getuige 2] in de zaak Pariana hebben gegeven van degene die zij hebben gezien en die naar het oordeel van het hof als de dader moet worden beschouwd.
In de zaak Painan heeft het slachtoffer als kenmerken van de dader genoemd: man, licht getinte huid (mogelijk Marokkaans), ongeveer 24 jaar oud, ongeveer 170 cm lang, gespierd/stevig postuur, zwart haar en een gouden of zilveren tand. Ook hier geldt naar het oordeel van het hof dat de beschreven basale kenmerken de verdachte als dader niet uitsluiten. Daar komt in die zaak bij dat de genoemde bijzonderheid aan het gebit van de dader overeenkomst vertoont met de verdachte, die twee tanden heeft die door hemzelf als gouden (Mosdenia p. C03 192) en als zilveren (Mosdenia p. C03 212) tanden zijn omschreven, door zijn moeder ‘wit gouden tanden’ zijn genoemd (p. B10 009) en door een ex-vriendin, de getuige [getuige 3] , als ‘twee gouden tanden’ zijn geduid (p. B06 007).
4.2.
De gevoerde verweren en voorwaardelijke verzoeken
De verdachte heeft verklaard dat hij in geen van de zaken de dader is. Daarbij is door de verdediging het volgende aangevoerd.
De resultaten van het DNA-onderzoek
De in de zaak Mosdenia op meerdere plaatsen bij het slachtoffer aangetroffen DNA-sporen van de verdachte betreffen mengprofielen met een onbekende derde, zodat de vraag is door wie het DNA bij het slachtoffer terecht is gekomen; door de verdachte, de onbekende derde of door nog een ander. Het aantreffen van DNA-materiaal zegt op zich weinig, omdat – zo heeft de raadsman geïllustreerd aan de hand van journalistieke en wetenschappelijke artikelen en voorbeelden van gerechtelijke dwalingen in (buitenlandse) rechtspraak – DNA-materiaal gemakkelijk verspreid kan worden, door secundaire/indirecte overdracht of bijvoorbeeld door contaminatie in het forensisch onderzoek. In de Nederlandse rechtspraak wordt terughoudend omgegaan met het verbinden van conclusies aan het aantreffen van DNA-materiaal. In zaken zonder hard steunbewijs volgen met name vrijspraken, zo stelt de raadsman op grond van een reeks voorbeelden. Er is in de zaak Mosdenia sprake van mengprofielen waarin doorgaans geen hoofdprofiel is herkend en waarin naast DNA dat matcht met het profiel van de verdachte, DNA is aangetroffen van een andere persoon of andere personen. Uit de bemonsteringen is nergens een volledige match met het profiel van de verdachte verkregen. Onder verwijzing naar het rapport van de heer [naam 1] (van Independent Forensic Services, hierna IFS) is aangevoerd dat de hoeveelheid DNA die de verdachte kan hebben bijgedragen, gering is geweest en dat het sporenbeeld goed kan passen bij de hoeveelheid DNA die via secundaire overdracht wordt overgedragen. Daarnaar had nader onderzoek moeten worden gedaan, aldus de verdediging. Ook stelt de raadsman dat al hetgeen geldt ten aanzien van de verdachte, ook geldt voor de twee nog onbekend gebleven donoren van DNA-materiaal in de zaak Mosdenia. Met betrekking tot het bloed op de schoen van de verdachte heeft de raadsman aangevoerd dat het een zeer geringe hoeveelheid bloed betreft, waarvan niet kan worden vastgesteld hoe het daar terecht is gekomen, terwijl wel duidelijk is dat de schoen niet overeenkomt met de schoenen van de dader, zoals deze door het slachtoffer in die zaak – mevrouw [benadeelde 1] – zijn beschreven.
In de zaak Pariana is eveneens enkel sprake van mengprofielen en wordt geen enkele keer een hoofdprofiel aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Ook in deze zaak had nader onderzoek gedaan moeten worden naar de mogelijkheid van secundaire overdracht, mede gezien de verklaringen van het slachtoffer dat zij niet weet op welk moment zij de BH in kwestie heeft aangetrokken en dat zij soms geld of een bonnetje van de kluis voor haar jas in haar BH bewaart.
In de zaak Painan gaat het opnieuw om een mengprofiel. Verder gaat het om Y-chromosomaal DNA dat bij aanverwanten van de verdachte in de mannelijke lijn identiek is, terwijl we niet weten wie er in Amsterdam rondlopen voor wie dat geldt. De vader van de verdachte heeft andere relaties gehad dan met verdachtes moeder en kan bij de verdachte niet bekende mannelijke kinderen hebben. Verder heeft de verdachte diverse ooms. Zijzelf of hun mannelijk nageslacht zou in Amsterdam kunnen zijn geweest op het tijdstip van het delict.
Een alternatief scenario betreffende de mogelijkheid van secundaire overdracht
De overdracht van celmateriaal met DNA van de verdachte op de slachtoffers en van het slachtoffer [benadeelde 1] op de schoen van de verdachte, kan via dit alternatieve scenario zijn verlopen. De verdachte, die aan hooikoorts lijdt, dealde veelvuldig pakketjes met cocaïne, die hij in zijn schaamstreek bewaarde. Daarbij maakte hij gezamenlijk met andere dealers gebruik van een scooter die niet van de verdachte was en die op naam stond van een katvanger. In de zaak Mosdenia stelt de verdediging dat de verdachte in de nacht van 30 op 31 juli 2015 op het Rembrandtplein cocaïne heeft verkocht aan een Algerijn die hij kent als ‘ [naam 2] ’. Toen de verdachte kort na 7.00 uur een joint rookte op de bankjes nabij het stadsdeelkantoor aan de Baarsjesweg, kwam deze [naam 2] aan lopen. [naam 2] heeft om 7.04 uur met de telefoon van de verdachte gebeld naar de Taxicentrale Amsterdam. Kort daarna heeft de verdachte [naam 2] een lift gegeven achterop genoemde scooter. Na die lift heeft de verdachte de voetsteuntjes voor de duopassagier weer ingeklapt. Ter ondersteuning van het gestelde dealen door de verdachte en gebruik van een scooter is door de verdediging een proces-verbaal aan het hof overgelegd betreffende een tegen onder meer de verdachte gerezen verdenking van deze strekking. Anderen die gebruik maakten van dezelfde scooter kunnen ook via de handvatten het DNA-materiaal van de verdachte op zich hebben gekregen en verspreid.
Door de verdediging is bestreden dat de verdachte tegenstrijdig heeft verklaard en/of de inhoud van zijn verklaring heeft afgestemd op de inhoud van het dossier. Er is slechts sprake van aanvullingen van zijn verklaring zodra er is doorgevraagd. Verder heeft de verdediging zich erover verontwaardigd getoond dat de verdachte in zijn verklaringen in het onderzoek Mosdenia een alibi heeft opgegeven: de verdachte zou op 31 juli 2015 om 7.00 uur bij de coffeeshop [coffeeshop] aan de Baarsjesweg zijn geweest, waar camera’s hangen, en op camerabeelden van zijn pin-acties eerder die nacht omstreeks 4.43 uur zou te zien zijn dat de verdachte andere kleding droeg dan de dader. Met deze informatie heeft de politie vervolgens veel te laat of helemaal niet verder gerechercheerd.
De telecommunicatie-gegevens
De telecommunicatie-gegevens zijn irrelevant voor zover de verdachte daarmee ten tijde van de delicten in de zaken Mosdenia en Pariana in de [buurt] kan worden geplaatst, omdat de verdachte zeer regelmatig met legitieme redenen in die omgeving was, zodat zijn aanwezigheid daar niet bijzonder is.
In de zaak Mosdenia zijn de telecommunicatie-gegevens ontlastend, omdat niet met of naar de telefoon van de verdachte is gebeld op het moment waarop het slachtoffer de dader heeft zien bellen, waarbij het bovendien zou gaan om een inkomend telefoongesprek gevoerd in een – voor de
aangeefster – vreemde taal.
In de zaak Pariana bieden de telecommunicatie-gegevens een bevestiging van het alibi van de verdachte inhoudende dat hij uit is geweest en samen met zijn neef [naam 3] is weggegaan naar de auto van de laatste, waarna zij bij het tankstation aan de Marnixstraat ter hoogte van het hoofdbureau van politie samen hebben gewacht op een vriend van de verdachte, die niet kwam, waarna zij naar Purmerend zijn gereden.
Het signalement van de dader in vergelijking met de verdachte
Voor zover de verdachte al voldoet aan het in de zaak Mosdenia door het slachtoffer [benadeelde 1] opgegeven signalement is sprake van kenmerken met weinig onderscheidend vermogen in het huidige multiculturele Amsterdam, terwijl de verdachte, in afwijking van de beschrijving van de dader door [benadeelde 1] , geen grotere neus dan gemiddeld heeft en geen oorbel draagt. Verder zijn de neus, ogen, mond, oren, haargrens, gezichtsvorm en kaaklijn op de foto van de verdachte allemaal anders dan op de – volgens [benadeelde 1] gelijkende – compositietekening van de dader. Daar komt bij dat [benadeelde 1] bij een fotoconfrontatie een foto heeft aangewezen van iemand wiens essentiële gelaatskenmerken totaal niet overeenkomen met die van de verdachte. Zij heeft van een kandidaat in een tv-programma gezegd dat ook hij qua uitstraling en uiterlijk overeen zou komen met de dader, terwijl die persoon qua gelaatstrekken al evenmin met de verdachte overeenkomt. Ook komt de door [benadeelde 1] gegeven beschrijving van de schoenen van de dader niet overeen met de bemonsterde schoenen van de verdachte waarop bloed van de aangeefster is aangetroffen. Verder heeft de getuige [getuige 1] , een politiefunctionaris, de dader geschat op 1.70 m terwijl de verdachte 1.84 m lang is. Tot slot stelt de verdediging dat de verdachte als praktiserend moslim eigenlijk altijd gezichtsbeharing laat staan. Verdachtes moeder heeft dienovereenkomstig verklaard met betrekking tot de betreffende ochtend, 31 juli 2015, terwijl de dader in de zaak Mosdenia volgens aangeefster gladgeschoren was.
Het in de zaak Pariana door het slachtoffer opgegeven signalement van de dader komt niet overeen met de verdachte wat betreft de geschatte lengte van de dader van maximaal 1.80 m en wat betreft zijn als ‘tenger’ omschreven postuur.
In de zaken Mosdenia en Pariana heeft de verdediging erop gewezen dat de verdachte destijds als het ware invalide was en mank liep (zoals blijkt uit overgelegde getuigenverklaringen en medische gegevens en zoals is gezien door het observatieteam en opgemerkt door de rechter-commissaris bij de toetsing van de inverzekeringstelling van de verdachte), omdat hij – beperkt door operatief ingebrachte pennen – zijn voet niet kon afwikkelen, terwijl geen van de aangeefsters of getuigen heeft verklaard dat de dader mank liep en de getuige [getuige 1] , op dat punt specifiek bevraagd, heeft verklaard dat de man normaal liep.
In de zaak Painan heeft de verdediging betoogd dat er op het signalement veel valt af te dingen, waarbij in het bijzonder is gewezen op de door het slachtoffer geschatte lengte van de dader van 1.70 m in relatie tot de lengte van de verdachte.
Het gebruik van schakelbewijs
In de wijze waarop de misdrijven in de zaken Mosdenia, Pariana en Painan zijn begaan is geen sprake van overeenkomsten op essentiële punten, zodat volgens de verdediging geen sprake is van bruikbaar schakelbewijs. Het insluipen in de zaak Painan is niet eenzelfde modus operandi als in de zaken Mosdenia en Pariana, de aard van de betastingen is in de verschillende zaken niet hetzelfde en de slachtoffers zijn zeer uiteenlopend.
De voorwaardelijke verzoeken
Door de verdediging zijn twee voorwaardelijke verzoeken geformuleerd.
Indien het hof neigt naar een bewezenverklaring in de zaak Painan, verzoekt de raadsman het hof bij tussenarrest te bepalen dat [getuige 4] en [getuige 5] als getuigen zullen worden gehoord, omdat zij het alibi van de verdachte kunnen bevestigen dat hierin bestaat dat hij op 14 september 2013 met betrokkenheid van de verzochte getuigen een hennepplantage heeft geript.
Indien het hof neigt naar een bewezenverklaring in de zaken Mosdenia en Pariana, verzoekt de raadsman het hof bij tussenarrest te bepalen dat de zes personen die worden genoemd in het door de verdediging overgelegde proces-verbaal betreffende de verdenking tegen onder meer de verdachte van het dealen van cocaïne, als getuigen te horen zodat het alternatieve scenario nader onderbouwd kan worden wat betreft het gezamenlijke gebruik van de scooter met uit- en inklapbare steps voor de passagier.
4.3.
Bespreking van de verweren en verzoeken
De resultaten van het DNA-onderzoek
Mosdenia
De verdediging bestrijdt in de zaak Mosdenia niet dat celmateriaal van de verdachte op het slachtoffer is aangetroffen op plaatsen waar de dader het slachtoffer heeft aangeraakt. Evenmin is bestreden dat celmateriaal van het slachtoffer [benadeelde 1] in bloed op een schoen van de verdachte is aangetroffen. Daarmee gaat de vergelijking met andere strafzaken mank, voor zover daarin aanvullend bewijsmateriaal ontbrak naast DNA-materiaal van een verdachte op een slachtoffer. Dat niet wetenschappelijk is vast komen te staan hoe het bloed op de schoen terecht is gekomen en dat secundaire overdracht van DNA-materiaal op zichzelf mogelijk is, neemt niet weg dat deze combinatie van DNA-sporen een sterke aanwijzing vormt dat een gewelddadige confrontatie tussen het slachtoffer en de verdachte heeft plaatsgevonden. Het hof volgt de raadsman dus niet in zijn betoog dat het aantreffen van DNA-materiaal, zoals daarvan in deze zaak sprake is, op zichzelf weinig zegt.
De stelling dat het aantreffen van DNA-kenmerken van (een) onbekende derde(n) in de mengprofielen die zijn vastgesteld in de bemonsteringen, meebrengt dat tegen diegene(n) gelijke bezwaren als tegen verdachte aan de orde zijn, mist feitelijke grondslag. De deskundige [naam 4] van het TMFI (The Maastricht Forensic Institute) heeft ter terechtzitting van de rechtbank van 18 april 2017 verklaard dat ‘uit de mengprofielen niet duidelijk een derde persoon naar voren komt’. [2] Op diezelfde terechtzitting heeft de deskundige [naam 5] van het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) verklaard ‘Uit geen van de overige aangetroffen sporen is een eenduidig profiel naar voren gekomen dat duidt op één en dezelfde persoon. Er is onvoldoende materiaal van een mogelijke derde persoon beschikbaar, waardoor ook niet kan worden vastgesteld dat dit één en dezelfde persoon zou zijn’. [3] Voor zover de stelling van de verdediging (mede) is gegrond op het door haar in hoger beroep overgelegde rapport van ing. [naam 1] van IFS, faalt zij gelet op hetgeen de deskundige [naam 5] daar tegenover heeft gerapporteerd in het NFI-rapport van 20 april 2020, in het bijzonder daar waar op p. 3 wordt uitgelegd dat en waarom ‘de stelligheid waarmee [in het rapport van [naam 1] ] DNA-kenmerken worden toegeschreven aan een onbekende persoon niet kan worden onderbouwd met de onderzoeksgegevens’.
Het hof neemt aan dat de raadsman in zijn verwijzing naar het rapport van [naam 1] (mede) het oog heeft gehad op de passage die luidt: “Uit de bemonsteringen in de zaak van [benadeelde 1] is nergens een volledige match [met] het profiel van de verdachte [verdachte] verkregen. Dit betekent dat de hoeveelheid DNA die verdachte [verdachte] kan hebben bijgedragen gering is geweest”. In reactie op die passage heeft de deskundige [naam 5] in het NFI-rapport van 20 april 2020 erop gewezen dat ‘alle DNA-kenmerken die zichtbaar zijn in het DNA-profiel van verdachte [verdachte] ook minstens één keer zijn waargenomen in de DNA-mengprofielen [nummer 1] #01 (hof: bemonstering ringvinger slachtoffer), [nummer 2] #01 (hof: bemonstering linker buitenzijde van de tailleband van de joggingbroek) en [nummer 2] #03 (hof: bemonstering linker binnenzijde van de tailleband van de joggingbroek). Op basis daarvan is geconcludeerd dat een deel van het DNA in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De absolute hoeveelheid DNA die verdachte [verdachte] kan hebben bijgedragen aan de bemonsteringen kan niet worden afgeleid uit de DNA-profielen. Wel kan worden geconcludeerd dat de bemonsteringen minder DNA van verdachte [verdachte] bevatten dan DNA van [benadeelde 1] ’.
Verder heeft de deskundige [naam 4] op de eerder genoemde terechtzitting van de rechtbank verklaard ‘ten aanzien van de sporen bij de liezen van de aangeefster, kan ik verklaren dat het hele profiel (het hof begrijpt: van de verdachte) is teruggevonden in dat spoor’. Dat sluit aan bij de door [naam 5] in haar rapport van 2 oktober 2015 gerapporteerde ‘match’ van het DNA-profiel van de verdachte met de afgeleide combinatie van DNA-kenmerken en met de gerapporteerde matchkans van kleiner dan één op één miljard, en bij haar verklaring bij de rechter-commissaris van 1 juli 2016 (p. 2). De stelling van de verdediging dat ‘nergens een volledige match met het profiel van de verdachte is verkregen’, is dus niet juist.
Aandacht verdient nog dat in het rapport van [naam 1] (p. 27) is gerapporteerd, dat indien sprake zou zijn van secundaire overdracht door een derde, het DNA van de verdachte op de handen van de derde dan steeds minder zou worden gedurende het geweld (als een stempel waarmee bij ieder contact minder inkt wordt overgedragen als er niet opnieuw in inkt wordt gedipt), en dat in dat geval ook DNA van de werkelijke dader verwacht mag worden op de verschillende sporenlocaties. Vastgesteld kan worden dat met het DNA-profiel van de verdachte in belangrijke mate overeenkomend DNA-materiaal op verschillende locaties op het slachtoffer zijn aangetroffen, welke locaties met aanrakingen door de dader in verband kunnen worden gebracht, zonder dat bepaalbaar een derde in de bemonsteringen op die locaties naar voren komt. Bovendien kan worden vastgesteld dat, tegenovergesteld aan wat verwacht kan worden bij secundaire overdracht, het qua bewijskracht tegen de verdachte sterkste spoor afkomstig is van de liezen van het slachtoffer, waarmee de dader pas in aanraking is gekomen na aanrakingen van het slachtoffer op andere plaatsen.
Pariana
Het betoog van de verdediging dat in de zaak Pariana enkel sprake is van mengprofielen, terwijl geen enkele keer een hoofdprofiel is aangetroffen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte, doet geen recht aan de inhoud van de NFI-rapporten van 19 oktober 2015 en 26 januari 2016. In het rapport van
19 oktober 2015 is ten aanzien van bemonstering [nummer 3] #02 (binnenzijde linkercup BH slachtoffer) gerapporteerd dat sprake is van een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen, waarin het DNA-hoofdprofiel overeenkomt met dat van de verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard en DNA-nevenkenmerken overeenkomen met het DNA-profiel van het slachtoffer. In het rapport van 26 januari 2016 is ten aanzien van bemonstering [nummer 3] #01 (binnenzijde rechtercup BH slachtoffer) gerapporteerd dat sprake is van een DNA-mengprofiel waarvan het DNA-hoofdprofiel overeenkomt met dat van het slachtoffer en DNA-nevenkenmerken overeenkomen met het DNA-profiel van de verdachte, met een matchkans van kleiner dan één op één miljard. Daarbij is als toelichting onder meer vermeld dat het DNA-profiel van de verdachte ‘matcht’ met de uit het mengprofiel afgeleide combinatie van DNA-kenmerken, alsmede dat in het DNA-profiel van het celmateriaal in de bemonstering ‘één of enkele additionele relatief zwak aanwezige DNA-kenmerken aanwezig zijn die kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon. Deze additionele zwakaanwezige DNA-kenmerken zijn onvoldoende reproduceerbaar om te betrekken bij een vergelijkend DNA onderzoek’. Van een mengprofiel met duidelijke kenmerken van een derde was dus geen sprake.
Painan
De opmerking van de verdediging dat het in de zaak Painan gaat om mengprofielen is juist. In het NFI-rapport van 20 februari 2014 (D02 004-007), toen de verdachte nog niet in beeld was, is ten aanzien van bemonstering [nummer 4] #01 (slip slachtoffer) gerapporteerd dat sprake is van een Y-chromosomaal DNA-mengprofiel van minimaal twee mannen, waarin het Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel afkomstig kan zijn van celmateriaal van “onbekende man A” en sprake is van additionele Y-chromosomale DNA-nevenkenmerken die ‘niet geschikt zijn voor een vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek’. Ten aanzien van bemonstering [nummer 5] #02 (gelaat droog links slachtoffer (p. D02 002)) is in dit rapport van 20 februari 2014 opgeschreven dat sprake is van een Y-chromosomaal DNA-mengprofiel van minimaal twee mannen, waarin het Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel afkomstig kan zijn van celmateriaal van “onbekende man A en minimaal één andere man”.
Vervolgens is in het NFI-rapport van 16 oktober 2015 gerapporteerd dat het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte matcht met het afgeleide Y-chromosomale DNA-hoofdprofiel van het mannelijk celmateriaal in de bemonstering [nummer 4] #01 en dat het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte matcht met het Y-chromosomale DNA-mengprofiel van het mannelijk celmateriaal in de bemonstering [nummer 5] #02 . Op basis van de onderzoeksresultaten met betrekking tot de onderbroek van het slachtoffer is gekomen tot de hiervoor onder 4.1 vermelde waarschijnlijkheidsuit-spraak.
Ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2020 heeft de verdediging voor het eerst opgeworpen dat in Amsterdam een onbekend aantal aan de verdachte in de mannelijke lijn aanverwante mannen kan rondlopen, waarbij is aangevoerd dat de vader van de verdachte bij de verdachte niet bekende kinderen kan hebben en de verdachte diverse ooms heeft die zelf in Amsterdam kunnen zijn, dan wel hun mannelijk nageslacht. Dit schuift het hof terzijde als zijnde niet meer dan een suggestie die elk ook maar enigszins solide aanknopingspunt ontbeert. De verdachte heeft gezegd dat zijn ooms voor zover hij weet in Frankrijk en Marokko wonen en dat zijn vader uit een eerder huwelijk een dochter heeft, geen zoons. Ook heeft het hof in aanmerking genomen dat in het opsporingsonderzoek is onderzocht of er aanverwanten van de verdachte in de mannelijke lijn bestaan die mogelijk de donor van het bij het slachtoffer aangetroffen celmateriaal zouden kunnen zijn geweest, en dat onderzoek geen aanwijzingen in een andere richting dan die van de verdachte heeft opgeleverd.
Het alternatieve scenario
Voor de beoordeling van het door de verdediging gepresenteerde alternatieve scenario is van belang in beschouwing te nemen hoe dat alternatief scenario zich in de verklaringen van de verdachte heeft ontwikkeld.
De ontwikkeling in de verklaringen van de verdachte over het alternatieve scenario
In de eerste verhoren na zijn aanhouding op 3 september 2015 heeft de verdachte verklaard geen idee te hebben hoe DNA-materiaal van hem op de ring van slachtoffer [benadeelde 1] zou zijn gekomen, anders dan misschien via een door hem uitgeleende of weggegooide handschoen en dat als zijn telefoon uitpeilt ‘op die plaats en die datum’, dat komt doordat hij in die buurt slaapt.
In het politieverhoor van 18 september 2015 zijn de verdachte de resultaten voorgehouden van het telecommunicatie-onderzoek betreffende het gebruik van de telefoon van de verdachte op 31 juli 2015 van 6.45 uur tot en met 7:19 uur, zowel wat betreft de inhoud van een in deze periode ontvangen SMS van [naam 6] betreffende het overlijden van de vader van een vriendin van haar, als wat betreft de uitgaande gesprekken naar [naam 6] , Taxicentrale Amsterdam en [naam 7] . Ook is de verdachte bekend gemaakt met de locaties van de zendmasten die daarbij zijn aangestraald (p. C03 034). De verdachte heeft daarop verklaard zich niet iets te herinneren van die dag omdat hij niet beschikt over ‘de gegevens van daarvoor en daarna’ (zie p. C03 035). Ook nadat de verdachte is geconfronteerd met telecommunicatie-gegevens van 31 juli 2015 van 10.12 uur tot en met 14.03 uur en de locaties van de daarbij aangestraalde masten en nadat hij nogmaals uitdrukkelijk is geconfronteerd met het contact met [naam 7] , is de verdachte niet verder gekomen dan de mededeling dat hij ‘veel vrienden heeft in die buurt’ en is hij erbij gebleven dat het hem ‘zo niets zegt’ (C03 036).
Toen de verdachte drie dagen na dit verhoor in de raadkamer gevangenhouding op 21 september 2015 werd gehoord, heeft hij verklaard ‘misschien heeft iemand handschoenen van mij aangehad. Hoe kunnen er anders sporen van mij aanwezig zijn. Ik sta op het nieuws ik ben al veroordeeld in de media’, maar heeft hij nog steeds niets gezegd over het later genoemde alternatieve scenario.
Nadat de raadsman van de verdachte op 15 oktober 2015 in kennis was gesteld van de resultaten van het DNA-onderzoek van het bloed op de schoen van de verdachte (p. C03 039), heeft de verdachte in zijn politieverhoor van 18 november 2015 voor het eerst een aantal elementen genoemd van het alternatieve scenario. In dat verhoor heeft de verdachte, kort gezegd, verklaard dat hij achtereenvolgens: heeft gepokerd in een koffiehuis in een straat achter de [straat 3] , pakketjes cocaïne heeft gedeald in diverse door hem met naam genoemde horecagelegenheden in het centrum van Amsterdam, een afterparty heeft bezocht op het Leidseplein, op de scooter is gereden naar het koffiehuis dat hij eerder die avond had bezocht, daar was men niet meer aan het pokeren, vervolgens naar het pompstation is gegaan om sigaretten te kopen, een jointje heeft gedraaid, [naam 6] heeft gebeld, van haar een SMS heeft ontvangen en naar coffeeshop [coffeeshop] is gereden, daar een joint heeft gekocht en toen aan iemand zijn telefoon heeft uitgeleend om een taxi te bellen en daarna zelf een aantal keer naar [naam 7] heeft gebeld met de vraag of hij daar kon blijven slapen, dat [naam 7] niet opnam en de verdachte toen naar zijn moeders huis is gereden in Osdorp, hij iemand een lift heeft gegeven die hij die dag ook wat heeft verkocht in de stad (p. C03 187-190). Daarbij heeft de verdachte geen namen genoemd, dus ook niet die van ‘ [naam 2] ’.
Na confrontatie met de resultaten van het DNA-onderzoek in de zaak Pariana heeft de verdachte in dit politieverhoor verder verklaard dat hij bij het dealen de pakketjes cocaïne verstopt in zijn schaamstreek, dat hij hooikoorts heeft en die pakketjes dus vol zitten met zijn DNA (p. C03 204). Op de vraag of de verdachte in het koffiehuis bekenden is tegengekomen, heeft hij bevestigend geantwoord, maar daarbij tevens te kennen gegeven dat hij ‘geen behoefte heeft om nog meer namen te gaan noemen’, en ‘niemand anders meer d’r in [wil] betrekken’ (p. C03 190). Vervolgens is de verdachte gewezen op het onderzoeksbelang om namen te noemen, ook van degenen aan wie hij cocaïne gedeald zou hebben, waarop de verdachte heeft geantwoord ‘al zou ik nu namen geven heb je d’r weinig aan. Die gasten die ken je bij voornaam’, waarna de verdachte geen namen heeft genoemd (p. C03 191-192).
Ter terechtzitting van de rechtbank van 13 oktober 2016 heeft de verdachte verklaard dat ‘niemand hem in al die dertien maanden heeft gevraagd aan wie hij drugs heeft verstrekt’. Dat strookt niet met de inhoud van voormeld politieverhoor. Vervolgens heeft de verdachte verklaard: ‘Ik ken hem als [naam 2] (fonetisch). In de stad heb ik hem wat verkocht en daarna ben ik hem nog tegengekomen in coffeeshop [coffeeshop] , waarna ik hem een lift heb gegeven op mijn brommer’.
In zijn politieverhoor van 23 januari 2017 heeft de verdachte verklaard, kort samengevat, dat hij in de nacht voorafgaand aan het delict van 31 juli 2015 op het Rembrandtplein drugs heeft verkocht aan [naam 8] (die iemand anders kende als [naam 8] ) en die één van de jongens is die met [naam 2] omgaat en dat hij, destijds recentelijk, [naam 8] aan de hand van een compositietekening heeft herkend in een aflevering van het televisieprogramma Opsporing Verzocht over een zedendelict, dat hij met [naam 8] gedetineerd heeft gezeten, zodat zijn identiteit te achterhalen moet zijn en zijn DNA-profiel vergeleken kan worden met de DNA-mengprofielen (p. C03 226-227). En, meer precies over de gang van zaken bij coffeeshop [coffeeshop] : ‘ik was bij de [coffeeshop] , ik heb een wietje gehaald, hij gaat om 7 uur open. Vol gedraaide wiet. Ik stap op de scooter, ik rij een klein stukje naar de bankjes bij gemeente. Ik steek hem daar op. Vervolgens komt [naam 2] aanlopen. Hij zegt tegen mij: hee Fakka alles goed. Ik zeg relax, ontspannen. Hij zegt wat doe je. Ik zeg ik ga een jointje roken. Hij neemt een paar haaltjes, hij zegt: kan ik even bellen. Ik laat die jongen bellen. Hij belt, hij geeft mij terug, hij zegt je hebt geen beltegoed. Ik pak mijn telefoon aan. Hij zegt tegen mij: wat ga je doen. Ik zeg: ik ga zo bewegen man, ik ga naar osso. Hij zegt: kan je mij een lift geven, ik zeg: tot ongeveer Hoofdweg Postjesweg want ik ga rechtdoor, richting Osdorp. Hij zegt tegen mij: is goed, hij stapt achter op. Ik breng hem een klein stukje en vervolgens zie ik hem schuin over steken naar de tramhalte. Ik rij rechtdoor, naar mijn moeders huis’.
Over het bloed op zijn schoenen heeft de verdachte verklaard dat dat daarop terecht zou kunnen zijn gekomen doordat [naam 2] tijdens de lift zijn voeten op de uitklapbare voetsteuntjes heeft gehad en deze daarna door de verdachte met zijn schoen is ingeklapt (p. C03 234).
Ter terechtzitting van de rechtbank van 18 april 2017 heeft de verdachte verklaard, kort samengevat, dat hij in de nacht van 30 op 31 juli 2015:
- cocaïne heeft gedeald op het Rembrandtplein aan een vriend die hij kent als [naam 2] aan wie hij bijna dagelijks cocaïne verkocht, [naam 2] , die ook wel bekend staat als [naam 2] , behoort tot dezelfde groep als [naam 8] die vaak rondhangt op het Rembrandtplein, gekleed in nette pakken,
- na het verkopen van een in zijn onderbroek bewaard pakketje drugs aan [naam 2] om 4.45 uur heeft gepind op het Leidseplein om een deal te kunnen sluiten, omdat hij geen wisselgeld meer had,
- rond 5.00 uur naar het koffiehuis is gegaan waar hij een beetje heeft gepokerd. Dat hij toen een jointje heeft gerookt, geen sigaretten meer had en dus toen bij het pompstation sigaretten heeft gehaald,
- bij het gesprek om 6.43 uur bij het tankstation aan de Marnixstraat was en rond dat tijdstip heeft getankt,
- heeft gebeld met [naam 6] en van haar een SMS-bericht kreeg dat hij niet langs kon komen,
- naar coffeeshop [coffeeshop] is gegaan en daar was om 7.00 uur toen zij net open gingen,
- daarna [naam 2] bij het gemeentekantoor zag, met hem een jointje heeft gerookt, waarna hij hem een lift heeft gegeven naar de Postjesweg, waar hij is afgestapt. Er zaten 4 à 5 minuten tussen het moment waarop de verdachte [naam 2] tegenkwam bij het stadsdeelkantoor en het moment dat zij wegreden,
- [naam 2] kort na 7.00 uur met de telefoon van de verdachte de taxicentrale heeft gebeld en toen tegen de verdachte zei dat diens telefoon geen beltegoed meer had.
Verder heeft verdachte verklaard dat hij [naam 2] na deze dag nog wel een keer is tegengekomen, en dat hij verder vrij weinig kan zeggen over [naam 2] . Hij is iets dunner dan de verdachte en had meestal een zwarte jas aan en hij denkt dat [naam 2] toen een net zwart pak en zwarte schoenen aan had. Over het bloed op zijn schoenen heeft de verdachte opnieuw verklaard dat dat afkomstig is van de uitklapbare voetsteuntjes van zijn scooter. Gevraagd naar de reden waarom hij pas op een laat moment voor het eerst over [naam 2] heeft verklaard, heeft de verdachte geantwoord dat hij [naam 2] nooit van deze ernstige feiten heeft willen beschuldigen.
Ter terechtzitting hoger beroep van 20 mei 2020 heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij
- in het verhoor van 18 november 2015 geen namen heeft willen noemen omdat dat zijn klantenbestand betrof en hij in mei 2016 door de officier van justitie is gedagvaard in verband met deelname aan een criminele organisatie gericht op het dealen van harddrugs en dat hij niet eerder dan op 13 oktober 2016 de naam van [naam 2] heeft genoemd, omdat hij het belang niet zag,
- op het Leidseplein ging pinnen omdat een Ier een pakje pure cocaïne bij hem wilde kopen voor € 60,- en € 70,- in briefgeld had, zodat de verdachte € 10,- moest pinnen om terug te kunnen geven.
Ermee geconfronteerd dat uit de bankgegevens blijkt dat de verdachte eerst heeft geprobeerd om € 20,- te pinnen, hetgeen niet lukte wegens saldotekort, waarna het saldo is opgevraagd en vervolgens € 10 is gepind, heeft de verdachte verklaard zich dat niet meer te herinneren.
Verder heeft de verdachte verklaard dat:
- hij bij coffeeshop [coffeeshop] niet de eerste klant was, maar dat er 3 à 4 klanten voor hem waren die voor de deur stonden te wachten toen hij aankwam, dat hij een jointje heeft gehaald en naar buiten is gegaan, dat hij geen kant en klare joint heeft gekocht, maar zelf een joint heeft gedraaid op de bankjes voor het stadsdeelkantoor,
- [naam 2] toen gewoon kwam aanlopen, waarbij er niks bijzonders aan hem te zien was, en hij zich niet voor de geest kon halen of [naam 2] bezweet en bebloed was,
- [naam 2] vroeg wat de verdachte aan het doen was, een paar haaltjes kreeg van verdachtes joint, meteen wilde bellen en toen een lift vroeg, waarna de verdachte hem gevraagd heeft waar hij heen moest, dat [naam 2] niet zijn kant op moest en dat de verdachte hem heeft gezegd dat hij bij de Postjesweg rechtdoor zou rijden naar zijn moeder.
Nader bevraagd aan de hand van de telecommunicatie-gegevens heeft de verdachte verklaard
- dat hij inderdaad eerst [naam 7] heeft gebeld om te horen of hij bij hem kon slapen, maar dat hij [naam 2] sowieso een lift wilde geven, alleen nog niet wist tot waar hij hem kon brengen,
- dat het tweede (onbeantwoorde) telefoontje naar [naam 7] was ter hoogte van de Postjesweg, en de verdachte toen tegen [naam 2] heeft gezegd dat hij af moest stappen.
Verder heeft de verdachte op deze terechtzitting voor het eerst een uitgebreidere beschrijving gegeven van [naam 2] . Volgens de verklaring van de verdachte:
- is hij van Algerijnse afkomst, heeft hij een normaal postuur, zwart haar van gemiddelde lengte: niet kort, niet lang, is hij tussen de 25 en 35 jaar oud en iets korter dan de verdachte, tussen de 1.70 m en 1.75 m, heeft hij een lichtgetinte huid, geen gezichtsbeharing, geen bril, geen tattoos in zijn gezicht en droeg hij in de stad vaak een blauw baseballpetje met wit logo van de New York Yankees, wat hij die avond niet op had.
Beoordeling door het hof
Voorop kan worden gesteld dat het alternatieve scenario – met als kern eerst DNA verspreiden door te dealen, welk DNA op het slachtoffer wordt achtergelaten, daarna in de zaak Mosdenia bloed op schoen krijgen door (in)direct contact met de dader – zeker als dat ook in de zaak Pariana en/of Painan de verklaring voor de resultaten van het DNA-onderzoek zou moeten zijn, weliswaar niet als zuiver theoretisch terzijde kan worden gesteld, maar op voorhand wel als onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt. Eén of meer daders moeten dan – met blote handen te werk gaand – telkens vooral met de verdachte overeenkomend DNA-materiaal in de dadersporen hebben achtergelaten, in plaats van hun eigen DNA-materiaal. Daar komt de toevalligheid van het bloed van het slachtoffer [benadeelde 1] op de schoen van de verdachte dan nog bij.
Na een minutieuze beschouwing van dat scenario en hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd, is het hof van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden. Daarbij spelen naast de aard van de resultaten van het DNA-onderzoek, zoals hiervoor besproken, waarin de verdachte wel, maar niet een onbekende derde duidelijk naar voren komt, uiteenlopende aspecten een rol, betreffende in het bijzonder de wijze en chronologie van totstandkoming van het alternatieve scenario en de inhoud daarvan.
Ten eerste doet aan de aannemelijkheid van het alternatieve scenario afbreuk dat het lange tijd heeft geduurd voordat de verdachte daarover voor het eerst heeft verklaard; aanvankelijk alleen in grote lijnen en pas na verloop van tijd steeds gedetailleerder.
Zo heeft de verdachte in het politieverhoor van 18 september 2015 niet – zelfs niet in grote
lijnen – verklaard over elementen van het alternatieve scenario, ondanks dat hij in dat verhoor met zoveel gegevens bekend was gemaakt dat dit bij hem herinneringen aan de nacht/vroege ochtend van 31 juli 2015 moet hebben opgeroepen, vanwege de inhoud van het SMS bericht en omdat de verdachte heeft verklaard dat hij slechts sporadisch contact had met [naam 7] en omdat uit het telecommunicatie-onderzoek blijkt dat het uitzonderlijk was dat de verdachte rond 7.00 uur ’s morgens zendmasten in de [buurt] aanstraalde (p. A07 010-016, in het bijzonder p. 011).
Pas nadat de verdachte kennis had van de belangrijkste – hem belastende – onderzoeksgegevens en hij deze op zich had kunnen laten inwerken en dus ook de tijd had om zijn verklaring daarop af te stemmen, heeft hij in zijn politieverhoor van 18 november 2015 voor het eerst een aantal elementen genoemd van het alternatieve scenario. Verbolgenheid over het niet onderzoeken van het alibi van de verdachte inhoudend dat hij, toen het feit in de zaak Mosdenia werd gepleegd bij de coffeeshop [coffeeshop] zou zijn geweest, acht het hof misplaatst, nu de verdachte pas met een verklaring is gekomen over zijn gangen in de nacht/vroege ochtend van 31 juli 2015 toen door tijdsverloop zeer onwaarschijnlijk was geworden dat dit nog aan de hand van camerabeelden geverifieerd zou kunnen worden. Dat om die reden het wel degelijk uitgevoerde onderzoek naar het bestaan van beeldmateriaal niets heeft opgeleverd, kan de verdachte de politie niet kwalijk nemen.
Ook heeft de verdachte pas op 13 oktober 2016 voor het eerst de naam [naam 2] genoemd en duidelijk gemaakt dat dat degene is die hij een lift heeft gegeven. Op 18 april 2017 heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat het pinnen nodig was ten behoeve van een drugsdeal en voor het eerst gezegd dat hij bij het pompstation niet alleen sigaretten heeft gekocht, maar ook heeft getankt. Verder heeft hij toen voor het eerst gesproken over het dragen van nette pakken door de groep waartoe [naam 2] behoort, hetgeen aansluit bij de beschrijving van de kleding van de dader in de aangifte van het slachtoffer [benadeelde 1] . Pas ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2020 heeft de verdachte een meer gedetailleerde beschrijving van [naam 2] gegeven, waaronder dat deze van Algerijnse afkomst zou zijn, voor het eerst verklaard dat het bij het pinnen ging om een drugsdeal met een Ier, waarbij specifieke bedragen zijn genoemd en voor het eerst verklaard dat hij op de Postjesweg nogmaals met [naam 7] heeft geprobeerd te bellen en, toen hij weer geen contact kreeg, [naam 2] heeft gevraagd af te stappen.
De uiteenlopende redenen die de verdachte heeft gegeven voor deze late start en langzame ontwikkeling in zijn verklaren (zichzelf niet willen belasten in een mede op hem gericht drugsonderzoek, [naam 2] niet vals willen beschuldigen, het belang niet zien dan wel, dat het hem niet eerder was gevraagd), acht het hof niet aannemelijk. Daarbij heeft het hof gelet op het begripsvermogen van de – steeds van rechtsbijstand door een advocaat voorziene – verdachte, ook waar het ging om de mogelijkheid van secundaire overdracht van DNA-materiaal, op de ernst van de verdenking tegen de verdachte en op het feit dat hij over de ontmoetingen met [naam 2] had kunnen vertellen zonder iets te hoeven zeggen over het dealen van drugs. Elk verhoor van de verdachte heeft mede in het teken gestaan van het hem zo veel mogelijk laten vertellen wat hij zich nog herinnerde. Het ‘niet gevraagd zijn’ is daarmee naar het oordeel van het hof geen verklaring voor de na verloop van tijd toenemende mate van detail. Belangrijker, zo oordeelt het hof, was het ‘niet kunnen/willen zeggen’, zoals bij de namen van drugsklanten in het politieverhoor van 18 november 2015, onder wie nota bene [naam 2] , die volgens zijn verklaring van bijna één jaar later ook degene was aan wie de verdachte een lift zou hebben gegeven.
De late en stapsgewijze totstandkoming van het alternatieve scenario in de verklaringen van de verdachte wekt daarmee de indruk te zijn ingegeven door een vorm van tactische afstemming op het stapsgewijs bekend raken met de inhoud van het dossier.
Ten tweede doet aan de aannemelijkheid van het alternatieve scenario afbreuk dat de verklaringen van de verdachte diverse inconsistenties bevatten, die zich moeilijk laten denken als de verdachte naar waarheid zou verklaren over gebeurtenissen die hij daadwerkelijk heeft meegemaakt.
Zo heeft de verdachte eerst gesproken over een ontmoeting met [naam 2] bij/in coffeeshop [coffeeshop] en pas later gezegd dat de ontmoeting plaatsvond bij de nabijgelegen bankjes bij het stadsdeelkantoor waar de verdachte met de scooter heen was gereden (welke locatie, zo was uit het onderzoek gebleken, anders dan coffeeshop [coffeeshop] , wel binnen het bereik van de zendmast ligt die bij het gesprek van 7.04.02 uur is aangestraald, p. A07 082). Soms spreekt de verdachte over het kopen van een kant en klare joint bij [coffeeshop] , die hij bij de bankjes opstak, soms over het kopen van wiet waarvan hij bij de bankjes een joint rolde. De ene keer zegt verdachte bij het spreken over [naam 8] dat een ander hem kende als [naam 2] , terwijl de verdachte de andere keer zegt dat [naam 2] degene was die ook wel bekend stond als [naam 2] . Overigens heeft het op basis van de aanwijzingen van de verdachte verrichte nader onderzoek naar [naam 8] of [naam 2] geen aanknopingspunt in de richting van een andere dader opgeleverd (p. A01 051).
