In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 2 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft een ontnemingsprocedure waarbij de betrokkene, een man geboren in Colombia, werd beschuldigd van mensenhandel. De rechtbank had eerder een bedrag van € 44.200,00 vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel, maar het openbaar ministerie vorderde een hoger bedrag van € 445.241,56. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 300.885,00, gebaseerd op de materiële schade die door de benadeelde partijen was geleden. De benadeelde partijen hadden schadevergoedingen ingediend, die door het hof zijn meegenomen in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de betrokkene verplicht tot betaling van € 300.835,00 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft ook de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1080 dagen.