Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.[X] ,
[geïntimeerde sub 2],
[geïntimeerde sub 3],
1.Het geding in hoger beroep
2.De feiten
grief I in principaal appelonder meer het door de rechtbank in het bestreden vonnis onder 2.8 vastgestelde feit weersproken. Het hof zal hiermee rekening houden. Met
grief II in principaal appelis onder meer bezwaar gemaakt tegen het door de rechtbank onder 2.12 vastgestelde feit. Dat bezwaar is ongegrond, omdat de rechtbank slechts heeft vastgesteld wat in de desbetreffende brief is vermeld en deze vaststelling van de inhoud daarvan op zichzelf juist is. Grief II in principaal appel faalt in zoverre. De overige door de rechtbank vermelde feiten zijn niet in geschil, zodat zij ook in hoger beroep tot uitgangspunt dienen. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten thans neer op het volgende.
b. [appellante] heeft [X] in zijn hoedanigheid van makelaar in april 2015 verzocht de verkoop van haar pand aan de [adres] (hierna: het pand) te begeleiden. Het pand is ongesplitst en bestaat uit een bovenwoning, waar [appellante] woont (hierna: de bovenwoning), en een benedenwoning, die wordt verhuurd (hierna: de benedenwoning).
c. [X] had [appellante] aanvankelijk een vraagprijs van € 875.000 voor het pand geadviseerd onder de toevoeging dat deze prijs aan de hoge kant was. Het pand is voor deze prijs te koop aangeboden. Nadat na een aantal maanden nog geen bod was uitgebracht, heeft [X] aan [appellante] meegedeeld dat hij een verkoop van het pand voor deze vraagprijs in ongesplitste staat niet haalbaar achtte. [X] heeft vervolgens de advertentie van het pand op 2 oktober 2015 van de website van Funda verwijderd.
d. Vanaf januari/februari 2016 zijn [X] en [appellante] in overleg getreden over een andere wijze van verkoop van het pand, in die zin dat de bovenwoning en de benedenwoning apart zouden worden verkocht en dat [X] (c.s.) de benedenwoning zou kopen. In dat kader heeft [X] bij e-mailbericht van 3 februari 2016 aan [appellante] aangaande de verkoop en koop van het pand het volgende voorstel gedaan, voor zover hier van belang:
- Totale opbrengst voor [appellante][ [appellante] , hof]
€ 860.000,- k.k.- Koopsom benedenhuis is € 860.000,- minus verkoopopbrengst bovenhuis.
e. Enkele dagen daarvoor had [appellante] , bij e-mailbericht aan notaris A.G. Hartman (hierna: de notaris) van 18 april 2016, als volgt gereageerd op een door de notaris op verzoek van [X] aan [appellante] toegezonden concept-koopovereenkomst, voor zover hier van belang:
Dank voor het concept. Wat ik met kopers heb afgesproken is vastgelegd in de e-mail van [X], hof]
aan mij van 3 februari 2016. [X] heeft aangegeven dat te willen vastleggen in een notariële overeenkomst en ik heb aangegeven dat ik in die koopovereenkomst niets meer wil dan standaard bepalingen en wat is vastgelegd in voornoemde e-mail. (…)De structuur is als volgt. Kopers kopen van mij boven en beneden voor € 860,000 en als boven door kopers is doorverkocht, worden boven en beneden door mij geleverd. (…) Alle kosten verband houdende met de koop en de constructie ervan komen voor rekening van kopers, inclusief oprichtingskosten, kosten van verbouwing, (aanvraag en uitvoering van) vergunningen, in- en uitreding, et cetera.f. [X] heeft op 28 april 2016 per e-mailbericht het volgende aan [appellante] geschreven naar aanleiding van de door de notaris opgestelde concept-koopovereenkomst, voor zover hier van belang:
Hoi [appellante][ [appellante] , hof]
,[geïntimeerde sub 2][ [geïntimeerde sub 2] , hof]
en ik hebben het concept inclusief jouw opmerkingen goed doorgenomen. Hieronder onze opmerkingen: (…)Overigens staat [A] ook als koper, maar dat klopt niet, [geïntimeerde sub 2] en [X] en [geïntimeerde sub 3][ [geïntimeerde sub 3] , hof]