Bijzonder opvallend in dit perspectief is de verklaring over de gestelde uitwisseling met [naam 2] bij de bankjes voor het stadsdeelkantoor. De eerste weergave daarvan door de verdachte in zijn verklaring van 23 januari 2017 kan niet kloppen, afgezet tegen de telecommunicatie-gegevens en hetgeen door de verdachte is verklaard over de pogingen tot contact met [naam 7] . Bij nadere bevraging op dat vlak ter terechtzitting in hoger beroep van 20 mei 2020 heeft de verdachte zijn verklaring aangepast.
Tot slot is het alternatieve scenario niet aannemelijk omdat op cruciale punten de door de verdachte beschreven gebeurtenissen niet in overeenstemming zijn te brengen met de objectieve telecommunicatie- en bankgegevens, zodat de lezing van de verdachte niet juist kan zijn.
Dat geldt in het bijzonder voor het gegeven, waarop de rechtbank in haar vonnis ook al heeft gewezen, dat de dader, die in het scenario van de verdachte [naam 2] zou moeten zijn, om ‘hooguit een paar minuten na’ (p. B01 005) 7.00 uur (p. A01 004) nog door getuige [getuige 1] is gezien bij de plaats delict, waar hij rustig wegliep in de richting van de [straat 4] (p. B01 004) en daarna, volgens de verdachte, gewoon is komen aanlopen bij de coffeeshop of de bankjes bij het stadsdeelkantoor, zonder dat er iets bijzonders aan hem te zien was qua zweet of bloed, en na een praatje en wat haaltjes van verdachtes joint, om 7.04.02 uur de taxicentrale zou hebben gebeld. De lopende verplaatsing van [naam 2] over ongeveer anderhalve kilometer [4] , het praatje, het roken en lenen van de telefoon en intoetsen van het nummer zou dan in een bestek van ongeveer 2 à 3 minuten hebben moeten plaatsvinden, terwijl om alleen die afstand af te leggen in 3 minuten, [naam 2] zich met tegen de 30 km/u moet hebben verplaatst.
De ontlastend bedoelde stelling van de verdachte dat wat voor [naam 2] geldt, ook voor hem geldt, ziet eraan voorbij dat, buiten zijn eigen verklaring, elk aanknopingspunt ervoor ontbreekt dat hij op de bankjes bij het stadsdeelkantoor heeft gezeten en daar zijn telefoon heeft uitgeleend. De telecommunicatie-gegevens wijzen slechts uit dat de telefoon die de verdachte volgens zijn zeggen in gebruik had, om 7.04.02 uur de zendmast aan de [adres 1] aanstraalde, hetgeen kan passen bij het gebied waarnaar de getuige [getuige 1] de dader heeft zien weglopen.
Ook kan niet juist zijn de verklaring die de verdachte heeft gegeven voor het om 4.43 uur pinnen van € 10,-, te weten dat hij precies dat bedrag nodig had als wisselgeld voor een drugstransactie met een Ier. De bankgegevens laten zien dat de verdachte rond dat tijdstip eerst heeft geprobeerd € 20,- te pinnen, dat hij toen dat wegens gebrek aan saldo niet lukte zijn saldo heeft gecheckt en vervolgens de nog maximaal mogelijke € 10,- heeft gepind. Het gaat hier om een onjuiste verklaring op een belangrijk punt, omdat dit in verband staat met de aannemelijkheid van de verklaring dat de verdachte die avond drugs heeft gedeald. Een anker dat de verdachte voor zijn dealverhaal van die avond heeft uitgeworpen, komt hiermee los van de bodem. Tegelijk verdwijnt daarmee de alternatieve verklaring voor het beeld dat het pingedrag op het eerste gezicht oproept, namelijk het wegens geldnood leegtrekken van de bankrekening tot de laatste drup. Geldnood als motief voor de beroving komt daarmee als mogelijkheid weer boven water.
Voor zover de verdediging heeft bedoeld dat door overdracht van DNA-materiaal via gedealde drugs en de scooter ook andere alternatieve scenario’s denkbaar zijn die de resultaten van het DNA-onderzoek in de drie verschillende zaken verklaren, verwerpt het hof dat verweer, omdat het niet veel verder reikt dan de suggestie van een theoretische mogelijkheid die in het licht van het bewijsmateriaal in onderlinge samenhang beschouwd, volstrekt onaannemelijk is. Dat dit verweer niet meer handen en voeten heeft gekregen komt ook door het gebrek aan bereidheid aan de zijde van de verdachte om gegevens te verstrekken van personen aan de hand van wier getuigenverklaringen in theorie het scenario van de verdachte geverifieerd had kunnen worden, zou het stevige grond in de werkelijkheid hebben gehad. Zo heeft de verdachte, ondervraagd ter terechtzitting van de rechtbank op 18 april 2017 in de zaak Pariana, verklaard niet te willen zeggen waar hij de avond van 27 augustus 2015 heeft gedeald, terwijl hij wel weet waar hij die avond is geweest. De verdachte heeft het recht niet te verklaren maar door van dat recht gebruik te maken, heeft hij zelf de mogelijkheid afgesneden tot verificatie van zijn verklaring.
De noodzaak van nader onderzoek naar secundaire overdracht DNA-materiaal
De door de verdediging mede op basis van het rapport van [naam 1] ingenomen stelling dat nader onderzoek gedaan had moeten worden naar de mogelijkheid en waarschijnlijkheid dat de resultaten van het DNA-onderzoek het gevolg zijn van secundaire overdacht, volgt het hof niet. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat bij de beoordeling van de noodzaak van een dergelijk onderzoek de verschillende DNA-onderzoeksresultaten niet afzonderlijk van elkaar moeten worden bezien, maar in hun onderlinge samenhang, alsmede in samenhang met de overige resultaten van het opsporingsonderzoek, terwijl in de onderhavige zaak ook de bruikbaarheid van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario een rol speelt. Tegen de achtergrond van dat alles oordeelt het hof een nader onderzoek niet noodzakelijk.
In verband met de zaak Pariana verdient daarbij opmerking dat de verdediging het oog heeft op de verklaring van het slachtoffer [benadeelde 2] van 3 december 2015. Toen heeft zij verklaard (p. A03 018) dat zij haar BH’s regelmatig wast en de door haar gedragen BH op 26 augustus 2015 uit de was heeft gehaald. Op de vraag of zij die avond van 26 op 27 augustus 2015 geld in haar BH heeft bewaard, heeft zij geantwoord: “Ik denk het wel, maar kan het me niet meer herinneren. Ik heb wel iets bewaard in mijn bh, zoals een bonnetje/nummertje van een kluis voor mijn jas. Ik had een broekje aan, dus misschien dat ik het wel in mijn broekzak heb gestopt. Ik bedoel het geld en het bonnetje.” Tegenover die verklaring staat de verklaring van het slachtoffer van 27 augustus 2015. Toen heeft zij verklaard (p. A03 002): “Ik had geen tas bij me dus ik heb een aantal dingen uit mijn zakken gehaald. Ik heb toen mijn mobiel en mijn geld gepakt. Mijn mobiel zat in mijn rechter broekzak. Ik heb het zelf uit mijn zakken [moeten] pakken. Ik denk dat ik nog iets van 16 euro had. Het was vooral losgeld. Het zat in mijn rechter achterzak. Twee briefjes van vijf en wat losse euro’s” en (p. A03 004): “Ik droeg een spijkershort. Ik had al mijn spullen in mijn broekzakken en had geen tas bij me”.
Deze laatste verklaring acht het hof op het punt van het niet bewaren van geld in de BH in de nacht van 26 op 27 augustus 2015 betrouwbaar, omdat deze concreet en gedetailleerd is en op de dag zelf is afgelegd, toen een en ander het slachtoffer nog vers in het geheugen lag. De mogelijkheid van secundaire overdracht van DNA-materiaal via in de BH van het slachtoffer bewaard geld, schuift het hof als onaannemelijk terzijde.
De telecommunicatie-gegevens
Het verweer dat de telecommunicatie-gegevens in de zaken Mosdenia en Pariana irrelevant zijn, stuit hierop af, dat uit het hiervoor al aangehaalde onderzoek naar het aanstralen van zendmasten in de [buurt] door telefoonnummers die in gebruik waren bij de verdachte weliswaar blijkt dat door de verdachte regelmatig zendmasten in de [buurt] zijn aangestraald, maar dat dit afgezien van de momenten waarop de misdrijven in die zaken zijn begaan, niet of nauwelijks in de uren tussen 4 en 7 was. In zoverre gaat dit om voor de verdachte uitzonderlijke momenten van telefooncontact in deze omgeving.
Het hof acht de telecommunicatie-gegevens in de zaak Mosdenia, anders dan de verdediging heeft betoogd, niet ontlastend. Naar het oordeel van het hof staat niet vast dat het slachtoffer is aangevallen door de persoon die zij kort voordat zij is aangevallen heeft zien lopen en zien bellen. Ook als zij wel door deze persoon is aangevallen, staat niet vast dat deze persoon daadwerkelijk een telefoongesprek voerde. Het hof heeft hierbij in aanmerking genomen dat dit onderdeel van de verklaring van het slachtoffer enkel is gebaseerd op haar herinneringen aan waarnemingen die onder buitengewoon stressvolle omstandigheden zijn gedaan, zoals hierna nader wordt uiteengezet bij de bespreking van het verweer met betrekking tot het opgegeven signalement van de dader.
Dat in de zaak Pariana de telecommunicatie-gegevens een bevestiging zouden bieden van het alibi van de verdachte waarin zijn neef [naam 3] een rol speelt, zoals de verdediging heeft gesteld, ziet het hof niet zo. Bij de rechtbank is door de verdediging betoogd dat de verdachte op het moment waarop in de zaak Pariana de strafbare feiten werden gepleegd, door [naam 3] naar Purmerend werd gebracht. Daarbij is een brief van [naam 3] overgelegd [5] waarin hij verklaart dat hij de verdachte op 27 augustus 2015 omstreeks 04.15-04.30 uur naar huis heeft gebracht bij zijn vriend in Purmerend en dat hij dit weet omdat de clubs die dag om 4.00 uur dicht gingen en zij daarna nog even hebben gewacht op een vriend die ook in Purmerend woont. De getuige [naam 3] is op 28 februari 2019 gehoord door de raadsheer-commissaris. In het proces-verbaal van dat verhoor valt ten eerste op dat de getuige [naam 3] verklaart heel veel niet meer te weten, zoals: waar hij de verdachte heeft ontmoet, hoe laat zij in de club aankwamen, waar zijn auto stond, welke auto hij toen had, hoe zij naar de auto zijn gegaan. Verder valt op dat hij verklaart dat hij met de verdachte de club is uitgegaan en dat hij zeker weet dat hij voor 4.00 uur uit de club is weggegaan, dat ze niet rechtstreeks naar de auto zijn gegaan, maar ergens hebben gewacht op een vriend van de verdachte, welk wachten ‘een minuut’ of ‘een uur’ geduurd kan hebben. Op een bepaald moment kreeg de verdachte een bericht dat die vriend in Amsterdam bleef slapen. Die vriend zou de verdachte naar Purmerend brengen. De verdachte vroeg toen aan [naam 3] of hij hem naar Purmerend wilde brengen. Toen zijn ze naar de auto gegaan. Geconfronteerd met de telecommunicatie-gegevens waaruit blijkt dat de telefoon van de verdachte om 4.47 uur een zendmast op de [adres 2] in Amsterdam aanstraalde, heeft de getuige verklaard dat het in zijn brief genoemde tijdstip een “ongeveer” tijdstip is en dat het best wel later kan zijn geweest dat zij vertrokken uit Amsterdam richting Purmerend.
De verdachte zelf heeft niet eerder dan ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring afgelegd waarin [naam 3] een rol speelt. Ondervraagd ter terechtzitting in eerste aanleg naar aanleiding van de inhoud van het dossier Pariana heeft de verdachte verklaard dat hij op het tijdstip van het delict misschien daar was, maar dat dat niks zegt omdat hij daar heel vaak uitpeilt. Verder heeft hij verklaard dat hij die avond vanaf het Leidseplein naar huis is gegaan, dat hij niet wil zeggen waar hij die avond heeft gedeald en dat hij wel weet waar hij die avond is geweest, maar daar niet over wil verklaren. Een niet goed te begrijpen stellingname, als waar zou zijn wat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, te weten dat hij die avond rond middernacht zijn neef [naam 3] in de stad is tegengekomen, dat ze eerst op het Leidseplein waren en daarna naar de [club] op het Rembrandtplein zijn gegaan, vervolgens terug naar het Leidseplein omdat [naam 3] ergens rond het Leidseplein geparkeerd stond, dat ze hebben gewacht op [naam 9] die zou meerijden. Dat ze bij het wachten eerst op het Leidseplein en vervolgens bij het tankstation aan de Marnixstraat stonden. Dat verdachte denkt dat hij bij het pompstation de SMS van [naam 9] ontving dat hij niet meeging en dat ze toen naar Purmerend zijn gereden waar zijn neefje hem heeft thuisgebracht.
Naar het oordeel van het hof biedt de verklaring van [naam 3] de verdachte geen alibi. Niet alleen kan uit die verklaring niet volgen dat de verdachte ten tijde van het strafbare feit in de zaak Pariana al (op) weg was naar Purmerend. Ook vertoont de verklaring van [naam 3] zodanige hiaten en wijkt hij op wezenlijke punten dermate af van de verklaring van de verdachte, dat het hof ongeloofwaardig acht dat zij in de nacht van 27 augustus 2015 vanaf 4.00 uur steeds bij elkaar zouden zijn geweest. In het bijzonder zij daarbij erop gewezen dat volgens de verklaring van [naam 3] de verdachte mogelijk door zijn vriend ( [naam 9] ) zou worden thuisgebracht, terwijl volgens de verklaring van de verdachte deze [naam 9] juist mogelijk door hem en zijn neefje naar Purmerend zou worden gebracht. Ook valt op dat, volgens [naam 3] , de verdachte en hij pas naar de auto zijn gegaan nadat de verdachte bericht van zijn vriend zou hebben ontvangen dat hij niet naar Purmerend ging, terwijl uit de verklaring van de verdachte volgt dat zij hebben gewacht en kort na ontvangst van het bericht zijn weggereden. Dit laatste punt is overigens ook niet goed te rijmen met het tijdsverloop van bijna acht minuten tussen de door de verdachte gestelde “ontvangst” van een SMS bericht en het laatste gesprek waarbij de zendmast aan de Bilderdijkkade is aangestraald (Mosdenia p. A07 015-016), en nog minder met het gegeven dat blijkens de inhoud van het dossier slechts sprake was van uitgaande SMS-berichten (Pariana A 04 020-021).
Het signalement van de dader in vergelijking met de verdachte
Mank lopen
De verdediging heeft mede aan de hand van de overgelegde medische stukken alleszins aannemelijk gemaakt dat de verdachte in de periode waarin de strafbare feiten in de zaken Mosdenia en Pariana zijn gepleegd, kampte met een fysieke problematiek waardoor hij niet goed pijnvrij normaal kon lopen. Dat sprake zou zijn van een beperking waardoor hij zijn voet in het geheel niet kon afwikkelen, is niet aannemelijk geworden. Ook is niet aannemelijk geworden dat dit fysieke probleem van dien aard was dat uitgesloten moet worden geacht dat de in de zaken Mosdenia en Pariana opgetekende waarnemingen van het voortbewegen van de dader op de verdachte betrekking kunnen hebben. Enerzijds kan daarbij worden gewezen op de beperkte aard van die waarnemingen en de omstandigheden waaronder zij zijn gedaan. Anderzijds verdient aandacht dat de inhoud van het dossier erop wijst dat de verdachte wel kon rennen (p. C03 018) en dat hij zich zo kon bewegen dat voor een waarnemer geen afwijkingen zichtbaar waren (p. C02 001-002). Tegen die achtergrond kan de verdachte naar het oordeel van het hof ook niet als dader worden uitgesloten op grond van de verklaring van de getuige [getuige 1] dat zij de man ‘normaal’ zag weglopen (p. B01 005). Ten overvloede wijst het hof erop dat pijngevoelens die een normale gang op andere momenten bemoeilijken, naar de achtergrond verschuiven onder invloed van fysieke processen die op gang komen bij extreme handelingen als door de dader verricht en de daaropvolgende (oer)sterke wens zich uit de voeten te maken.
Mosdenia
Voor de beoordeling van de verweren met betrekking tot het signalement van de dader in de zaak Mosdenia is van belang dat naar het oordeel van het hof niet vast staat dat het slachtoffer is aangevallen door de persoon die zij kort voordat zij is aangevallen heeft zien lopen en bellen. Net als de rechtbank wijst het hof daarbij erop dat het slachtoffer heeft verklaard dat zij de man herkende als de man die zij had zien lopen, op het moment toen zij ‘van achteren werd vastgepakt net even achterom kon kijken’ (p. A03 006 en p. A03 015). Verder heeft zij bewust ‘vooruit gekeken’ (p. A03 012) en, nadat zij op de grond was gegooid en bij de verdere gebeurtenissen uit zelfbehoud haar ogen dicht gehouden (p. A03 015). Uit de verschillende verklaringen die door het slachtoffer zijn afgelegd over het uiterlijk van de dader, moet naar het oordeel van het hof worden afgeleid dat haar waarnemingen en/of de herinnering van haar waarnemingen niet zonder verstoring zijn gebleven. Gelet op de omstandigheden waaronder de waarnemingen door het slachtoffer zijn gedaan, het geweld dat op haar is uitgeoefend en het letsel dat daarbij onder meer aan het hoofd van het slachtoffer is toegebracht en het gegeven dat zij mogelijk even buiten bewustzijn is geweest (p. A03 021 en p. A03 023), wekt dat bepaald geen verwondering.
Zij heeft verschillend verklaard over de aanvang van de geweldhandelingen, te weten dat ze eerst van achteren hard in haar nek is geslagen en toen meegesleurd (p. A03 002) en later, dat ze eerst van achteren is vastgepakt en op de grond gegooid en daarna geslagen, mede in haar nek (p. A03 006 en A03 011). Ook heeft ze zowel gesproken van een man in een broek van ‘vermoedelijk spijkerstof’ (p. A03 003) als, later, van een man ‘in een net pak’ met ‘instappers’ (p. A03 007-008). Verder heeft zij bij een fotoconfrontatie (p. A04 009-010) iemand aangewezen die de dader niet kan zijn omdat hij een sluitend alibi had, en heeft zij van een negroïde zanger in een tv-programma gezegd dat hij wel wat weg had van de dader en raakte zij hevig geëmotioneerd bij het zien van het filmpje van deze man. Erop aangesproken dat deze zanger een zeer donkere huidskleur had, heeft zij gezegd dat deze man niet zozeer qua huidskleur leek op de verdachte, maar wel zijn wangen en vorm van zijn gezicht (p. A04 012).
In het licht van het vorenstaande acht het hof de verklaringen van het slachtoffer, waarin zij op een meer gedetailleerd niveau de dader beschrijft onvoldoende betrouwbaar om daarop zijn oordeel te baseren. Dat geldt zowel in belastende als in ontlastende zin en dus ook ten aanzien van de omschrijving van de schoenen van de dader. Het hof zal daarom slechts acht slaan op de grote lijnen van het opgegeven signalement dat in de verklaring van het slachtoffer consistent naar voren komt. Dat signalement sluit de verdachte niet uit maar is, daarin heeft de verdediging gelijk, van toepassing op een substantieel deel van de Amsterdamse bevolking.
Dat de schatting van de lengte van de dader door de getuige [getuige 1] van 1.70 m afwijkt van de lengte van de verdachte volgens zijn paspoort (Mosdenia p. C2 008) 1.83 m, acht het hof niet van zodanige betekenis dat de verdachte om die reden als dader zou moeten worden uitgesloten. Het hof heeft er daarbij acht op geslagen dat de getuige [getuige 1] de dader alleen op enige afstand heeft gezien.
Wat betreft de stelling namens de verdachte dat hij als praktiserend moslim eigenlijk altijd gezichtsbeharing laat staan, kan worden vastgesteld dat dit hem er niet van heeft weerhouden rond 31 juli 2015 zonder noemenswaardige gezichtsbeharing de wereld tegemoet te treden, zoals blijkt uit de verklaring van de getuige [getuige 3] (p. B06 007) over 30 juli 2015, inhoudend: ‘het kan zijn dat hij stoppels had, maar in elk geval geen baard’, en uit de verklaring van de getuige [getuige 6] (B08 002) over 1 augustus 2015, inhoudend: ‘hij had volgens mij geen baard. Ik ken hem ook niet echt met een baard’.
Pariana
Bij de beoordeling van het verweer met betrekking tot het signalement in de zaak Pariana moet worden vooropgesteld dat het slachtoffer in het eerste contact met de politie al heeft verklaard dat zij de dader niet goed heeft gezien. Verder noemt zij dan een Marokkaans/Turks accent, een lengte van ongeveer 1.75 m en een normaal postuur. Vervolgens heeft het slachtoffer in haar aangifte verklaard: ‘Hij was een kop groter dan ik. Ik ben 172 cm. Dus ik zou zeggen maximaal 180 cm. Hij was niet echt gespierd best wel tenger. Ik kan het me nu niet meer zo goed herinneren maar gisteren zei ik tussen de 23 en 28 jaar. Hij was zeker niet ouder dan 30 jaar. Hij had een hele jonge stem. Hij sprak Nederlands met een Marokkaans accent. Hij klonk hetzelfde als een chef van mijn werk en dat is een Marokkaanse jongen. Ik heb hem niet in zijn gezicht kunnen zien. Hij had een capuchon op. Ik heb zijn huidskleur niet kunnen zien. Hij had niet echt grote handen. Ik heb ook daar de huidskleur niet kunnen zien. Zijn postuur lijkt heel erg op de collega die ik omschreef. Die chef maar dan meer om een beeld te geven. Maar eigenlijk heb ik niet goed zicht gehad omdat hij de hele tijd achter mij stond.’ Uit haar nadere verhoor van 3 september 2015 kan worden afgeleid dat het slachtoffer onder tenger verstaat ‘een normaal volgroeide jongen die wel spieren had maar niet megabreed’.
