In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een belastingaanslag opgelegd aan belanghebbende voor het jaar 2014. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 46.660. Na bezwaar van belanghebbende, die werd bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.M.P.M. Adank, heeft de rechtbank Noord-Holland de aanslag vernietigd en deze verlaagd tot nihil. De inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Het geschil in hoger beroep draaide om de vraag of de door belanghebbende ontvangen bedragen van haar echtgenoot als belastbaar inkomen uit werk en woning moesten worden aangemerkt, en of er sprake was van duurzaam gescheiden leven. Het Hof oordeelde dat belanghebbende en haar echtgenoot niet duurzaam gescheiden leefden, ondanks dat zij sinds 1992 geen gemeenschappelijke huishouding voerden. Het Hof concludeerde dat de ontvangen bedragen van de echtgenoot niet als partneralimentatie konden worden aangemerkt, omdat de echtgenoten niet ieder hun eigen leven leidden als waren zij niet met elkaar gehuwd. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen van € 37.660, met inachtneming van heffingskortingen.