ECLI:NL:GHAMS:2020:1458

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
2 juni 2020
Publicatiedatum
5 juni 2020
Zaaknummer
23-002843-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak met schadevergoeding aan benadeelde partijen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsprocedure waarbij de betrokkene, een man geboren in Colombia, werd beschuldigd van mensenhandel. De rechtbank had eerder een bedrag van € 44.200,00 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het openbaar ministerie vorderde een hoger bedrag van € 445.241,56. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 300.885,00, gebaseerd op de materiële schade die door de benadeelde partijen was geleden. De benadeelde partijen hadden schadevergoedingen ingediend, die door het hof zijn meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokkene verplicht tot betaling van € 300.835,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002843-19
datum uitspraak: 2 juni 2020
VERSTEK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 juli 2019 op de vordering van het openbaar ministerie ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de ontnemingszaak met nummer 15-870949-17 tegen de betrokkene
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1975,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Procesgang

De betrokkene is bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 3 mei 2018 -kort gezegd- veroordeeld ter zake van mensenhandel, meermalen gepleegd. Tegen dit vonnis is door de betrokkene hoger beroep bij dit gerechtshof ingesteld.
Het openbaar ministerie heeft in eerste aanleg gevorderd dat aan de betrokkene de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit mensenhandel, geschat tot een bedrag van € 445.241,56.
De rechtbank Noord-Holland heeft bij vonnis van 18 juli 2019 het voordeel geschat op een bedrag groot € 44.200,00 en aan de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 44.200,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 5 september 2019 in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van voorarrest en de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege gelast, wegens -kort gezegd- mensenhandel, meermalen gepleegd. Tevens is een geldbedrag van € 50,00 verbeurd verklaard.
Het openbaar ministerie en de betrokkene hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in de ontnemingszaak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 mei 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft bij schrijven van 29 april 2020 haar conclusie, die grotendeels in lijn is met de appelschriftuur van het openbaar ministerie, kenbaar gemaakt aan het hof en de raadsman. Zij heeft geconcludeerd tot schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag groot € 408.685,00 en gevorderd aan de betrokkene een betalingsverplichting op te leggen groot
€ 408.685,00. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gerekwireerd tot een vordering gelijkluidend aan haar conclusie.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij schriftelijke reactie op de appelschriftuur van het openbaar ministerie haar standpunt kenbaar gemaakt.
Primair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Subsidiair heeft zij gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten is op een bedrag groot € 4.420,00.
Meer subsidiair schat de verdediging het voordeel op een bedrag groot € 38.850,00.
Uiterst subsidiair is er volgens de verdediging hooguit sprake van een voordeel van € 44.200,00, inclusief de gemaakte kosten.
Oordeel van het hof
Het hof overweegt als volgt.
In de onderhavige ontnemingszaak heeft het openbaar ministerie het rapport van het Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel van 4 december 2018 tot uitgangspunt genomen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Uit paragraaf 5.2 van het rapport volgt dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in dit rapport is bepaald via een berekening op transactiebasis. Per slachtoffer zijn de relevante gegevens uit het onderzoeksdossier met betrekking tot de opbrengsten en kosten geanalyseerd om een schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel per slachtoffer te kunnen maken.
Het hof ziet aanleiding om ten aanzien van de bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting te zoeken bij de door het hof in de hoofdzaak aan de slachtoffers als benadeelde partijen toegewezen vorderingen inzake de materiële schade. De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is immers in de financiële rapportage ook gegrond op de door de slachtoffers verkregen opbrengsten. In de hoofdzaak geven de slachtoffers zelf, door middel van het indienen van de verzoeken tot schadevergoeding, aan hoe hoog hun inkomsten waren. Deze vorderingen zijn in die procedure door de betrokkene niet inhoudelijk betwist. Het hof vermag dan ook niet in te zien waarom de in de financiële rapportage genoemde inkomsten, die afwijken van de door de slachtoffers zelf genoemde inkomsten, bij de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zouden moeten worden betrokken.
In de financiële rapportage wordt verder in de berekening ook rekening gehouden met door de betrokkene gemaakte kosten. Deze zijn echter niet onderbouwd en ook heeft betrokkene deze niet onderbouwd in de onderhavige zaak, zodat het hof daaraan voorbij zal gaan. Bij het bepalen van de hoogte van de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen heeft het hof in de strafzaak reeds rekening gehouden met de bedragen die de benadeelde partijen volgens eigen opgave zelf mochten houden uit hun werkzaamheden, zodat hiermee bij de schatting verder geen rekening meer hoeft te worden gehouden.
Voor de bepaling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zullen dan ook de door de slachtoffers als benadeelde partijen ingediende schadevergoedingsformulieren worden gebezigd als bewijsmiddel (vgl HR 22 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:91). Deze schadevergoedingsformulieren maken deel uit van de stukken van de strafzaak en daarmee ook van de ontnemingszaak, die immers een sequeel vormt van de strafzaak. In de hoofdzaak heeft het slachtoffer [benadeelde 3] als benadeelde partij
€ 168.000,00 aan materiële schade gevorderd ter zake van gederfde inkomsten. Het hof heeft deze vordering toegewezen. Het slachtoffer [benadeelde 1] heeft € 125.685,00 aan materiële schade gevorderd, te weten gederfde inkomsten. Het hof heeft ook deze vordering toegewezen. Het slachtoffer [benadeelde 2] heeft als benadeelde partij € 7.200,00 aan materiële schade gevorderd, te weten gederfde inkomsten. Het hof heeft ook deze vordering toegewezen.
Hetgeen de verdediging in haar reactie naar voren heeft gebracht, is overigens onvoldoende om de materiële schade posten te weerleggen.
Het hof komt tot de volgende berekening.
Materiële schade [benadeelde 3] = € 168.000,00
Materiële schade [benadeelde 1] = € 125.685,00
Materiële schade [benadeelde 2] = € 7.200,00
------------------------ +
Totaal € 300.885,00
Het voordeel dat de betrokkene heeft verkregen uit mensenhandel jegens [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] bedraagt aldus € 300.885,00.

Verplichting tot betaling aan de Staat

Aan de betrokkene dient, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 300.835,00
.

Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
300.885,00 (driehonderdduizend achthonderdvijfentachtig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 300.835,00 (driehonderdduizend achthonderdvijfendertig euro).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
=========================================================================
[…]