De getuige [getuige 2] sprak in zijn 112-melding over de dader als een ‘grote stevige kerel’ en heeft als getuige verklaard dat hij ‘in ieder geval wel [zag] dat de man fors en groot was en dus een potige kerel’. Naar het oordeel van het hof geldt ook hier dat de door het slachtoffer en de getuige gegeven omschrijving van de dader de verdachte niet uitsluiten, ook niet door het gebruik van het woord tenger door het slachtoffer, gezien de nadere omschrijving die zij daarvan heeft gegeven.
Painan
Naar het oordeel van het hof komt het signalement van de dader dat het slachtoffer in de zaak Painan op 14 september 2013 in haar eerste contact met de politie heeft opgegeven, en waarvan zij in latere verklaringen in de kern niet is afgeweken, overeen met de verdachte, te weten ‘een licht getinte mogelijk Marokkaanse man van ongeveer 24 jaar oud, een gespierd/stevig postuur, zwart haar en een gouden tand’. Dat het slachtoffer een lengte noemt van ongeveer 1.70 m, terwijl de verdachte volgens zijn paspoort (Mosdenia p. C2 008) 1.83 m lang is acht het hof niet van zodanige betekenis dat op grond daarvan de verdachte zou moeten worden uitgesloten. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat deze schatting gebaseerd is op waarnemingen die zijn gedaan in de hectiek van het strafbare feit, terwijl het slachtoffer afgezien van haar vluchtpoging, op haar bed lag.
Het gebruik van schakelbewijs
Het hof maakt niet op de wijze zoals de rechtbank dat heeft gedaan gebruik van schakelbewijs. In zoverre behoeft dit verweer dan ook geen bespreking. Wel betrekt het hof in zijn oordeel dat sprake is van een overeenkomst in de uitvoering van de delicten in de zaken Mosdenia en Painan op de essentiële en onderscheidende punten van de gewelddadige wijze waarop de dader de op leeftijd zijnde vrouwelijke slachtoffers, hard stompend op het hoofd, met ‘onbekend hoeveel vingers, misschien wel zijn hele vuist’ (Mosdenia) en ‘zijn hele hand’ (Painan) is binnengedrongen, en dat het in beide zaken gaat om een in de vroege ochtend in dezelfde buurt gepleegd feit. Voor zover het verweer ertoe strekt dat ook dat niet kan op juridische gronden of in verband met de feitelijke waardering, wordt het verweer verworpen.
De voorwaardelijke verzoeken
Het hof is de noodzaak tot toewijzing van de voorwaardelijke verzoeken, mede in het licht van hetgeen daaraan als motivering ten grondslag is gelegd, niet gebleken. Ook zij daarbij vermeld dat beide getuigenverzoeken, waar het gaat om de daarvoor bij verdachte vereiste kennis van de namen van de gevraagde getuigen en het besef van de mogelijke relevantie van hun verhoor, zoals die nu wordt opgevoerd, al in 2015 door de verdachte gedaan hadden kunnen worden en dat daartoe vervolgens zowel in eerste aanleg als in hoger beroep in de regiefase ruimschoots de gelegenheid heeft bestaan. Ten aanzien van het verzoek in de zaak Painan geldt verder dat, ook als wordt aangenomen dat de verdachte met betrokkenheid van de genoemde getuigen op 14 september 2013 een hennepplantage heeft geript, dit op zichzelf niet afdoet aan de mogelijkheid dat de verdachte in de vroege ochtend van die dag het hem tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Voor het verzoek in de zaken Mosdenia en Pariana geldt verder dat ook als wordt aangenomen dat de verdachte in de periode van de tenlastegelegde feiten met anderen cocaïne heeft gedeald en daarbij met hen gebruik heeft gemaakt van een scooter met uit- en inklapbare steps voor de passagier, dit de verdachte in relatie tot het alternatieve scenario niet, althans onvoldoende, kan baten. Het kan hem niet baten voor zover het gaat om het alternatieve scenario met [naam 2] in de hoofdrol, omdat hiervoor is uiteengezet dat en waarom dat scenario zich niet kán hebben voorgedaan. Het kan hem onvoldoende baten voor zover het gaat om een alternatief scenario waarbij het gezamenlijk dealen en de gedeelde scooter de spil vormen, omdat dit tegenover het bestaande bewijsmateriaal een uiterst onaannemelijk alternatief vormt.
4.4.
Slotsom
Nu de verweren in al hun onderdelen zijn verworpen, stelt het hof vast dat het onder 4.1 weergegeven bewijsmateriaal in hoge mate redengevend is voor het daderschap van de verdachte in de zaken Mosdenia, Pariana en Painan en dat geen sprake is van een verklaring van de verdachte die deze redengevendheid ontzenuwt. Het betoog van de verdediging is, ondanks de uitvoerigheid daarvan, gebleven bij enerzijds een in hoge mate algemeen en theoretisch relaas en anderzijds een meer concreet verhaal dat door het hof onaannemelijk is geoordeeld en, op punten, aantoonbaar onjuist.
Het vorenstaande in onderlinge samenhang beschouwend komt het hof tot de slotsom dat het de verdachte zelf is geweest die bij het begaan van de hem tenlastegelegde feiten zijn DNA-materiaal op de slachtoffers heeft overgebracht. Het hof komt dan ook tot de hiernavolgende bewezenverklaring.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-680204-15 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
- in de zaak met parketnummer 13-680204-15:
1.
hij op 31 juli 2015 te Amsterdam door geweld [benadeelde 1] (geboortedatum [geboortedag 2] -1940) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte:
- [benadeelde 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam vastgegrepen en tegen de nek geslagen en
- [benadeelde 1] met kracht meegesleurd en geduwd, ten gevolge waarvan [benadeelde 1] ten val is gekomen en met haar hoofd de grond heeft geraakt en
- [benadeelde 1] met kracht tegen het hoofd en het lichaam gestompt en
- de broek en de onderbroek van [benadeelde 1] uitgetrokken en
- in de borsten van [benadeelde 1] geknepen en
- zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) met kracht in de vagina en de anus van [benadeelde 1] geduwd en hiermee draaiende bewegingen gemaakt;
2.
hij op 31 juli 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie gouden ringen en drie kettingen en een gouden armband, toebehorende aan [benadeelde 1] (geboortedatum [geboortedag 2] -1940), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- [benadeelde 1] onverhoeds van achteren bij haar lichaam heeft vastgegrepen en tegen de nek heeft geslagen en
- [benadeelde 1] de woorden heeft toegevoegd: “geld, geld”, en/of “stil, stil” en
- [benadeelde 1] met kracht heeft meegesleurd en geduwd, ten gevolge waarvan [benadeelde 1] ten val is gekomen en met haar hoofd de grond heeft geraakt en
- [benadeelde 1] met kracht tegen het hoofd en het lichaam heeft gestompt en
- in de borsten van [benadeelde 1] heeft geknepen en
- zijn hand(en) en/of vuist(en) en/of vinger(s) met kracht in de vagina en de anus van [benadeelde 1] heeft geduwd en hiermee draaiende bewegingen gemaakt;
- sieraden met kracht van de nek en de arm en de vingers van [benadeelde 1] heeft gerukt,
ten gevolge waarvan [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten onder meer een gebroken heup en jukbeen, heeft bekomen;
-
in de zaak met parketnummer 13-659065-16:
1.
hij op 27 augustus 2015, te Amsterdam, door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 2] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij, verdachte:
- [benadeelde 2] onverhoeds met kracht van achteren benaderd en vastgegrepen en
- met kracht een hand op de mond van [benadeelde 2] geduwd en gehouden en
- een voorwerp met kracht tegen de nek van [benadeelde 2] geduwd en gehouden en
- [benadeelde 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood” en/of “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood”, en
- [benadeelde 2] richting de grond geduwd, ten gevolge waarvan [benadeelde 2] ten val is gekomen en
- zijn handen op de borsten van [benadeelde 2] gelegd en in/over de borsten van [benadeelde 2] geknepen en gewreven en
- [benadeelde 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ben nog niet klaar met je” en/of “Ik kom nog terug”;
2.
hij op 27 augustus 2015 te Amsterdam, in de [straat 1] en de [straat 2] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde 2] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon en ongeveer 16 euro, toebehorende aan [benadeelde 2] , welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte:
- [benadeelde 2] onverhoeds met kracht van achteren heeft benaderd en vastgegrepen en
- met kracht een hand op de mond van [benadeelde 2] heeft geduwd en gehouden en
- een voorwerp met kracht tegen de nek van [benadeelde 2] heeft geduwd en gehouden en
- [benadeelde 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Je loopt nu en geeft me alles wat je hebt. Als je iets zegt, dan maak ik je dood” en/of “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood”, en
- [benadeelde 2] richting de grond heeft geduwd, ten gevolge waarvan [benadeelde 2] ten val is gekomen en
- [benadeelde 2] dreigend de woorden heeft toegevoegd: “Ik ben nog niet klaar met je” en/of “Ik kom nog terug”;
3.
hij op 14 september 2013 te Amsterdam, door geweld en door bedreiging met geweld [benadeelde 3] (geboortedatum [geboortedag 3] -1953) heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte:
- [benadeelde 3] van achteren bij haar armen en lichaam vastgegrepen en
- [benadeelde 3] met kracht meegesleurd en op een bed gegooid en
- [benadeelde 3] dreigend de woorden toegevoegd: “Als je blijft schreeuwen, dan maak ik je af” en/of “Als je blijft schreeuwen, dan doe ik je iets aan”, en
- de borsten en het bovenlichaam van [benadeelde 3] betast en
- [benadeelde 3] met kracht in het gezicht geslagen en
- zijn hand met kracht in de mond van [benadeelde 3] geduwd en gehouden en
- zijn hand en/of vuist en/of vinger(s) met kracht in de vagina van [benadeelde 3] geduwd en gehouden.
Hetgeen in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer
13-659065-16 onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de overwegingen hiervoor onder 4 in samenhang met de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage I bij dit arrest.

6.Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezen verklaarde feiten verklaarde uitsluit, zodat deze strafbaar zijn.
Het in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 1 en in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 3 bewezen verklaarde levert op:
telkens:
verkrachting.
Het in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
afpersing.

7.Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde feiten uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

8.Oplegging van straf en maatregel

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in de zaak met parketnummer
13-680204-15 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren met aftrek van voorarrest en daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd (hierna ook: TBS met dwangverpleging).
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor dezelfde feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, omdat de door de rechtbank opgelegde straf in de ogen van de advocaat-generaal geen recht doet aan de ernst van de feiten, en dat daarnaast TBS met dwangverpleging wordt opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat aangesloten dient te worden bij het oriëntatiepunt van 24 maanden gevangenisstraf voor een verkrachting en dat oplegging van TBS met dwangverpleging niet passend en geboden is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat eerdere veroordelingen ter zake van geweldsdelicten net als de eerdere veroordeling ter zake van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van lang geleden zijn en moeten worden aangemerkt als atypische delicten op een strafblad waar verder vooral veel vermogensdelicten op staan. Ook heeft de raadsman erop gewezen dat uit het over de verdachte opgemaakte rapport van het Pieter Baan Centrum niet blijkt dat bij hem sprake is van een de wilsvrijheid beperkende pathologie, terwijl niets kon worden gezegd over de kans op herhaling. Door de psycholoog [naam 10] is in zijn rapport bovendien geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens vastgesteld, zijn er met betrekking tot de seksuele ontwikkeling van de verdachte geen bijzonderheden geconstateerd en is geen TBS- of ander behandeladvies gegeven.
De raadsman heeft verder een voorwaardelijk verzoek geformuleerd. Als het hof overweegt de TBS maatregel op te leggen, verzoekt de raadsman bij tussenarrest te bepalen dat de deskundigen zullen worden gehoord en de reclassering een maatregelenrapport zal opstellen in verband met de mogelijkheid van TBS met voorwaarden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
8.1
Oplegging van straf
Op 31 juli 2015 rond 07.00 uur ’s ochtends heeft de verdachte plotseling de destijds 75-jarige mevrouw [benadeelde 1] van achteren vastgegrepen, terwijl zij haar hondjes aan het uitlaten was. Hij heeft haar op zeer brute wijze mishandeld en verkracht. Na haar lichamelijk zwaar te hebben toegetakeld, heeft de verdachte het slachtoffer beroofd van haar gouden sieraden, die voor haar ook emotionele waarde hadden, en is vertrokken.
Het gedrag van de verdachte heeft een verwoestende uitwerking gehad op het leven van mevrouw [benadeelde 1] , zo blijkt uit de door haar ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Van een bestaan als actieve vrouw die genoot van het leven en nog vol plannen was, veranderde haar leven in een hel. Zij heeft het gevoel op het moment van de feiten de dood in de ogen te hebben gekeken en leeft nog elke dag met de fysieke gevolgen van het letsel dat de verdachte haar – ook door de verkrachting – heeft toegebracht. Door de mishandeling is haar heup gebroken, waardoor zij nog steeds instabiel loopt. Ook heeft zij chronische pijn in haar nek. Haar gevoel van veiligheid op straat is zij kwijt: in de avond durft zij niet meer op straat te komen en overdag schrikt ze van geluiden. Het slachtoffer ondernam voor de bewezen verklaarde feiten, ondanks haar leeftijd, veel activiteiten: zij ging graag fietsen, skiën, dansen, zwemmen en wandelen met haar hondjes. De levenslust die het slachtoffer voorheen voelde, heeft plaatsgemaakt voor blijvende angst en onzekerheid.
Op 27 augustus 2015 heeft de verdachte de destijds 21-jarige mevrouw [benadeelde 2] , terwijl zij na een feestje naar huis liep, plotseling van achteren vastgepakt. De verdachte heeft een hand over haar mond gelegd en een hard voorwerp tegen haar nek gehouden. Onder zeer bedreigende omstandigheden heeft hij haar telefoon en kleingeld afgenomen. Vervolgens heeft hij haar naar de grond geduwd en aangerand. Door de handelingen van de verdachte verkeerde het slachtoffer in de overtuiging dat hij haar zou gaan verkrachten. Toen hij opeens wegging, zei hij het slachtoffer ‘nog niet klaar met haar te zijn’.
Ook mevrouw [benadeelde 2] ondervindt nog steeds de gevolgen van het handelen van de verdachte. Onder meer is zij angstig als zij alleen is, wat haar beperkt in het uitoefenen van haar werk. Het is voor haar nog steeds niet prettig alleen thuis te zijn en zij is – vooral in Amsterdam – bang alleen over straat te lopen of te fietsen in het donker, terwijl zij dat eerder zonder gevoelens van onveiligheid kon doen. Zij schrikt erg van aanrakingen op haar schouders en ondervindt daarvan emoties als boosheid of verdriet. Het slachtoffer vreest dat de bewezen verklaarde feiten haar leven lang invloed zullen hebben op haar psychische welzijn.
Op 14 september 2013 is de verdachte de kamer van de destijds 60-jarige mevrouw [benadeelde 3] ingeslopen, terwijl zij lag te slapen. Ook haar heeft hij op brute wijze mishandeld en verkracht. Zij heeft door verdachtes vuistslagen kneuzingen in haar gelaat opgelopen en de verdachte heeft zijn hele hand met kracht in haar mond geduwd, zo ver dat het slachtoffer het gevoel had te stikken. Ook heeft hij haar borsten betast en heeft hij zijn hand in haar vagina gebracht. De verdachte heeft het slachtoffer gezegd haar af te maken als zij zou schreeuwen. Ondanks dat het slachtoffer zich hevig heeft verzet, is de verdachte pas vertrokken toen hij vermoedelijk een begeleider op de gang hoorde.
Mevrouw [benadeelde 3] heeft er niet voor gekozen een slachtofferverklaring in te dienen. Desalniettemin is er geen enkele reden om te veronderstellen dat voor mevrouw [benadeelde 3] niet zou opgaan wat de algemene ervaring leert, te weten dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan nog lange tijd de lichamelijke en vooral de psychische gevolgen ondervinden.
De verdachte heeft gehandeld zonder enig respect voor de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Hij heeft tot driemaal toe een vrouwelijk slachtoffer met geweld overmeesterd. Hij heeft twee van de slachtoffers op buitengewoon wrede wijze verkracht terwijl het bovendien ging om kwetsbare personen; één vrouw van 75 jaar, de andere vrouw was op dat moment 60 jaar en wonend in een woonzorginstelling. Het derde slachtoffer is op een agressieve wijze aangerand waarbij het, gezien verdachtes omineuze mededeling dat hij nog niet klaar met haar was, aan een alerte buurtbewoner die alarm sloeg te danken lijkt dat het niet tot nog ernstiger feiten is gekomen. Twee van zijn slachtoffers heeft hij ook nog gewelddadig beroofd. Zij bleven machteloos en ontredderd achter. Deze feiten hebben op de slachtoffers een enorme impact gehad, hetgeen ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen.
De verdachte heeft de slachtoffers niet alleen fysiek (zeer ernstige) schade en pijn toegebracht maar hen daarnaast totaal vernederd, daarbij schijnbaar puur en alleen handelend ter bevrediging van zijn eigen lusten (seksueel en/of in de sfeer van machtsuitoefening) en uit winstbejag. Gelet op de bijzondere ernst en de aard van de feiten, de kwetsbaarheid van de slachtoffers, de ernst van het fysieke letsel en de omvang van de emotionele schade die de verdachte heeft veroorzaakt, acht het hof enkel een lange, onvoorwaardelijke vrijheidsstraf passend en geboden. Het door de raadsman aangehaalde oriëntatiepunt is niet meer dan een vertrekpunt van denken, waarbij van de bij dat oriëntatiepunt genoemde strafvermeerderende factoren – die in deze zaak in ruime mate aanwezig zijn – een sterk opstuwende werking kan uitgaan. Daarbij komt dat dit oriëntatiepunt – 24 maanden gevangenisstraf voor een verkrachting – recentelijk voorwerp van discussie is binnen de diverse gerechten.
Duidelijk moge zijn dat de min of meer kale toepassing van dit oriëntatiepunt op geen enkele wijze recht zou doen aan de bewezen verklaarde feiten.
Het hof acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, zoals ter terechtzitting door de advocaat-generaal gevorderd, passend en geboden.
8.2
Oplegging van maatregel
De maatregel van terbeschikkingstelling kan door de rechter worden opgelegd indien is voldaan aan de in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dat advies mag kort gezegd niet meer dan een jaar oud zijn, tenzij het openbaar ministerie en de verdachte instemmen met gebruik van een ouder advies (artikel 37 lid 2 Sr). Indien de verdachte zijn medewerking aan een onderzoek door gedragsdeskundigen heeft geweigerd, vervalt voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling de eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld moet worden dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling niet mogelijk. Bevolen kan worden dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, indien de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de verpleging eist (artikel 37b lid 1 Sr).
Een recent multidisciplinair advies bevindt zich niet bij de stukken. De verdachte heeft zijn medewerking geweigerd aan een triple-rapportage. Ook in het Pieter Baan Centrum (PBC) heeft de verdachte geweigerd mee te werken. Blijkens de aanvulling van 22 maart 2019 van het hierna te noemen PBC-rapport, heeft de verdachte ook niet willen meewerken aan een actualisatie van dat rapport. Nadat het op initiatief van de verdediging opgestelde rapport van 2 december 2019 van de psycholoog [naam 10] bij de gedingstukken is gevoegd, is de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris om de verdachte te vragen naar zijn bereidheid mee te werken aan een psychiatrisch onderzoek. In zijn verhoor door de raadsheer-commissaris heeft de verdachte op 4 februari 2020 te kennen gegeven niet te willen meewerken. Aldus vervalt de eis van een (recent) multidisciplinair onderzoek. Dat de verdachte heeft meegewerkt aan de rapportage van psycholoog [naam 10] maakt dat niet anders, reeds omdat dat geen multidisciplinair onderzoek betreft.
Bij de beoordeling of bij de verdachte ten tijde van een of meer van de bewezen verklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, heeft het hof de inhoud betrokken van de hierna te noemen over de verdachte uitgebrachte rapporten.
In het Pieter Baan Centrum-rapport van 28 september 2016 concluderen [naam 11] , psychiater, en [naam 12] , GZ-psycholoog, onder meer het volgende.
Hoewel de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek, heeft hij zich op de afdeling laten zien en is hij een klein aantal gesprekken met de onderzoekend psycholoog en psychiater aangegaan. Hij heeft toen vooral zijn procespositie willen toelichten en zijn visie op de ten laste gelegde feiten willen geven. Er zijn geen redenen om aan te nemen dat de verdachte op pathologische gronden medewerking heeft geweigerd of dat sprake is van een (ernstige) intellectuele beperking. Het valt op dat de verdachte een dominante omgangsstijl heeft en in sterke mate de regie probeert te behouden over alle mogelijke situaties. De deskundigen stellen manipulatief gedrag en een prikkelbaar affect vast. De verdachte heeft een andere (veelal sterk rooskleurigere) beleving van zijn functioneren dan zijn omgeving en geeft makkelijk te verifiëren zaken anders weer. Als de verdachte door de deskundigen wordt geconfronteerd met negatieve zaken en kritische vragen, is onderliggende agitatie voelbaar.
Tijdens de observatie laat hij een devaluerende houding zien ten aanzien van de zwakkeren in de groep. Ook is hij verhoogd krenkbaar, legt hij de oorzaken van zijn problemen buiten zichzelf en lijkt hij over een beperkte frustratietolerantie te beschikken.
Volgens de deskundigen ‘kan worden gesteld dat [de verdachte] in ieder geval op gedragsniveau met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid voldoet aan de criteria van een antisociale persoonlijkheidsstoornis’. Deze stoornis kenmerkt zich onder meer door het bij herhaling schenden van andermans rechten en grenzen. Deze diagnose wordt gesteund door het feit dat de gedragsproblemen van de verdachte al dateren van voor zijn 12e jaar en kunnen worden omschreven als leugenachtig en grens- en regeloverschrijdend, oppositioneel, vernielzuchtig en agressief. Die kenmerken passen bij een gedragsstoornis op jeugdige leeftijd. Ook als volwassene is het de verdachte niet gelukt een duurzaam pro sociaal bestaan op te bouwen (op het gebied van relaties, werk, vrije tijd en financiën), ondanks de pogingen die daartoe veelvuldig zijn ondernomen in een stringent kader. Het reeds langdurig bestaande antisociale gedragspatroon van de verdachte heeft het karakter van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij gebrek aan medewerking van de verdachte is geen zicht gekregen op zijn innerlijke belevingen en de psychodynamiek die bij de strafbare feiten een rol kan hebben gespeeld. Het is de deskundigen niet mogelijk geweest een delictanalyse op te stellen en een uitspraak te doen over de eventuele kans op herhaling.
Het hiervoor genoemde rapport van de psycholoog [naam 10] , houdt onder meer het volgende in.
Voorop wordt gesteld in de diagnostische beschouwing op p. 21 dat de verdachte zich bewust is van zijn procespositie en om deze reden meerdere keren niet heeft meegewerkt aan een pro justitia persoonlijkheidsonderzoek. Hij wilde dit keer wel meewerken, maar de van betrokkene verkregen informatie is dan ook door hem gewogen en mogelijk positief gekleurd, waardoor er mogelijk sprake is van onderdiagnostisering. Er is geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens geconstateerd, maar wel een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken gecentreerd rond een verstoord ontwikkelde gewetensfunctie. Die psychische problematiek was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Volgens de psycholoog komt het beeld naar voren van een egocentrische man met een lacunaire gewetensfunctie. Hij is sociaal vaardig en zet dit op een instrumentele, opportunistische manier in. Hij is vaak ontrouw binnen relaties en hij ‘pakt wat hij pakken kan’, hetgeen ook voor hem geldt met betrekking tot geld verwerven. Gevoelens van minderwaardigheid worden overdekt door het tegendeel: gevoelens van macht en kracht.
Bij de beantwoording van de hem gestelde vragen heeft de psycholoog gesteld dat geen zicht is gekregen op het tenlastegelegde vanuit het perspectief van de verdachte, daar hij deze feiten ontkent. Meer in algemene zin kan volgens de psycholoog worden opgemerkt dat de persoonlijkheid van de verdachte zich kenmerkt door met name antisociaal gedrag, waarbij hij de grenzen van anderen niet respecteert en pakt wat hij kan pakken. Zowel in financieel als in seksueel opzicht. Hij is uit op behoeftebevrediging en ego streling. Er is echter geen impuls- en agressie regulatieproblematiek en geen sadomasochistische voorkeur geconstateerd. Het gaat met name om verwerving van geld en aanzien en niet zozeer domineren, kleineren of pijn doen, zo stelt de psycholoog.
De onderzoeker oordeelt dat, op basis van het voorgaande, geen duidelijk vast te stellen verband bestaat tussen de persoonlijkheidsproblematiek en de ten laste gelegde feiten. De verdachte moet aldus verstandelijk in staat worden geacht de wederrechtelijkheid van de ten laste gelegde feiten in te kunnen zien en hij moet in staat worden geacht zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen. Geadviseerd wordt de ten laste gelegde feiten volledig toe te rekenen. Over de kans op herhaling heeft de psycholoog zich niet kunnen uitlaten.
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de voorwaarden van de artikelen 37a en 37b, telkens onder het eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van voormelde rapportages van de deskundigen kan worden geconcludeerd dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Gezien het chronische karakter van de stoornis en het feit dat verdachte hiervoor niet is behandeld, kan worden vastgesteld dat deze ook tijdens de bewezenverklaarde feiten aanwezig was.
De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en het betreft mede geweldsdelicten gericht tegen en gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid voor het lichaam van personen.
De verdachte heeft in een periode van slechts enkele jaren (waarvan de verdachte bovendien een gedeelte gedetineerd heeft gezeten) drie zeer ernstige strafbare feiten gepleegd. Bij de verdachte is sprake van duurzame persoonlijkheidspathologie, die zich zowel in zijn vroege jeugd als in zijn volwassen leven heeft geuit in antisociaal gedrag. De onbehandelde terugkeer van de verdachte in de maatschappij is gelet op het voorgaande onwenselijk. Het hof is derhalve van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de dwangverpleging vereist. De verdachte heeft, door in deze zaak stelselmatig te weigeren medewerking te verlenen aan onderzoek van gedragsdeskundigen, ieder mogelijk onderzoek naar alternatieve, minder vergaande modaliteiten van beteugeling van het herhalingsgevaar, gefrustreerd. Het hof constateert voorts dat de in zaak A onder 1. en 2. en de in zaak B onder 1., 2 en 3. bewezen geachte feiten misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de totale duur van de terbeschikkingstelling niet is beperkt tot de duur van vier jaren.
Gelet op al het voorgaande en bij gebrek aan een nadere motivering is het hof de noodzaak niet gebleken tot toewijzing van het voorwaardelijke verzoek van de raadsman tot het alsnog horen van deskundigen en opstellen van een maatregelenrapport. Om die reden wordt dit voorwaardelijke verzoek afgewezen.
Het hof acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren en de oplegging de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege passend en geboden.

9.Beslag

De hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven patroon is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door de verdachte begane feiten aangetroffen. Hij behoort aan de verdachte toe zal worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en met de wet.

10.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 33.944,98 en bestaat voor € 30.000,- uit immateriële schade en voor het overige uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 28.918,20. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel wordt toegewezen, met oplegging van wettelijke rente. Zij heeft voorts gevorderd dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij, voor zover het ziet op de gevorderde materiële schadevergoeding, ter terechtzitting niet betwist. Voor zover de vordering ziet op immateriële schade, heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat nader onderzoek nodig is om de omvang van de schade vast te kunnen stellen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat de materiële schade zoals gevorderd door de benadeelde partij en ter terechtzitting in hoger beroep toegelicht voldoende is onderbouwd, zodat deze geheel dient te worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
Gezien de vaststellingen omtrent de aard van het handelen van de verdachten waarvan de benadeelde partij het slachtoffer is geworden en de gevolgen van dat, zoals die hiervoor in de bewijsvoering en de strafmotivering zijn omschreven en gelet op de door de benadeelde partij aan haar vordering ten grondslag gelegde motivering en stukken, waaruit genoegzaam blijkt dat bij de benadeelde partij sprake is van zowel ernstig fysiek letsel als ernstige emotionele schade, is het hof van oordeel dat de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid kan worden geschat op het gevorderde bedrag. Daarbij heeft het hof mede betrokken de bedragen die in soortgelijke zaken wordt als schadevergoeding worden bepaald. Dit betekent dat de vordering ook wat de immateriële schade betreft geheel wordt toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

11.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.760,27 en bestaat voor € 3.500,- uit immateriële schade en
€ 20.260,27 uit materiële schade, betreffende de volgende schadeposten: € 16,- contant geld, € 200,- telefoon, € 57,50 kleding, € 361,77 eigen risico, € 19.575,- één jaar studievertraging en € 50,- reiskosten hoger beroep. Voorts wordt gevorderd dit te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.020,27. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Daarbij heeft de raadsman van de benadeelde partij verzocht om een € 4.000,- hogere schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat inmiddels duidelijk is geworden dat de immateriële schade groter is dan de aanvankelijke begroting en vordering van € 3.500,-, maar dat verhoging van de vordering in dit stadium van het geding niet mogelijk is.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij integraal wordt toegewezen, met wettelijke rente, met uitzondering van de posten reiskosten hoger beroep, nu geen kosten zijn gemaakt en met dien verstande dat de post studievertraging wordt toegewezen voor een deel dat correspondeert met 20 weken studievertraging, te weten € 7.528,85, omdat deze schadepost naar de opvatting van de advocaat-generaal alleen voor dat deel voldoende is gemotiveerd. De advocaat-generaal vordert voorts oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met daarbij, zoals door de raadsman van de benadeelde partij verzocht, een extra bedrag van € 4.000,- voor immateriële schade. De advocaat-generaal voert daartoe aan dat zij van oordeel is dat het in eerste aanleg ter compensatie van de immateriële schade gevorderde bedrag onvoldoende recht doet aan de gevolgen die de benadeelde partij heeft ondervonden als gevolg van het handelen van de verdachte.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering van de benadeelde partij voor zover het ziet op de gevorderde materiële schadevergoeding voor de studievertraging (ongemotiveerd) betwist. Tevens is de vordering voor zover het ziet op de gevorderde immateriële schadevergoeding betwist. Hij heeft zich, op het standpunt gesteld dat de behandelaars van de benadeelde partij dienen te worden ondervraagd over de gevolgen van de feiten op de psychische gesteldheid van de benadeelde partij, teneinde de grootte van de schade vast te kunnen stellen. De raadsman heeft aangevoerd dat een dergelijk aanvullend onderzoek een onevenredige belasting van het strafgeding zou worden, en dat de vordering derhalve niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt het hof als volgt.
Het bedrag genoemd bij de post reiskosten hoger beroep leent zich niet voor toewijzing, nu die kosten niet zijn gemaakt, zoals de raadsman van de benadeelde partij heeft gezegd. De overige materiële schadeposten moeten integraal worden toegewezen, nu het gaat om toereikend gemotiveerde rechtstreekse schade die de benadeelde partij van het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1 en 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte heeft ondervonden.
Met betrekking tot de post studievertraging overweegt het hof dat volgens ‘De letselschade richtlijn studievertraging’ van De Letselschade Raad het normbedrag voor een jaar studievertraging op hbo/wo niveau in 2015 € 19.575,- bedroeg. Op basis van de door de benadeelde partij overgelegde stukken, waaronder de brieven van haar docent en de studentendecaan, kan worden vastgesteld dat zij over haar Hbo-opleiding een jaar langer heeft gedaan en dat deze vertraging is opgetreden na het bewezen verklaarde feit. Voorts is toereikend gemotiveerd dat deze vertraging geheel kan worden toegeschreven aan de, eveneens gedocumenteerde, psychische problemen waarmee de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde te kampen had. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de brief van de studentendecaan waarin wordt gesproken van een studievertraging van minimaal 20 weken, is opgesteld op 19 februari 2018 toen de studievertraging 20 weken bedroeg, terwijl deze vertraging nadien is opgelopen tot een jaar. Niet is gebleken dat andere factoren dan het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte een rol hebben gespeeld bij de opgelopen studievertraging, zodat ook deze post dient te worden toegewezen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding overweegt het hof als volgt. Voorop kan worden gesteld dat de verdachte een zeer beangstigende situatie voor de benadeelde partij heeft gecreëerd. De benadeelde partij heeft daarbij fysiek letsel opgelopen in de vorm van blauwe plekken op ellebogen en knieën. Verder kan op grond van de bij het voegingsformulier overgelegde stukken worden vastgesteld dat verdachtes handelen bij de benadeelde partij heeft geleid tot een posttraumatische stressstoornis waarvoor zij zich onder behandeling heeft moeten stellen. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep, bijgestaan door haar raadsman, naar voren gebracht welke gevolgen zij vier jaar na dato nog steeds ondervindt van het handelen van de verdachte, zoals hiervoor in de strafmotivering weergegeven. Naar billijkheid geschat kan de immateriële schade die de benadeelde partij heeft geleden worden bepaald op ten minste € 3.500,-. In zoverre is enig nader onderzoek als door de raadsman van de verdachte genoemd, geenszins noodzakelijk. De vordering zal tot dit bedrag worden toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed. Het hof ziet in hetgeen door de advocaat-generaal en de raadsman van de benadeelde partij is aangevoerd geen reden het bedrag van de schadevergoedingsmaatregel te verhogen.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 37a, 37b, 57, 242, 246, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer
13-680204-15 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 1 en 2 en in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een patroon (5040854).
Gelast de teruggave aan de verdachtevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 Jas Kl: bruin CANADA GOOSE (5040946)
- 2 Schoenen ARMANI (5040962)
- 1 Shirt (5040966)
- 1 Trainingsbroek (5040968)
- 1 Joggingbroek Kl: grijs (5040970)
- 1 PR Sok Kl: wit (5040972)
- 1 Jas Kl: zwart (5040948)
- 2 Schoenen NIKE (5040954)
- 2 Schoenen DJINNS maat 45 (5040955)
- 1 Trainingsjas (5040956)
- 1 Schoen Kl: zwart (5040958)
- 1 Broek Kl: zwart (5042935)
- 1 Jas Kl: zwart PHILIPP PLEIN (5042936)
- 1 Jas Kl: beige PHILIPP PLEIN (5040951)
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 33.944,98 (drieëndertigduizend negenhonderdvierenveertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 3.944,98 (drieduizend negenhonderdvierenveertig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 33.944,98 (drieëndertigduizend negenhonderdvierenveertig euro en achtennegentig cent) bestaande uit € 3.944,98 (drieduizend negenhonderdvierenveertig euro en achtennegentig cent) materiële schade en € 30.000,00 (dertigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 204 (tweehonderdvier) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 31 juli 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 23.710,27 (drieëntwintigduizend zevenhonderdtien euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 20.210,27 (twintigduizend tweehonderdtien euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 23.710,27 (drieëntwintigduizend zevenhonderdtien euro en zevenentwintig cent) bestaande uit € 20.210,27 (twintigduizend tweehonderdtien euro en zevenentwintig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 153 (honderddrieënvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de post studievertraging op 10 april 2017.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de overige materiële en de immateriële schade op 27 augustus 2015.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.D. van Heffen, mr. M. Iedema en mr. R. Kuiper,
in tegenwoordigheid van mr. R.L. Vermeulen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juni 2020.
Bijlage I - Bewijsmiddelen
Ten aanzien van in het bijzonder het in de zaak met parketnummer 13-680204-15 onder 1 en 2 ten laste gelegde (13Mosdenia):
1. Een proces-verbaal van bevindingen van 31 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina’s A2 001-002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op 31 juli 2015 omstreeks 07:05 uur werden wij gebeld door onze baliemedewerkster dat er een vrouw werd mishandeld op het [plek 1] . Onmiddellijk zijn wij ter plaatse gegaan naar de opgegeven locatie, alwaar wij omstreeks 07:08 uur ter plaatse waren. Toen wij door de onderdoorgang liepen zagen wij vanuit ons standpunt dat er aan het einde van de onderdoorgang aan de rechterzijde achter een deur een vrouw zat. Wij zagen dat ze op haar billen zat en dat haar benen languit naar voren waren gestrekt. Wij zagen dat ze geen broek aan had. Wij zagen dat haar ondergoed over haar knieën zat. Wij zagen dat haar hoofd onder het bloed zat. Wij zagen veel bloed op de grond liggen. Wij vroegen de vrouw wat er was gebeurd, en hoe het kon dat haar broek achter haar lag. Hierop verklaarde zij resumerend het volgende: “Ik was met de hondjes aan het wandelen. Iets later werd ik van achteren aangevallen. De man heeft mijn sieraden gestolen en hij is in mijn vagina en in mijn anus geweest. De man was een Marokkaanse/Turkse man van ongeveer 30 jaar oud en hij was in het donker gekleed.” De vrouw gaf later op te zijn genaamd: [benadeelde 1] , geboren op [geboortedag 2] 1940 te [geboorteplaats 2] . Wij zagen dat er op de grond twee roze slippers lagen. De slippers lagen op het voetpad van de onderdoorgang. Wij zagen een roze broek op de grond tegen de muur achter het slachtoffer liggen. Wij zagen veel bloed op de grond en op de muur. Tevens zag ik, verbalisant [verbalisant 2] , dat er ontlasting links naast het slachtoffer lag.
2. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 31 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina’s B01 001-002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 31 juli 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 1]:
Ik fietste op 31 juli 2015 door de [straat 5] . Ik hoorde een vrouw heel hard gillen. Het gegil kwam uit de richting van de poort van het [plek 1] . Ik stapte af en belde het politiebureau. Tijdens het telefoongesprek zag ik onder de poort van het [plek 1] een man om de hoek verschijnen. De man was geheel in het donker gekleed. Het geluid dat ik eerder hoorde kwam ongeveer van de plek vandaan waar ik de man zag. De man is weggelopen. Ik kan de man als volgt omschrijven: Noord-Afrikaans uiterlijk, normaal postuur, geheel donker gekleed, kort zwart haar.
3. Een proces-verbaal van relaas van 3 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina A01 004). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Uit de netwerkmeting en de mastverkeersgegevens blijkt dat getuige [getuige 1] op 31 juli 2015 om 7.00 uur het politiebureau belde.
4. Een proces-verbaal informatief gesprek zeden van 31 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (doorgenummerde pagina’s A03 001-004). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op 31 juli 2015 omstreeks 07.00 uur werd ik, verbalisant [verbalisant 6] , gebeld over een mogelijk zedenslachtoffer dat zojuist door de ambulance was overgebracht naar het VU medisch centrum te Amsterdam. Wij zijn vervolgens direct naar het VU medisch centrum te Amsterdam gegaan alwaar wij toestemming kregen om met mevrouw [benadeelde 1] in gesprek te gaan. Toen wij de onderzoeksruimte binnen gingen, zagen wij dat mevrouw [benadeelde 1] op een bed lag. Wij zagen dat haar hoofd, haar, gezicht en handen volledig onder het bloed zaten. Wij zagen tevens dat haar rechteroog was gezwollen en dicht zat. Desgevraagd verklaarde mevrouw [benadeelde 1] ons dat ze vanochtend uit haar woning was gegaan om haar twee hondjes uit te laten. Ze verklaart dat ze verder loopt in de richting van een soort deuren gelegen bij het oude [plek 3] . Aldaar wordt ze van achteren hard in haar nek geslagen. Vervolgens wordt ze door een man meegesleurd naar de onderdoorgang van het voormalige [plek 4] . Hij sleept haar een hoek in en begint op haar in te slaan. Ze komt daarbij op haar buik op de grond te liggen. Wij hebben mevrouw [benadeelde 1] gevraagd of de man iets tegen haar zei of had gezegd waarna ze ons verklaarde dat ze aan hem voorgesteld had om haar naar buis te laten gaan zodat ze geld kon halen voor hem. Ze hoorde dat de man daarop zei: “Stil! Stil! Stil! Ik doe je niets”. Ze hoorde dat hij dit in het Nederlands tegen haar zei. Mevrouw [benadeelde 1] verklaart dat de man gelijktijdig begint met het uittrekken van haar kleding waarbij hij haar betast aan haar borsten, billen en vagina. Ze noemt dat de man haar borst met geweld omdraait. Ze noemt dat de man haar over haar gehele lichaam betast en dat hij haar kneep. De man deed dit met geweld. Ze noemt dat de man vervolgens met 1 of meerdere vingers in haar vagina en anus is gegaan. Ondertussen bleef hij haar ‘beuken’. Mevrouw gaf aan dat ze op een gegeven moment iets hards in haar voelde wat leek op een [naam 21]. Ze noemt dat ze op enig moment het gevoel had dat de man met zijn gehele vuist in haar vagina zat en dat dit erg pijnlijk was. Mevrouw [benadeelde 1] verklaart dat ze veel pijn van het slaan en van het binnendringen in haar lichaam had. Ze noemt dat ze dacht dat haar laatste uren geslagen waren en besloot zich zo stil mogelijk te houden zodat hij misschien zou denken dat ze weggeraakt was waardoor hij haar niet nog meer aan zou doen. Ondertussen bleef de man haar stevig vasthouden. Ze verklaart tevens dat ze hard gegild heeft. Mevrouw [benadeelde 1] verklaart dat de man vervolgens een drietal kettingen van haar hals heeft getrokken. Dat waren gouden kettingen. Tevens heeft hij meerdere ringen van haar handen getrokken alsmede een armband van haar arm. Enkele ringen heeft hij niet losgekregen. Het afnemen van de sieraden gebeurde met grof geweld.
Weggenomen sieraden
Wij hebben met mevrouw [benadeelde 1] doorgenomen welke sieraden met geweld van haar zijn afgenomen. Alle betroffen gouden sieraden.
Het betrof een drietal gouden kettingen:
- 1 lange ketting met daaraan een kruisje en een briljantje;
- 1 korte ketting met daaraan een koraaltje, bestaande uit 4 steentjes;
- 1 close forever ketting.
- 1 gouden slaven armband;
- 1 gouden ring voorzien van briljant;
- 1 gouden vriendschapsring voorzien van twee handjes;
- 1 gouden ring voorzien van briljantjes.
Medisch Onderzoek
Met behulp van de forensisch arts heeft er een medisch forensisch onderzoek plaatsgevonden aan, bij en in het lichaam van mevrouw [benadeelde 1] . Hierbij zijn diverse sporen veiliggesteld middels een onderzoeksset zedendelicten, voorzien van identiteitszegel [nummer 6] . Deze is tezamen met de ingevulde onderzoeksrapportage inbeslaggenomen en op de gebruikelijke wijze verpakt en opgehouden voor eventueel nader onderzoek.
5. Een proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 7] (doorgenummerde pagina’s A03 005-020). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 augustus 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 1] :
Ik kom daar bij dat poortje en toen werd ik van achteren gegrepen. Zo. hierzo.
Noot verbalisanten: wij zien dat de aangever haar handen in allebei haar zijden boven haar heupen houdt.
En toen sleurde hij mij eigenlijk zo’n beetje mee. Eerst is dat vastpakken en dan duwt hij me. En daarna een smak maken natuurlijk. En dan ga ik naar de hoek en dan geeft hij een klap.
Waar kwam die klap bij u terecht?
Overal. Mijn kop doet nog zeer. Mijn rug doet nog zeer. Dus toen pakte hij me vast en toen duwde hij me. Hij heeft me echt een duw gegeven. Toen naar die hoek toe.
U zei ook dat hij u meegesleurd had?
Ja, ik noem dat sleuren. Als hij je zo vastpakt en zo hup. En toen een duw. Ik viel. Ik viel natuurlijk in dat hoekie. Ik viel gewoon op mijn gezicht. En toen ben ik naderhand zo gaan liggen en toen ramde hij door. Dat is mijn geluk nog geweest.
Noot verbalisanten: wij zien dat de aangever haar handen ter hoogte van haar neus en voorhoofd houdt.
Toen ik lag werd ik in mijn nek geslagen. Ik wilde overeind komen en toen kreeg ik een pets. Hij werkte met zijn vuisten. Je voelt of het een platte hand is of vuisten. Dat voel je. Zoals hij mij vastpakte. Dat was echt hard! En toen keek ik achterom. Ik lag gewoon in dat hoekje. En toen kon hij zijn gang ook gaan. Je krijgt zo’n duw dat je op je buik gaat. “Geld! Geld!” zei hij. Maar ik zeg: “Ik heb geen geld maar ik wil wel geld voor je halen.” Ja. toen ging hij beuken. Agressief natuurlijk. En toen begon hij op een gegeven moment aan mijn vingers. Dat hij dat er allemaal af kon krijgen, sommige dingen ook niet. Eerst mijn rechterhand en toen ging hij aan die andere kant, die linkerkant, ging hij ook pakken. En toen mijn nek. Dat was zo af.
U zegt dat hij zijn vuisten gebruikte. Dat hij u stompte. Op welk deel van uw lichaam kwam dat terecht?
Op mijn rug en op mijn hoofd. Het kwam wel allemaal daarop terecht. Op mijn hoofd heel erg. En mijn rug ook. Toen ging hij mijn broek en onderbroek uitdoen. Eerst mijn trainingsbroek en toen mijn andere onderbroek. Ik had zo’n dun jackie en een hemdje en dat deed hij naar boven. Maar dat liet hij ook zo zitten en dan kon hij bij mijn tieten komen natuurlijk. Want hij had me al half zo neergelegd voor mijn vagina. Eerste was mijn bips. Tweede was mijn vagina. Toen trok hij mijn hemd omhoog, verder omhoog en toen ging hij mijn tieten voelen.
Hij heeft uw trainingsbroek uitgedaan en wat doet hij met uw onderbroek?
Die gooit hij schijnbaar weg. Die heeft hij uitgedaan.
En toen?
Ik denk met een vinger in mijn anus. Hij was aan het poeren denk ik. Het was een naar gevoel. Ik vond dat niet lekker. Op een hele harde manier. Ik riep “Auw” op een gegeven ogenblik. Toen ging hij nog effe door en toen kapte hij ermee. En ging hij naar voren. Ik weet niet hoeveel vingers hij gebruikte joh. Maar het waren wel flinke vingers, het was wel diep dat ik op een gegeven moment zei “Auw”. Toen legde hij me half op mijn zij zodat hij er beter bij kon.
Noot verbalisanten: wij zien dat de aangever haar rechterzij aanwijst.
U wijst nu uw rechterzij aan. Lag u op uw rechterzij?
Ja. Toen ging hij dat voor doen. Hij ging ook poeren. Poeren is dit:
Noot verbalisanten: wij zien dat de aangever een ronddraaiende beweging met haar hand en vinger maakt.
Hij ging naar achteren denk ik want hij deed mijn hemdje omhoog en ging aan mijn tieten zitten. Toen ging hij mijn busten voelen. Hand vol en knijpen en knijpen. Het was allemaal niet vriendelijk. Laat ik je dat zeggen.
Waar was uw jasje op dat moment?
Die had hij al uit gesmeten. Tussendoor. Ik ben weer vanaf mijn zij op mijn buik gegaan. Hij kwam met allebei zijn handen op mijn busten. Op mijn beide tieten. Daar kneep hij in. Het was niet prettig. Hij ging rechts naast mij staan om het goud van mijn vingers te doen. Toen ging hij links staan om het goud af te doen. En toen pakte hij in een keer die drie kettingen van mijn nek. Hij trok het er in een keer vanaf. Hij heeft helemaal niet geprobeerd om de slotjes van de kettingen los te maken. Het ging meteen ‘roets’.
U zegt dat hij rechts van u kwam staan, uw hand pakte en de ringen van uw vingers haalde. Op wat voor manier deed hij dit?
Ja zoals je ringen van je vingers haalt. Hij heeft er genoeg meegenomen. Het ging inderdaad wel hardhandig. Want die wilden er niet af. Hij was er zo vreselijk mee bezig. Hij zei: “Geld! Geld!”. Toen zei ik dat ik geen geld had maar dit wel kon halen thuis. Toen zei hij “Stil, stil”. Toen lag ik. Het was goed Nederlands.
6. Een letselverklaring van 1 augustus 2015, opgemaakt door drs. [naam 13] , forensisch arts, betreffende [benadeelde 1] . Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s A03 021-022):
Ik zag mw op de SEH. Later verneem ik van de recherche dat mw een CT scan heeft gehad waarop een breuk in het jukbeen werd gezien, wat niet geopereerd zou worden. Pijn met name aan vingers en hoofd/gelaat.
Schatting duur verdere genezing zichtbare letsels: 6 weken
Schatting duur verdere genezing overige letsels: 8 weken
Past het letsel bij de opgegeven toedracht: goed
Letsels
- In het gelaat een diepe scheurwond t.p.v. de rechter wenkbrauw van ongeveer 1,5 cm lang en op de overgang van voorhoofd naar rechterslaap een klein rond diep huiddefect van een halve cm doorsnede. De wond bij de wenkbrauw kan goed passen bij een scheurwond gezien het rafelige aspect. Het gaatje bij het voorhoofd zou ook kunnen passen bij een prik/steekwondje. Past bij scheurwond.
- Zwelling rond het rechteroog met – toenemend – blauwkleuring rond het oog, passend bij bloeduitstorting. Past bij bloeduitstorting. (Latere informatie van de Zedenpolitie, mw. [verbalisant 5] : op een CT scan zou een breuk in het jukbeen rechts zijn geconstateerd, die niet geopereerd wordt. Deze informatie heeft zij gehoord van een arts die bij mw. in consult kwam.)
- Zwelling bovenaan de neus, met twee oppervlakkiger scheur/snij/kraswondjes van elk ongeveer een halve cm lang. In beide neusgaten geronnen bloed. Past bij zwelling.
- Aan de linkerkant van het gelaat:
• t.p.v. de slaap een blauw/rood gekleurde plek van ongeveer 2 bij 3 cm. Passend bij bloeduitstorting.
• een blauw/rood gekleurde plek van ongeveer 4 cm doorsnede, met een vlekkerig aspect wat betreft kleuren, passend bij bloeduitstorting. In deze plek nog een ontvelling van ongeveer 1 bij 2 cm.
• blauwkleuring aan de binnenkant van de oorschelp, passend bij bloeduitstorting.
- Aan de rechterkant van hoofd/gelaat: past bij bloeduitstorting.
• op het behaarde hoofdhuid aan de zijkant van het hoofd een oppervlakkige schaafplek van ongeveer 5 cm doorsnede met aan de rand twee kleinere blauwe verkleuringen van ongeveer een cm doorsnede.
• op de wang twee rode verkleuringen met korrelig aspect, van resp 2 en 1 cm doorsnede, passend bij bloeduitstortingen.
• blauwverkleuring bovenin de oorschelp en achter de oorschelp, passend bij bloeduitstorting.
- Vingers: past bij bloeduitstorting.
• aan de linker middelvinger aan de zijkant (ulnair) blauwverkleuring van het basis kootje en de helft van het middelste kootje.
• de rechterpink is aan de basis blauw verkleurd.
- Direct naast de anus, in rugligging van twaalf tot zes uur, blauwkleuring van ongeveer 2 cm doorsnede, passend bij bloeduitstorting. Past bij bloeduitstorting.
- Aan de linker elleboog zeer oppervlakkig schaafletsel. Aan de rechter elleboog een bruine ronde verkleuring. onscherp begrensd, van ongeveer 1 bij 1,5 cm doorsnede, en enkele kleine rode plekjes erbij. Past bij bloeduitstorting.
- Net achter de linkerschouder een ronde blauwe verkleuring van ongeveer een cm doorsnede, onscherp begrensd. Zou kunnen passen bij fingertip bruising. Past bij bloeduitstorting.
- Rechts op de rug een ovale onscherp begrensde rode verkleuring van ongeveer 2 bij 1 cm, mogelijk passend bij bloeduitstorting. Past bij bloeduitstorting.
- Aan de binnenzijde van het linker bovenbeen drie ronde bruin/rode verkleuringen van elk 0,5 tot 1 cm doorsnede, passend bij bloeduitstorting en zouden kunnen passen bij fingertip bruising. Past bij bloeduitstorting.
7. Een letselverklaring van 17 augustus 2015, opgemaakt door drs. [naam 14] , arts, betreffende [benadeelde 1] . Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina A03 026):
Patiënt:
Naam : [benadeelde 1]
Onderzoek : CR Bekken-Heup
Klinische gegevens : Status na molest. Houdt pijn linker lies en heupen. Bij lichamelijk onderzoek twijfel over geïnclaveerde fractuur.
Conclusie : Mediale collum fractuur links met impactie.
8. Een proces-verbaal van bevindingen van 4 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s E02 001-002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
De verdachte [verdachte] bleek een zogenaamd Top-600 subject te zijn. Bij navraag bij het Top-600 team van de Eenheid Amsterdam bleek dat aldaar bekend was dat [verdachte] voornoemd gebruikmaakt van de navolgende telefoonnummers: [telefoonnummer 1] en [telefoonnummer 2] . Uit de opgevraagde mastverkeersgegevens is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2]
(het hof begrijpt: [telefoonnummer 2] )op 31 juli 2015 tussen 06.43 uur en 07.10 uur in totaal zes keer is geregistreerd binnen het bereik van zendmasten in de directe nabijheid van het [plek 1] . Dit telefoonnummer werd gedurende deze registraties gebruikt in combinatie met het IMEI-nummer [IMEI-nummer] . Uit de verkregen verkeersgegevens is gebleken dat met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] diverse telefonische contacten waren geweest met telefoonnummers van de ex-vriendin van [verdachte] genaamd [naam 15] , wonende [adres 3] en zijn huidige vriendin genaamd [getuige 3] , wonende [adres 4] . Tevens bleek dat er ook met het telefoonnummer [telefoonnummer 2] , rond de datum van 31 juli 2015 telefonische contacten zijn geweest met [naam 15] en [getuige 3] voornoemd. Hieruit kan worden bevestigd dat [verdachte] de daadwerkelijke gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] .
9. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (doorgenummerde pagina’s A07 010-016). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
[telefoonnummer 2]
Uit de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 2] over de periode 1-10-2014 tot en met 1-9-2015 bleek dat het nummer [telefoonnummer 2] in genoemde periode afwisselend in 5 gsm toestellen werd gebruikt.
[telefoonnummer 1]
Uit de historische verkeersgegevens van telefoonnummer [telefoonnummer 1] over de periode 1-7-2015 t/m 1-9-2015 bleek dat het nummer [telefoonnummer 1] in genoemde periode afwisselend in 3 gsm toestellen werd gebruikt.
Nader onderzoek frequentie aanwezigheid nummers [telefoonnummer 2] en [telefoonnummer 1] op zendmasten omgeving [plek 1]
[telefoonnummer 2]
Uit de nadere analyse van de historische verkeersgegevens van nummer [telefoonnummer 2] binnen de periode 1 oktober 2014 tot en met 1 september 2015 met betrekking tot de frequentie aanwezigheid op de netwerkzendmasten in de omgeving [plek 1] bleek dat nummer [telefoonnummer 2] in totaal 135 telefonische contacten op 30 verschillende dagen had, waarbij nummer [telefoonnummer 2] gebruik maakte van de zend-/ontvangstmasten zoals deze bij de netwerkmeting naar voren kwamen.
Opvallend is dat van de 135 contacten voor het eerst op 31 juli 2015 tussen de tijdstippen 06:45 uur en 07:19 uur van de netwerkzendmasten in de omgeving [plek 1] gebruik werd gemaakt (zie bijlage 1). Bij deze telefonische contacten was gebruik gemaakt van de zend-/ontvangstmasten (cell-id’s) [cell-id 1] , [cell-id 2] , [cell-id 3] en [cell-id 4] .
Voorts bleek dat van de 135 telefonische contacten (het hof begrijpt: afgezien van de contacten op 31 juli 2015) slechts één contact op de netwerkzendmast had plaatsgevonden (het hof begrijpt: rond diezelfde tijd, te weten:) te 06:06 uur op 20 augustus 2015 en alle andere contacten op de netwerkzendmasten plaatsvonden (het hof begrijpt: grotendeels tussen 9.00 uur en 23.00 uur en sporadisch:) in de vroege nacht tot 02:35 uur en na 08:17 uur.
Bijlage 1
Richting
Dienst
Startdatum
Starttijd
Duur
Telefoonnr
Startpaal
Straat
Plaats
uitgaand
Gesprek
31-07-2015
6:45:16
4
[telefoonnummer 2]
[cell-id 1]
[adres 2]
[adres 2]
uitgaand
Gesprek
31-07-2015
6:45:33
46
[telefoonnummer 2]
[cell-id 1]
[adres 2]
[adres 2]
inkomend
SMS
31-07-2015
6:51:44
[telefoonnummer 2]
[cell-id 2]
[adres 5]
[adres 5]
uitgaand
Gesprek
31-07-2015
7:04:02
7
[telefoonnummer 2]
[cell-id 3]
[adres 1]
[adres 1]
uitgaand
Gesprek
31-07-2015
7:08:50
22
[telefoonnummer 2]
[cell-id 3]
[adres 1]
[adres 1]
uitgaand
Gesprek
31-07-2015
7:10:09
17
[telefoonnummer 2]
[cell-id 3]
[adres 1]
[adres 1]
uitgaand
Gesprek
31-07-2015
7:19:04
8
[telefoonnummer 2]
[cell-id 4]
[adres 1]
[adres 1]
uitgaand
Gesprek
31-07-2015
7:19:31
25
[telefoonnummer 2]
[cell-id 4]
[adres 1]
[adres 1]
[telefoonnummer 1]
Uit de nadere analyse van de historische verkeersgegevens van nummer [telefoonnummer 1] binnen de periode 1 juli 2015 tot en met 1 september 2015 met betrekking tot de frequentie aanwezigheid op de netwerkzendmasten in de omgeving [plek 1] bleek dat nummer [telefoonnummer 1] in totaal 31 telefonische contacten had op 6 verschillende dagen, waarbij nummer [telefoonnummer 1] gebruik maakte van de zend-/ontvangstmasten zoals deze bij de netwerkmeting naar voren kwamen.
Voorts bleek dat de 31 telefonische contacten, uitsluitend op de netwerkzendmasten plaatsvonden tussen de tijdstippen 11:16 uur en 04:47 uur (het hof begrijpt: waarbij alleen op 22, 27 en 28 augustus 2015 in de nachtelijke uren tussen 2.00 uur en 4.47 uur sprake was telefonische contacten) en de eerste contacten waarbij gebruik werd gemaakt van de netwerkzendmasten in de omgeving [plek 1] plaatsvonden op 2 augustus 2015.
In de maand juli 2015 werd van nummer [telefoonnummer 1] geen enkel telefonisch contact geregistreerd op de netwerkzendmasten omgeving [plek 1] .
10. Een proces-verbaal van sporenonderzoek van 5 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] (doorgenummerde pagina’s D01 004-009). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op 31 juli 2015 werd door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een verkrachting, gepleegd op 31 juli 2015. Betrokkene: [benadeelde 1] , domicilie kiezende te [adres 6] .
Op de plaats delict kregen wij de informatie dat de dader mogelijk ringen van de vingers van het slachtoffer had afgetrokken. Er zouden nog ringen, die de dader mogelijk aangeraakt had, achtergebleven zijn aan de vingers van het slachtoffer. Hierop besloten wij naar het slachtoffer te gaan om haar handen en ringen te bemonsteren.
Onderzoek plaats delict [plek 1] 31/07/2015
Wij zagen een gebouw gelegen aan de openbare weg, aan het [plek 1] te Amsterdam. Wij zagen dat er aan de rechterzijde van de roze trainingsbroek bloed en een op ontlasting gelijkende substantie aanwezig was. Wij hebben de roze trainingsbroek veiliggesteld en voorzien van SIN [nummer 2] .
Onderzoek Slachtoffer Spoedeisende hulp VU ziekenhuis 31/07/2015
Op de afdeling spoedeisende hulp van het VU ziekenhuis, in kamer 1, heb ik, verbalisant [verbalisant 9] , verschillende ringen die nog om de vingers van het slachtoffer zaten, bemonsterd. Ik zag dat het slachtoffer vier ringen om de vingers van de rechterhand droeg. Deze ringen werden gedragen om de wijsvinger, twee om de ringvinger en een om de pink. Aan de linkerhand droeg het slachtoffer drie ringen om de ringvinger. De drie ringen om de ringvinger van de linkerhand heb ik bemonsterd. Deze twee bemonsteringen heb ik voorzien van SIN [nummer 1] .
Van [verbalisant 5] van de Zedenpolitie kregen wij in het ziekenhuis een, op forensisch juiste wijze verpakte, slip en hemdje overhandigd. Deze hebben wij in beslag genomen en voorzien van SIN [nummer 7] (slip).
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Biologische sporen
Spoornummer: [spoornummer 1]
SIN: [nummer 1]
Spooromschrijving: Epitheel
Wijze veiligstellen: Wattenstaafje
Tijdstip veiligstellen: 31 juli 2015 te 10:09 uur
Plaats veiligstellen: 2 bemonsteringen van 3 ringen ringvinger, linkerhand
Sporendrager(s)
Goednummer: [spoornummer 2]
SIN: [nummer 7]
Object: Kleding (Ondergoed)
Land: Nederland
Bijzonderheden: Onderbroek slachtoffer
Goednummer: [spoornummer 3]
SIN: [nummer 2]
Object: Kleding (Broek)
Land: Nederland
Bijzonderheden Joggingbroek pd
11. Een proces-verbaal van sporenonderzoek van 20 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 11] , [verbalisant 10] en [verbalisant 12] (doorgenummerde pagina’s D01 014-018). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op 3 september 2015 werd door ons een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een verkrachting, gepleegd op 31 juli 2015. Het verzoek betrof om de veilig gestelde kledingstukken, veilig gesteld tijdens een zoeking uitgevoerd op 03-09-2015 op het adres [adres 7] , te onderzoeken op de aanwezigheid van bloed. Tevens was het verzoek om de veilig gestelde Samsung telefoon en de ring van de verdachte te bemonsteren op humaan biologisch celmateriaal.
Onderzoek Stukken van overtuiging
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door ons het navolgende bevonden en waargenomen. Door ons werden de volgende goederen onderzocht.
Goednummer: [spoornummer 4]
SIN: [nummer 8]
Object: Schoeisel (Schoen)
Merk/type: Philipp Plein
Kleur: Zwart
Land: Nederland
Bijzonderheden: Maat 44
Onderzoek schoenen [nummer 8]
De schoenen werden visueel onderzocht. Hierbij werden visueel geen bijzonderheden aangetroffen. De stikselranden werden direct getest met behulp van de tetra-base test. Hierbij werd op de stikselrand, aan de binnenzijde van de rechter schoen, een positieve indicatie voor bloed verkregen.
12. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 1] (aanvraag 004 en 005), van het Nederlands Forensisch Instituut van 3 september 2015, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [naam 5] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 001-004):
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek.
[nummer 1] #01 Bemonstering (ring ringvinger, linkerhand)
SIN
Beschrijving DNA-profiel / celmateriaal kan afkomstig zijn van
[nummer 1] #01
DNA-mengprofiel:
Afgeleid DNA-hoofdprofiel- [benadeelde 1]
DNA-nevenkenmerken van minimaal één man- [verdachte]
Er is aangenomen dat de bemonstering [nummer 1] #01 celmateriaal bevat van twee (of drie) personen en dat deze personen onderling niet verwant zijn. Tevens is aangenomen dat een deel van het celmateriaal in de bemonstering [nummer 1] #01 daadwerkelijk afkomstig is van [benadeelde 1] . Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese I:De bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] en [verdachte] (en één willekeurige persoon).
hypothese II: De bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] en één (of twee)
willekeurige onbekende persoon (personen).
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
13. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 1] (aanvraag 006), van het Nederlands Forensisch Instituut van 15 september 2015, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [naam 5] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 008-017):
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een (aanvullend) DNA-onderzoek:
[nummer 2] #01 bemonstering (met bloed) van de linker buitenzijde van de tailleband van een joggingbroek
[nummer 2] #03 bemonstering (met bloed) van de linker binnenzijde van de tailleband van een joggingbroek
SIN
Beschrijving DNA-profiel / celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[nummer 2] #01
Afgeleid DNA-hoofdprofiel van een vrouw
Slachtoffer [benadeelde 1]
Additionele DNA-kenmerken
[verdachte] en minimaal één andere persoon
kleiner dan 1 op 1 miljard
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
[nummer 2] #03
DNA-mengprofiel:
[benadeelde 1]
[verdachte]
[naam 16]
en minimaal één andere persoon
Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek’
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Het is niet mogelijk om een ‘standaard’ statistische berekening uit te voeren voor het vaststellen van de bewijskracht van de gevonden overeenkomsten met het DNA-profiel van [verdachte] . De ordegrootte van de bewijskracht wordt daarom berekend met specialistische software.
Ten aanzien van [nummer 2] #01
Er is aangenomen dat de bemonstering [nummer 2] #01 (van de tailleband van de joggingbroek) celmateriaal bevat van drie personen en dat deze personen onderling niet verwant zijn. Tevens is aangenomen dat een deel van het celmateriaal in de bemonstering [nummer 2] #01 daadwerkelijk afkomstig is van [benadeelde 1] . Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese I: De bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] en [verdachte] en één willekeurige onbekende persoon.
hypothese II: De bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] en twee willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
Ten aanzien van [nummer 2] #03
Er is aangenomen dat de bemonstering [nummer 2] #03 (van de tailleband van de joggingbroek) celmateriaal bevat van vier personen en dat deze personen onderling niet verwant zijn. Tevens is aangenomen dat een deel van het celmateriaal in de bemonstering [nummer 2] #03 daadwerkelijk afkomstig is van [benadeelde 1] . Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
hypothese III: De bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] en [verdachte] en twee willekeurige onbekende personen.
hypothese IV: De bemonstering bevat celmateriaal van [benadeelde 1] en drie willekeurige onbekende personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljoen keer
waarschijnlijker als hypothese III waar is, dan als hypothese IV waar is.
14. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 1] (aanvraag 008), van het Nederlands Forensisch Instituut van 2 oktober 2015, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [naam 5] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 018-020):
Onderstaande bemonsteringen uit de onderzoeksset zedendelicten [nummer 6] van het slachtoffer [benadeelde 1] zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek:
[nummer 6] #12 bemonstering (met bloed) van de beide liezen (droog)
SIN
Beschrijving DNA-profiel/bloed/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[nummer 6] #12
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
- [benadeelde 1]
- [verdachte]
kleiner dan 1 op 1 miljard
Onder de aanname dat de bemonstering daadwerkelijk celmateriaal bevat van [benadeelde 1] zelf, en onder de aanname dat het een DNA-mengprofiel van twee personen betreft, is een combinatie van DNA-kenmerken van de mannelijke celdonor afgeleid. Het DNA-profiel van [verdachte] [nummer 9] matcht met deze afgeleide combinatie van DNA-kenmerken. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurige onbekende man matcht met de afgeleide combinatie van DNA-kenmerken is kleiner dan één op één miljard.
15. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 1] (aanvraag 009 en 011), van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 oktober 2015, opgemaakt door de NFI-deskundigen ing. [naam 17] en dr. [naam 5] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 023-027):
Bloedspoorpatroononderzoek en onderzoek naar biologische sporen
Schoenen [nummer 10]
De buitenkant (inclusief loopvlak) van beide schoenen is (microscopisch) onderzocht op de aanwezigheid van bloedsporen. Hierbij is op de rechterschoen op verschillende locaties bloed aangetroffen.
Rechterschoen
Aan weerszijden van de rechterschoen is bloed aangetroffen. Het betreft steeds een zeer geringe hoeveelheid gecraqueleerd bloed. Van de volgende locaties is het aangetroffen bloed veiliggesteld voor een DNA-onderzoek:
 Ter hoogte van de grote teen, [nummer 10] #02;
 Aan de linkerzijde, ongeveer in het midden van de ‘spikes’, [nummer 10] #03;
 Aan de linker achterzijde ter hoogte van de hiel, [nummer 10] #04;
 Uit de letter ‘N’ van de tekst (PHILLIP PLEIN) In de opstaande rand van de zool aan de rechterzijde, [nummer 10] #05.
SIN
Beschrijving DNA-profiel/bloed/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
Schoenen [nummer 10]
[nummer 10] #02
Onvolledig DNA-profiel van minimaal één vrouw
Slachtoffer [benadeelde 1]
Niet berekend
[nummer 10] #03 en #04
DNA-profiel van een vrouw
Slachtoffer [benadeelde 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
[nummer 10] #05
DNA-profiel van een vrouw
Slachtoffer [benadeelde 1]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Interpretatie en conclusie bloedspoorpatroononderzoek
Schoenen [nummer 8]
Het op de schoenen aangetroffen bloed vertoont een gecraqueleerd uiterlijk, de randen zijn grillig van vorm. Het betreft in alle gevallen een zeer geringe hoeveelheid (enkele millimeters in omvang) waarvan de originele uiterlijke kenmerken (onder andere de vormen) niet meer herkenbaar zijn. Dit bloed betreft een restant van bloedsporen waarvan niet meer kan worden vastgesteld op welke wijze het bloed op de schoenen terecht kan zijn gekomen. Bij het onderzoek zijn geen aanwijzingen verkregen op het recent schoonmaken van de schoenen.
16. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 2] , van The Maastricht Forensic Institute van 22 september 2016, opgemaakt door de forensisch DNA-deskundige dr. [naam 4] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 057-063):
Er dient een onderzoek te worden ingesteld ter beantwoording van de volgende vragen:
a) Kunt u het celmateriaal met SIN-nummers [nummer 1] #01 (rapport 3 september 2015), [nummer 2] #0l en #03 (rapport van 15 september 2015), alsmede [nummer 6] #12 (rapport 2 oktober 2015), onderwerpen aan een DNA-onderzoek en vergelijken met de DNA-referentiemonsters van mevrouw [benadeelde 1] (slachtoffer, [geboortedag 2] /1940, [nummer 11] ), de heer [naam 16] (partner van [benadeelde 1] , [geboortedag 4] /1954, [nummer 12] ) en de heer [verdachte] (verdachte, [geboortedag 1] /1987, [nummer 9] )?
b) Kunt u, indien verdachte niet kan worden uitgesloten als donor van dit celmateriaal, bij eventuele overeenkomsten tussen DNA-kenmerken van het DNA-profiel van verdachte enerzijds en DNA-kenmerken van de mengprofielen anderzijds, zich uitlaten over de bewijswaarde daarvan? Wat kunt u in dit verband zeggen over de conclusies die het NFI heeft getrokken over deze overeenkomsten in de rapporten van 3 september 2015, 15 september 2015 en 2 oktober 2015?
Bemonstering
DNA-profiel
Mogelijke donor van celmateriaal
Linker buitenzijde tailleband joggingbroek ( [nummer 2] #01C)
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal vier donoren, van wie zeker één man. Er kan een DNA-hoofdprofiel afgeleid worden van een vrouw. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van slachtoffer [benadeelde 1] .
Verdachte [verdachte] en betrokkene [naam 16] zijn niet uitgesloten.
Linker binnenzijde tailleband joggingbroek ( [nummer 2] #03C)
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal vier donoren, van wie zeker één man.
Verdachte [verdachte] , betrokkene [naam 16] en slachtoffer [benadeelde 1] zijn niet uitgesloten.
Ring ringvinger, linkerhand ( [nummer 1] #01C)
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man. Er kan een DNA-hoofdprofiel afgeleid worden van een vrouw. De frequentie van het DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard.
Het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van slachtoffer [benadeelde 1] .
Verdachte [verdachte] is niet uitgesloten.
Beide liezen
( [nummer 6] #12C)
DNA-mengprofiel afkomstig van celmateriaal van minimaal drie donoren, van wie zeker één man.
Verdachte [verdachte] en slachtoffer [benadeelde 1] zijn niet uitgesloten.
Verbale waarschijnlijkheidsuitspraken
Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonsteringen is de likelihood-ratio methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen. Bij de verbale waarschijnlijkheidsuitspraken is aangenomen dat het slachtoffer [benadeelde 1] donor van celmateriaal is in de verschillende bemonsteringen.
Linker buitenzijde tailleband Joggingbroek ( [nummer 2] #01C)
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] , slachtoffer [benadeelde 1] en twee onbekende personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [benadeelde 1] en drie onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Linker binnenzijde taillebandjoggingbroek ( [nummer 2] #03C)
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] , slachtoffer [benadeelde 1] en twee onbekende personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [benadeelde 1] en drie onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Ring ringvinger, linkerhand ( [nummer 1] #01C)
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] , slachtoffer [benadeelde 1] en een onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [benadeelde 1] en twee onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Beide liezen ( [nummer 6] #12C)
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] , slachtoffer [benadeelde 1] en een onbekende persoon.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van slachtoffer [benadeelde 1] en twee onbekende personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
Vergelijking conclusies
Linker buitenzijde tailleband joggingbroek ( [nummer 2] #01C)
De bewijskracht betreffende mogelijk donorschap van verdachte is lager ten opzichte van de bewijskracht gerapporteerd door het NFI d.d. 15 september 2015. Er is in deze rapportage sprake van minimaal vier donoren van celmateriaal in de bemonstering ten opzichte van minimaal drie donoren in de rapportage van het NFI. Tevens is betrokkene [naam 16] niet uitgesloten als donor van celmateriaal in deze rapportage.
Linker binnenzijde tailleband joggingbroek ( [nummer 2] #03C)
De bewijskracht betreffende mogelijk donorschap van verdachte in deze rapportage is gelijk aan de bewijskracht gerapporteerd door het NFI d.d. 15 september 2015.
Ring ringvinger, linkerhand ( [nummer 2] #01C)
De bewijskracht betreffende mogelijk donorschap van verdachte is gelijk aan de bewijskracht gerapporteerd door het NFI d.d. 3 september 2015. In de rapportage van het NFI is sprake van enige onzekerheid ten aanzien van de aanwezigheid van celmateriaal van een derde donor. In deze rapportage is sprake van minimaal een derde donor van celmateriaal.
Beide liezen ( [nummer 6] #12C)
In deze rapportage is sprake van minimaal drie donoren van celmateriaal ten opzichte van minimaal twee donoren in de rapportage van het NFI. De methode waarbij een afgeleid DNA profiel is opgesteld (dat matcht met verdachte) is daarom niet toegepast in deze rapportage. De bewijskracht betreffende mogelijk donorschap van verdachte is in dit onderzoek niet verschillend van de bewijskracht zoals gerapporteerd door het NFI. Op basis van de statistische data die ten grondslag liggen aan de verbale waarschijnlijkheidsuitspraak, zijn de resultaten van het onderzoek meer dan een miljard keer waarschijnlijker wanneer het spoor DNA bevat van verdachte [verdachte] , slachtoffer [benadeelde 1] en een onbekende persoon dan wanneer het spoor DNA bevat van slachtoffer [benadeelde 1] en twee onbekende personen.
17. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 1] (aanvraag 018), van het Nederlands Forensisch Instituut van 23 december 2019, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [naam 5] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Alle DNA-kenmerken die zichtbaar zijn in het DNA-profiel van verdachte [verdachte] zijn ook minstens één keer waargenomen in de DNA-mengprofielen [nummer 1] #01 , [nummer 2] #01 en [nummer 2] #03 . Op basis daarvan is geconcludeerd dat een deel van het DNA in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De absolute hoeveelheid DNA die verdachte [verdachte] kan hebben bijgedragen aan de bemonsteringen kan niet worden afgeleid uit de DNA-profielen. Wel kan worden geconcludeerd dat de bemonsteringen minder DNA van verdachte [verdachte] bevatten dan DNA van [benadeelde 1] .
18. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 18 april 2017. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De telefoon met nummer [telefoonnummer 2] , die rond het tijdstip van de gebeurtenissen is geregistreerd op zendmasten in de buurt van het WG-terrein, waaronder de Baarsjesweg, is van mij. Ik heb op 31 juli 2015 rond 6.30 uur ‘s ochtends gebeld met [naam 6] . Met deze telefoon is later ook de taxi gebeld. De schoenen van het merk Philipp Plein, waarop het bloed is aangetroffen, zijn ook van mij. Deze schoenen had ik op de dag van de gebeurtenissen aan.
Ten aanzien van in het bijzonder het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde (13Pariana):
19. Een proces-verbaal van bevindingen van 31 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 13] en [verbalisant 14] (doorgenummerde pagina’s A02 001-002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op 27 augustus 2015 rond 4.30 uur zijn wij op de [straat 1] een woning binnen gegaan. Aldaar zagen wij een meisje dat later opgaf te zijn genaamd: [benadeelde 2] , geboren op [geboortedag 5] 1994 te [geboorteplaats 3] . Wij zagen dat [benadeelde 2] volledig over haar toeren was en almaar bleef huilen en schreeuwen. Nadat wij [benadeelde 2] iets rustiger hadden gekregen verklaarde ze ons het volgende: “Ik kom net van het Leidseplein en wilde naar huis. Ik woon hier. Ik ben echter beroofd door een man van mijn telefoon en geld. Het is hier om de hoek gebeurd. Ik liep op straat en werd vanachter vastgepakt. Ik voelde een voorwerp in mijn nek. Ik heb toen direct mijn telefoon en geld afgegeven. Nadat ik hem mijn spullen had gegeven pakte hij mijn borsten en begon hij mij te betasten. Ik begon toen te gillen. Hij zei toen dat ik stil moest zijn en probeerde mij op de grond te drukken. Ik bleef gillen. Ik zag toen dat hij wegrende in de richting van de Bilderdijkstraat. Ik heb hem niet goed gezien.”
[benadeelde 2] gaf ons het volgende signalement:
- Marokkaans, Turks accent;
- Ongeveer 175 centimeter.
20. Een proces-verbaal van aangifte van 27 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 15] en [verbalisant 16] (doorgenummerde pagina’s A03 001-008). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 augustus 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 2] :
Ik kwam vanochtend rond kwart over vier thuis. Ik liep vanaf de buurt van het Koningsplein, daar bij die brug door de Leidsestraat en toen (het hof begrijpt: via het Leidseplein) over de brug tussen het Leidseplein en het [hotel] hotel. Ik liep richting de Overtoom. Ik volgde rechtdoor de kade en ongeveer bij de [straat 6] ben ik overgestoken en toen naar links de [straat 1] in. Niet ver van mijn huis werd ik van achteren gegrepen. Ik werd gewoon gelijk in een keer gepakt. Ik voelde eerst een linkerhand op mijn mond. Ik voelde een voorwerp in mijn nek aan de rechterkant. Het voelt nog steeds als een blauwe plek.
Noot verbalisant: wij zien een rode plek achter het rechter oor van de aangeefster.
Het voelde niet scherp maar wel hard. Het leek op een mes waar nog een beschermhoes over zat. Toen hij zijn hand op mijn mond legde zei hij dat als ik iets zou zeggen hij mij dood zou maken. Toen begon hij met mij te lopen. Hij duwde me terwijl hij dat ‘mes’ op mijn nek had staan en zijn hand op mijn mond. Hij duwde me vooruit. Hij zei iets van “Je loopt nu en geef me alles wat je hebt. Als je iets zegt dan maak ik je dood.” Dit herhaalde hij steeds. We gingen de hoek om aan de overkant van de straat. Ik heb gelijk alles gegeven. Ik heb toen mijn mobiel en mijn geld gepakt. Het was een Samsung Galaxy S4, voorkant wit en achterkant zwart. Er zit een kras in het scherm en de aan- en uitknop is ook stuk. Het was nu kwart over vier ongeveer. Ik heb het zelf uit mijn zakken moeten pakken. Hij kon dit niet omdat hij een hand op mijn mond had en met de andere hand dat ‘mes’ op mijn keel. De hand op mijn mond haalde hij in ieder geval niet weg. Ik kon niet meer ademen en voelde me totaal verlamd. Ik denk dat ik nog iets van 16 euro had. Het was vooral losgeld. Het zat in mijn rechter achterzak. Twee briefjes van vijf en wat losse euro’s. Hij heeft mijn mobiel en het geld aangepakt maar mijn pasjes niet. Kennelijk wilde hij nog meer want hij gooide me op de grond. Hij forceerde me en gooide me voorover op de grond. Hij bewoog mijn hoofd naar voren en ik viel op mijn knieën en op mijn ellebogen.
Noot verbalisant: wij zien verwondingen op de rechterelleboog van de aangeefster.
Hij bleef zijn hand op mijn mond houden. Toen ik op mijn knieën op de grond zat draaide hij mijn hoofd om. Toen ik op de grond zat op mijn knieën bleef de man achter mij staan. Hij had al mijn spullen al. Ik voelde dat hij met zijn handen in mijn shirt ging. Hij ging over mijn schouders naar voren in mijn shirt. Hij ging onder mijn BH. Hij ging met twee handen in mijn BH op allebei mijn borsten. Hij kneep in mijn borsten. Toen wilde hij me op de grond drukken en ik dacht te voelen dat hij me echt wilde gaan verkrachten. Hij drukte me naar beneden waardoor ik op mijn elleboog viel. Hij duwde me van achteren vanuit mijn schouder. Hij liet mijn borsten los en duwde me via mijn schouders op de grond. Ik kwam dus op mijn elleboog terecht. Ik denk dat hij gewoon door wilde gaan waar hij mee bezig was. Maar kennelijk hoorde hij iets. Als hij niet gestoord was dan had hij me zeker verkracht of vermoord denk ik.
V: Nadat hij aan je borsten had gezeten heb je toen dat mes nog gevoeld?
A: Ja zodra hij kon drukte hij het in mijn nek.
V. Hoe kwam het dat het stopte?
A: Ik denk dat hij wat heeft gezien of hoorde. Hij rende ineens in de richting van de [straat 7] . Hij zei dat hij nog niet klaar met mij was en nog terug zou komen.
21. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster van 3 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 17] en [verbalisant 18] (doorgenummerde pagina’s A03 009-016). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 3 september 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 2] :
In de [straat 1] werd er ineens van achteren een hand over mijn mond gelegd. Volgens mij had hij zijn duim over mijn linkeroor want daar had ik ook last van. Ik voelde tegelijkertijd een voorwerp in mijn nek, net onder mijn haarlijn achter mijn oor. Hij zei: “Je moet stil zijn, anders maak ik je dood.” Hij duwde me vervolgens voorwaarts in de richting van de [straat 8]. Hij zette druk op mijn hoofd met zijn handen. Hij duwde me rechtsaf de [straat 2] in. Daar vroeg hij om mijn spullen. Hij zei: “Geef me alles wat je hebt.” Hij stond toen nog steeds achter me. Eerst haalde ik mijn ID en mijn pinpas en sleutels uit mijn linker broekzak. Toen haalde ik mijn telefoon uit mijn rechterachterzak en die heb ik gegeven en in mijn rechter voorzak had ik nog geld zitten. Dat was 16 euro, twee briefjes van vijf en muntgeld.
Hoe pakte hij dat aan?
In ieder geval bleef zijn linkerhand constant om mijn mond. Die heeft hij ook niet meer weggehaald. Die moest ik zelf weghalen want ik kon ook niet meer ademen. Het mes heeft hij kennelijk even weggestopt om mijn telefoon aan te pakken en daarna voelde ik dat mes weer.
Hoe deed je dat, zijn hand weghalen?
Met mijn linkerhand trok ik zijn hand iets naar beneden want anders kreeg ik geen adem meer.
Had hij een blote hand?
Ja, hij had geen handschoenen aan en er zat niets om zijn handen. geen ringen of iets dergelijks. Het was gewoon een kale, blote hand.
Had hij veel druk op je mond?
Ja. De dag erna had ik ook echt aan beide kanten beurse wangen en mijn oor deed ook zeer. Hij deed het met heel veel kracht. Dat voorwerp was zodanig krachtig dat er een blauwe plek zit, die nu bijna weg is en ook een wondje waar ik gisteren het wondje van open heb gekrabd. Ik ben gisteren naar de GGD geweest voor een letselverklaring. Zij hebben nogmaals foto’s gemaakt van de plek in mijn nek.
Wat voor taal gebruikte hij?
Straattaal. Beetje Marokkaans/Nederlands. Het was echt normaal taalgebruik, maar dan met een accent. Het had ook gewoon een Nederlandse kunnen zijn.
Hij dwong je dus door te lopen, rechtsaf de straat in.
Ja, en naar mijn herinnering zijn we toen schuin overgestoken. Halverwege de straat forceerde hij mij naar de grond. Hij drukte me als het ware omlaag. Zijn handen bleven op dezelfde plek maar hij drukte mijn hoofd omlaag. Ik zat toen op mijn knieën en daarna is hij met twee handen onder mijn shirt en onder mijn beha gegaan. Hij staat nog steeds achter mij en gaat van boven over mijn schouders heen en met zijn rechterhand raakte hij mijn rechterborst en met zijn linkerhand mijn linkerborst. Hij knijpt erin en gaat er een paar keer overheen. Hij kneep met zijn volle handen op mijn borsten. In elk geval hard genoeg zodat het niet prettig was. Mijn beha moet op zijn handen hebben gerust. Ik denk dat hij zo ver in mijn beha is gegaan dat hij zelfs de beugels omhoog heeft geduwd. Hij maakte ook echt ruimte met de ruggen van zijn hand om bij mijn borsten te komen, dus duwde mijn hemd en beha zeg maar van mijn lichaam af. Het ging vrij ruw en zijn handen kwamen tot onder mijn borst. Hij heeft een paar keer heen en weer bewogen met zijn handen over mijn borsten, waarbij hij tegelijkertijd kneep in mijn borsten. Het duurde misschien vijf seconden en daarna kreeg ik het idee van dat hij ook echt meer wilde. Toen heeft hij me daarna voorover geduwd waardoor ik op mijn rechterelleboog viel.
Kun je iets meer zeggen over het voorwerp dat hij in je nek had gezet?
Het had het formaat van een gewoon mes. Het was ongeveer 7-8 centimeter wat op mijn nek zat. Het voelde alsof er een bredere rand was waar je druk mee kan zetten. Het heeft wel een wondje achtergelaten dus ergens was het toch wel scherp.
Wat kun je zeggen over zijn leeftijd?
Zijn postuur gezien zou ik rond de 25 zeggen. Toen hij wegrende, zei hij nog wel iets van dat hij nog niet klaar met me was of dat hij nog terug zou komen. De exacte woorden weet ik niet meer, ik denk: “Ik kom nog terug.”
22. Een letselverklaring van 2 september 2015, opgemaakt door drs. [naam 18], arts, betreffende [benadeelde 2] . Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina D01 001):
Subjectieve klachten : lichte nekpijn rechter zijde
Schatting duur verdere genezing zichtbare letsels : 2 weken
Past het letsel bij de opgegeven toedracht : goed
Rechtsachter in de hals ong 2 cm achter het rechteroor een streepvormige huidlaesie met in het midden een korstje van ong 1 cm.
Past bij oppervlakkig schaafletsel
Rechter elleboog punt een ovaal huiddefect met korst erop van ong 1.5 x 1 cm.
Past bij diepe schaafwond
23. Een kennisgeving van inbeslagneming van 27 augustus 2015, opgemaakt door de bevoegde hulpofficier van justitie [verbalisant 19] (doorgenummerde pagina’s G01 001-002). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beslagene
Achternaam : [benadeelde 2]
Voornaam : [benadeelde 2]
Goednummer : [spoornummer 5]
Categorie omschrijving : Kleding en schoeisel
Object : Kleding (ondergoed)
Bijzonderheden : BH van aangeefster
Eigenaar : [benadeelde 2] , Amsterdam
[nummer 3]
24. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 3] (aanvraag 001), van het Nederlands Forensisch Instituut van 19 oktober 2015, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [naam 5] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 001-006):
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek (zie fotobijlage):
[nummer 3] #02 bemonstering van de binnenzijde van de linkercup van een BH
SIN
Beschrijving DNA-profiel/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[nummer 3] #02
DNA-mengprofiel van minimaal twee personen
DNA-hoofdprofiel:
[verdachte]
DNA-nevenkenmerken:
[benadeelde 2]
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Niet berekend
25. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 3] (aanvraag 002), van het Nederlands Forensisch Instituut van 26 januari 2016, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [naam 5] . Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 007-008):
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
[nummer 3] #01 bemonstering van de binnenzijde van de rechtercup van een BH
SIN
Beschrijving DNA-profiel/celmateriaal kan afkomstig zijn van
Matchkans DNA-profiel
[nummer 3] #01
DNA-mengprofiel
DNA-hoofdprofiel:
[benadeelde 2]
DNA-nevenkenmerken:
[verdachte]
Niet van toepassing
Kleiner dan 1 op 1 miljard
Toelichting:
1. Vanwege de match met het DNA-profiel van het slachtoffer [benadeelde 2] [nummer 13] en omdat het een kledingstuk van het slachtoffer betreft, wordt aangenomen dat een deel van het celmateriaal in deze bemonstering afkomstig is van het slachtoffer [benadeelde 2] . Onder deze aanname, en onder de aanname dat de bemonstering celmateriaal bevat van twee personen, is een combinatie van DNA-kenmerken van de mannelijke celdonor afgeleid uit het DNA-mengprofiel. Het DNA-profiel van [verdachte] [nummer 9] matcht met deze afgeleide combinatie van DNA-kenmerken. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man met de afgeleide combinatie van DNA-kenmerken matcht is kleiner dan één op één miljard.
2. In het DNA-profiel van het celmateriaal in deze bemonstering zijn één of enkele additionele relatief zwak aanwezige DNA-kenmerken aanwezig die kunnen duiden op de aanwezigheid van een relatief zeer geringe hoeveelheid celmateriaal van minimaal één andere persoon. Deze additionele zwak aanwezige DNA-kenmerken zijn onvoldoende reproduceerbaar om te betrekken bij een vergelijkend DNA-onderzoek.
26. Een proces-verbaal van bevindingen van 29 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 20] (doorgenummerde pagina’s. A04 020-021). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] staat op naam van [verdachte] , [adres 8]. Door het Top 600-team en door de moeder van [verdachte] werd bevestigd dat dit nummer in gebruik was bij [verdachte] . Uit het historisch overzicht van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] blijkt dat [verdachte] zelf vermoedelijk dit telefoonnummer in gebruik had op 27 augustus 2015. Er zijn die dag verschillende belcontacten naar vriendinnen van [verdachte] : [naam 6] , [getuige 3] en [naam 15] .
Uit het historisch overzicht van [telefoonnummer 1] van [verdachte] blijkt dat zijn telefoon op 27 augustus 2015 kort na het delict van 4:32:23 tot 4:47.55 uitpeilde in de omgeving van de zendmast op de [adres 2] in Amsterdam. De zendrichting van de zendmast is noordwestelijk.
Eerder die nacht peilde dit telefoonnummer uit in de omgeving van de Leidsekade en het Leidseplein.
Richting
Dienst
Startdatum
Starttijd
Duur
Telefoonnr
Straat
Plaats
Uitgaand
Gesprek
27-08-2015
3:00:30
6
[telefoonnummer 1]
Leidsekd 97
Amsterdam
Uitgaand
Gesprek
27-08-2015
3:09:47
2
[telefoonnummer 1]
Leidsepln 26
Amsterdam
Uitgaand
Gesprek
27-08-2015
4:32:23
58
[telefoonnummer 1]
[adres 2]
Amsterdam
Uitgaand
SMS
27-08-2015
4:40:04
[telefoonnummer 1]
Amsterdam
Uitgaand
SMS
27-08-2015
4:40:04
[telefoonnummer 1]
Amsterdam
Uitgaand
SMS
27-08-2015
4:40:05
[telefoonnummer 1]
[adres 2]
Amsterdam
Uitgaand
Gesprek
27-08-2015
4:41:47
12
[telefoonnummer 1]
[adres 2]
Amsterdam
Inkomend
Gesprek
27-08-2015
4:47:55
22
[telefoonnummer 1]
[adres 2]
Amsterdam
Hof: bij dit proces-verbaal is gevoegd een plattegrond waarop de locatie van de zendmast aan de [adres 2] en de vluchtroute van de dader zijn ingetekend en waaruit volgt dat de dader is gevlucht in de richting van de zendmast op de [adres 2] .
27. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 27 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21] (doorgenummerde pag. B01 001-002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 27 augustus 2015 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van
[getuige 2]:
Op 27 augustus 2015, omstreeks 4:30 uur, lag ik in bed in mijn woning op de [straat 1] [nummer 14] te Amsterdam. Ik lag in bed in mijn slaapkamer, welke ligt aan de zijde van de [straat 2] te Amsterdam. Ik was wakker geworden door geluiden op straat en ik hoorde een soort gekreun. Toen keek ik in de richting van de [straat 9] en daar zag ik ongeveer op de kruising van de [straat 2] met de [straat 9] een grote man lopen. Ik zag dat deze man voorover gebogen hing over een vrouw. Ik zag dat ze wegliepen in de richting van de [straat 9] en ze liepen op de kruising. Ik zag in ieder geval wel dat de man fors en groot was en dus een potige kerel. Deze man had kort haar en ik dacht meteen zoiets van dit klopt niet. Ik ben toen mijn slaapkamer ingelopen en ik heb meteen 112 gebeld. Ik ben toen weer terug gelopen naar mijn slaapkamer raam en ik keek weer naar buiten in de richting van de [straat 9]. Ik zag dat de man en vrouw weg waren en eigenlijk tegelijkertijd zag ik vanuit de richting [straat 9] in de richting van de [straat 1] een vrouw al schreeuwend aan komen lopen. Ik zag dat dit de vrouw was die zojuist bij de man was, die van achter over haar heen gebogen bij de vrouw liep. Ik zag dat de vrouw in paniek was en holde richting de [straat 1] en om de hoek verdween. Ik zag eigenlijk ook vrij snel daarna een politieauto de straat in komen rijden.
Ten aanzien van in het bijzonder het in de zaak met parketnummer 13-659065-16 onder 3 ten laste gelegde (13Painan):
28. Een proces-verbaal van uitluisteren 112-melding met nummer 2013226951 van 18 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22] (doorgenummerde pagina’s A02 001-002). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant:
Op 18 september 2013 ontving ik een cd met daarop het opgevraagde telefoongesprek. Hieruit heb ik opgemaakt dat op 14 september 2013 om 07:02 uur werd ingebeld door een vrouwenstem.
V: Met [naam 19], vanaf het adres [plek 2] [nummer 15]. Dit is een RIBW instelling. Er is zojuist een vent via het raam binnengekomen en heeft een bewoonster aangerand of verkracht, dat weet ik nog niet. Aangerand zegt ze. Ze ligt bont en blauw hier op de grond en die vent die moet gezocht worden.
M: Weet u hoe die man eruit ziet?
V: (Meldster roept naar de bewoonster/slachtoffer) [benadeelde 3], kan je zeggen hoe die man eruit ziet?
V: Zwart haar, donkere huid, ongeveer 24 jaar, zwarte kleren, gouden tand.
29. Een proces-verbaal van bevindingen van 14 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 23] en [verbalisant 24] (doorgenummerde pagina’s A02 003-005). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisanten:
Op 14 september 2013 kregen wij de melding te gaan naar het [plek 2] [nummer 15] te Amsterdam voor een melding van een vrouw in een tehuis welke aangerand zou zijn. Ter plaatse gekomen zagen wij een mevrouw zitten, zij bleek genaamd te zijn: [benadeelde 3] , geboren op [geboortedag 3] 1952 (het hof begrijpt: 1953) te [geboorteplaats 4]. De vrouw stelde zichzelf voor als [benadeelde 3]. Wij zagen dat zij aan de rechterkant van haar gezicht een grote zwelling had zitten rondom haar oog, welke doorliep tot haar wang. De zwelling was donkerblauw van kleur. Ik, verbalisant [verbalisant 23], vroeg [benadeelde 3] wat er gebeurd was, zij verklaarde mij resumerend het volgende: “Ik lag te slapen in bed, dat was ongeveer 06.50 uur. Plotseling stond er een man naast mijn bed. De man zei dat hij een joint wilde roken. Ik schrok van hem en wilde hem niet in mijn kamer hebben. Ik ben opgestaan uit bed en liep richting de deur van mijn kamer. De man werd boos dat ik weg liep en sloeg mij tegen mijn hoofd. Daarna trok hij mij naar achteren terug naar het bed. Hij duwde mij op het bed en trok mijn broek naar beneden. Daarna heeft hij zijn vingers bij mijn vagina naar binnen geduwd en daarna heeft hij zijn vingers diep in mijn mond geduwd tot in mijn keel. Hij bleef mij ook slaan. Daarna hoorde hij denk ik iemand in de gang en toen was hij heel snel via het raam weer weg. Ik kan de man als volgt omschrijven:
- Man;
- Licht getint (mogelijk Marokkaans);
- Ongeveer 24 jaar oud;
- Ongeveer 170 centimeter lang;
- Gespierd/stevig postuur;
- Zwart haar;
- Gouden tand;
- Zwarte kleding.”
30. Een proces-verbaal van aangifte van 14 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 25] en [verbalisant 22] (doorgenummerde pagina’s A03 001-011). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 14 september 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 3] :
Ik werd wakker omdat er aan het raam werd gemorreld en toen kwam er iemand binnen. Hij zei: “Ik kom even een jointje roken.” Hij deed zijn ene hand in mijn mond, zo ver dat ik bijna stikte, en de andere in mijn kut. Hij trok me terug uit de gang want ik liep naar de begeleiding toe voor hulp maar hij trok me terug. Ik was al bijna gevlucht. Ik liep al in de gang om de begeleiding te halen omdat hij binnen kwam. Ik was daarvan geschrokken. Maar hij was al binnengeklommen en toen greep hij me van achteren. Hij trok me terug en gooide me op het bed. Ik schreeuwde en toen stopte hij zijn hand in mijn mond. Zo ver tot ik bijna stikte. Zodat ik niet kon schreeuwen. En zijn andere hand in mijn kut.
En toen?
Hij gooide me op bed. Omdat ik begon te schreeuwen heeft hij me de hele tijd door geslagen, volgens mij met zijn vuist. Hij zei: “Als je schreeuwt doe ik je wat aan.” Ik vocht. Ik probeerde zijn hand weg te krijgen. Hij had zijn hand erlangs, in mijn onderbroek. Die had hij een beetje opzij gedaan. Ik schopte hem maar hij was te sterk.
Heeft hij u nog ergens anders aangeraakt?
Mijn rechterborst. Geprobeerd. Hij is met zijn hele hand onder mijn T-shirt gegaan om mijn borst aan te raken. Daarna ging hij met die hand in mijn broek.
Kunt u de man omschrijven?
Een Marokkaan ofzo. Met iets aan zijn tand, zilver of goud.
31. Een proces-verbaal van verhoor aangeefster van 18 september 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 26] en [verbalisant 27] (doorgenummerde pagina’s A03 013-016). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 september 2013 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
[benadeelde 3] :
Het was tien voor 7. Het raam zat op een kier. Daarmee bedoel ik dat hij gekanteld was. Ik hoorde gewrik aan de onderkant. Ik hoorde gewrik, ik denk met de handen. Toen ik een sigaret op had gestoken, zag ik dat iemand door het kiertje van de gordijnen naar binnen keek. Ik zag een gezicht. Ik zag ook dat hij een zilveren of gouden tand had. Ik denk een zilveren tand. Ik ben weggerend. Hij kwam achter mij aan.
Weet u nog waar hij u heeft vastgepakt?
Ik denk aan mijn arm.
U wordt teruggetrokken en hij gooit u op bed?
Ja. Ik ben gaan schreeuwen. Hij zei: “Als je blijft schreeuwen, dan maak ikje af.” Of: “Dan doe ik je iets aan”, dat was het wat hij zei.
Hoe werd u op bed gegooid?
Gewoon, ik denk aan mijn schouder, denk ik. Daarna kwam er geweld. Ik lag op mijn rug op bed, met mijn hoofd aan de kant van de kast. Hij betaste mijn bovenlichaam (het hof begrijpt: waaronder de borsten van het slachtoffer) en stopte zijn hand in mijn kut. Hij duwde zijn hand helemaal in mijn mond waardoor ik bijna stikte.
Maar u had een broek aan?
Ja, maar die heeft een elastieken band. Hij probeerde eerst mijn borsten te betasten. Hij ging met zijn hele hand in mijn kut. Dat voelde naar.
En met zijn andere hand ging hij in uw mond?
Ja, met zijn hele hand. Met zijn vingers en hand. Zover dat ik bijna stikte.
Hoe ziet de man eruit?
Hij was donker getint, ik denk Marokkaans ofzo. Hij had een zilveren tand. Hij was ongeveer 24 à 25 jaar oud. Ik denk niet dat hij zuiver Nederlands sprak. Stevig postuur, krachtig. Daarmee bedoel ik spieren.
32. Een proces-verbaal van uitwerking van verhoor verdachte van 18 november 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pagina’s C03 177-223). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 november 2015 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van
verdachte:
Ik heb twee gouden tanden in mijn mond.
(…)
Ik heb twee zilveren tanden.
33. Een kennisgeving van inbeslagneming van 14 september 2013, opgemaakt door de bevoegde hulpofficier van justitie [verbalisant 19] (doorgenummerde pagina’s G01 001-002). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Beslagene
Achternaam : [benadeelde 3]
Voornaam : [benadeelde 3]
Goednummer : [spoornummer 6]
Categorie omschrijving : Kleding en schoeisel
Object : Kleding (ondergoed)
Bijzonderheden : Inbeslaggenomen onderbroek met inlegkruisje
Eigenaar : [benadeelde 3] , Amsterdam
[nummer 4]
34. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 4] (aanvraag 002), van het Nederlands Forensisch Instituut van 20 februari 2014, opgemaakt door de NFI-deskundige ing. [naam 20]. Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 004-D02 007):
DNA-onderzoekIn de
milde lysisfractievan het celmateriaal in de bemonsteringen [nummer 5] #01 en #02 van het gelaat van het slachtoffer en in de bemonstering [nummer 4] #01 van de slip is, op basis van de gemeten hoeveelheid geïsoleerd mannelijk (Y-chromosomaal) DNA en/of op basis van de resultaten van het autosomale DNA-onderzoek, een aanwijzing verkregen voor een relatief geringe hoeveelheid Y-chromosomaal (mannelijk) DNA. Deze bemonsteringen zijn onderworpen aan een zogenoemd Y-chromosomaal DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie
SIN
Type DNA-profiel
Celmateriaal kan afkomstig zijn van
[nummer 4] #03 (slip)
Autosomaal DNA-profiel van een vrouw
Y-chromosomaal DNA-mengprofiel van minimaal twee mannen
Y-chromosomaal DNA-hoofdprofiel
Additionele Y-chromosomale DNA-kenmerken
Slachtoffer [benadeelde 3]
Onbekende man A
Niet geschikt voor een vergelijkend Y-chromosomaal DNA-onderzoek
[nummer 5] #01 (onderzoeksset zedendelicten)
milde lysisfractie
Autosomaal DNA-profiel van een vrouw
Geen voor vergelijkend DNA-onderzoek geschikt Y-chromosomaal DNA-profiel verkregen
Slachtoffer [benadeelde 3]
Niet van toepassing
[nummer 5] #02 (onderzoeksset zedendelicten)
milde lysisfractie
Autosomaal DNA-profiel van een vrouw
Y-chromosomaal DNA-mengprofiel van minimaal twee mannen
Slachtoffer [benadeelde 3]
Onbekende man A en minimaal één andere man
DNA-databank
Het afgeleide Y-chromosomale DNA-hoofdprofiel van het mannelijk celmateriaal in de bemonstering [nummer 4] #01 van de slip (gekoppeld aan onbekende man A) is op 19 februari 2014 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken.
35. Een verslag, laboratoriumnummer [laboratoriumnummer 4] (aanvraag 003), van het Nederlands Forensisch Instituut van 16 oktober 2015, opgemaakt door de NFI-deskundige dr. [naam 21]. Dit verslag houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (doorgenummerde pagina’s D02 008-011):
In de aanvraag onderzoek van de Politie Eenheid Amsterdam van 20 september 2015 is verzocht om het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [nummer 9] (geboren op [geboortedag 1] 1987) te vergelijken met de onderstaande eerder verkregen Y-chromosomale DNA-profielen in deze zaak:
[nummer 4] #01
Bemonstering van de binnenrand van de onderbroek rondom het linkerbeen
[nummer 5] #02
Milde lysisfractievan de bemonstering met het opschrift ‘gelaat droog links’
Uit de resultaten van het vergelijkend Y-chromosomale DNA-onderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
Het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [nummer 9] matcht met het afgeleide Y-chromosomale DNA-hoofdprofiel van het mannelijk celmateriaal in de bemonstering [nummer 4] #01 van de onderbroek (in aanvraag 002 van deze zaak gekoppeld aan onbekende man A).
Het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [nummer 9] matcht met het Y-chromosomale DNA-mengprofiel van het mannelijk celmateriaal in de bemonstering [nummer 5] #02 .
Dit betekent dat de bemonsteringen [nummer 4] #01 en [nummer 5] #02 , naast celmateriaal dat afkomstig is van het slachtoffer [benadeelde 3] zelf, eveneens een relatief geringe hoeveelheid celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van de verdachte [verdachte] .
Voor het vaststellen van de bewijskracht van de gevonden match tussen het Y-chromosomale DNA-profiel van het mannelijk DNA in de bemonstering [nummer 4] #01 en het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [nummer 9] is het van belang om te weten hoe zeldzaam het matchende Y-chromosomale DNA-profiel is. Hoe zeldzamer het matchende Y-chromosomale DNA-profiel is, des te groter is de bewijskracht van de match. Hiervoor is het afgeleide Y chromosomale DNA-hoofdprofiel op 16 oktober 2015 vergeleken met de Y chromosomale DNA-profielen in de YHRD Database. Deze database bevat Y-chromosomale DNA profielen van mannen uit verschillende en over de gehele wereld verspreide bevolkingsgroepen. Om de bewijskracht van de gevonden match tussen het afgeleide Y-chromosomale DNA hoofdprofiel van het celmateriaal in de bemonstering [nummer 4] #01 en het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] [nummer 9] te kunnen formuleren in verbale termen van waarschijnlijkheid is het onderstaand hypothesepaar beschouwd:
Hypothese 1: Het prominent aanwezige mannelijke celmateriaal in deze bemonstering is afkomstig van de verdachte [verdachte] of van een in de mannelijke lijn aan deze verdachte verwante man.
Hypothese 2: Het prominent aanwezige mannelijke celmateriaal in deze bemonstering is afkomstig van een andere, willekeurig gekozen, niet in de mannelijke lijn aan de verdachte [verdachte] verwante man.
Uit deze evaluatie wordt geconcludeerd dat de verkregen resultaten van het Y-chromosomaal DNA-onderzoek aan de bemonstering [nummer 4] #01 zeer veel waarschijnlijker (10.000 — 1.000.000) zijn wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
36. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 28] (doorgenummerde pagina’s A05 012-013). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van deze verbalisant:
Op 16 oktober
(het hof begrijpt: 2015)heeft het NFI een vergelijkend onderzoek uitgevoerd tussen Y-chromosomale DNA profielen verkregen uit een spoor in deze zaak en het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte [verdachte] . Dit levert een match op en naar aanleiding daarvan is er onderzoek verricht naar alle mannen die in de directe mannelijke lijn aan [verdachte] verwant zijn en mogelijk de donor zouden kunnen zijn van het aangetroffen spoor. Uit onderzoek in het bevolkingsregister zijn de volgende drie personen naar voren gekomen die in de directe mannelijke lijn aan [verdachte] verwant zijn:
- [naam 22] , geboren in 2013. De zoon van verdachte [verdachte] . Hij was ten tijde van het delict 9 weken oud. Hij is niet als mogelijke donor in overweging genomen.
- [naam 23] , geboren op [geboortedag 6] 1953 in [geboorteplaats 5]. De vader van verdachte [verdachte] . Hij was ten tijde van het delict 60 jaar oud en voldoet in dat opzicht niet aan het signalement van de aangeefster die verklaart dat de dader rond de 24 à 25 jaar oud was. Er is geen verder onderzoek verricht naar hem als mogelijke donor.
- [naam 24] , geboren op [geboortedag 7] 1993 in [geboorteplaats 6]. De broer van verdachte [verdachte] . Hij was ten tijde van het delict 20 jaar oud en hij woonde in Amsterdam. Er is besloten om verder onderzoek te verrichten naar hem als mogelijke donor.
Uit de politiesystemen komt naar voren dat [naam 24] geen antecedenten heeft. In haar aangifte verklaart het slachtoffer dat de dader een gouden of zilveren tand had. Om deze reden is gezocht naar een recente foto van [naam 24] . In de systemen van de Kamer van Koophandel komt een bedrijf voor op naam van [naam 24] met mobiel nummer [telefoonnummer 3]. Aan dit telefoonnummer is een WhatsApp-account gekoppeld met foto. Op deze foto is geen gouden of zilveren tand zichtbaar.
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn – ook in hun onderdelen – telkens gebezigd tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Waar in de hiernavolgende overwegingen wordt verwezen naar paginanummers betreft dat pagina’s in het doorgenummerde dossier in de zaak waarop de desbetreffende overwegingen betrekking, tenzij anders is vermeld.
2.Proces-verbaal terechtzitting 18 april 2017, p. 7.
3.Proces-verbaal terechtzitting 18 april 2017, p. 8.
4.Zie de als bijlage 4 bij het pleidooi in eerste aanleg overgelegde plattegrond.
5.Los bijgevoegd in omslag met bij de rechtbank overgelegde stukken.