zijn kopers.g. Op 10 mei 2016 hebben [X] c.s. en [appellante] een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de benedenwoning (hierna: de koopovereenkomst). Deze koopovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
De ondergetekenden:
i. Op 11 juli 2016 heeft [appellante] een e-mailbericht verstuurd aan [X] waarin, voor zover relevant, het volgende staat vermeld:
Dank voor je aanbod. Je bent echt een super kerel. (…)Dit wetende had ik het nooit gedaan. Wellicht dat jij de waarde te laag inschatte (boven 640), wellicht dat ik niet goed heb geluisterd. Het zij zo. Ik heb een handtekening gezet en zal mij aan de afspraak houden en dus verkopen. Maar dit wetende had ik het lekker aangehouden en mijn tijd afgewacht. Dit voelt echt niet goed maar dat heb ik denk ik aan mijzelf te wijten.j. Op 12, 13 en 14 juli 2016 is nader gecorrespondeerd over het door [X] gegeven akkoord op het bod van voormelde persoon, de datum van ondertekening van de koopovereenkomst met deze persoon, de levering en de te verkopen roerende zaken. Zo stuurde [appellante] [X] op 14 juli 2016 het volgende e-mailbericht, voor zover hier van belang:
Een verzoekje. Ik zou graag willen leveren per 1-1-2017 (…). Ik hoop dat het kan!k. Op 25 juli 2016 hebben [X] c.s. [appellante] uitgenodigd over te gaan tot ondertekening van deze koopovereenkomst voor de bovenwoning ten overstaan van de notaris. [appellante] heeft hierop diezelfde dag te kennen gegeven dat zij dit niet wilde doen.
l. Bij brief van 8 augustus 2016, bij deurwaardersexploot betekend, hebben [X] c.s. [appellante] in gebreke gesteld en nakoming gevorderd van de koopovereenkomst.
m. Bij brief aan de raadsman van [X] c.s. van 12 december 2016 heeft [appellante] met een beroep op het bepaalde in artikel 7 sub d van de koopovereenkomst aangevoerd dat de overeenkomst moet worden geacht nooit tot stand te zijn gekomen dan wel van rechtswege te zijn ontbonden subsidiair de koopovereenkomst buitengerechtelijk ontbonden. Meer subsidiair heeft [appellante] de vernietiging van de koopovereenkomst ingeroepen op grond van wilsgebreken.
3.3. De beoordeling
voornemenswas de bovenwoning te verkopen, niet dat zij dat
verplichtwas. Er is in artikel 7 onder d van de koopovereenkomst daarom een andere formulering gekozen dan in het e-mailbericht van 3 februari 2016. Het definitief worden van de verkoop van de benedenwoning was nog afhankelijk van de wil van [appellante] ; [appellante] was niet tot verkoop van de bovenwoning verplicht als een bod boven genoemd bedrag van € 640.000 zou worden gedaan. [appellante] heeft om privéredenen uiteindelijk besloten de bovenwoning niet te verkopen. Zodoende was er op 18 oktober 2016 geen onvoorwaardelijke koopovereenkomst betreffende de bovenwoning. Het is volgens [appellante] overigens ook maar de vraag of de nog uit te onderhandelen koopovereenkomst betreffende de bovenwoning onvoorwaardelijk zou zijn geworden. Zo moest in elk geval nog over het financieringsvoorbehoud worden gesproken. De koopprijs voor de benedenwoning kan alleen na een onvoorwaardelijke koopovereenkomst betreffende de bovenwoning worden vastgesteld. Zonder die vaststelling is er geen perfecte en dus geen afdwingbare overeenkomst, omdat de koopprijs een essentiale is. Ingeval de overeenkomst wel als een definitieve verbintenis dient te worden gezien en de bepaling van artikel 7 aanhef en onder d als een ontbindende voorwaarde, is de overeenkomst ontbonden door de feitelijke situatie op 18 oktober 2016, aldus nog steeds [appellante] . [appellante] heeft ten slotte nog aangevoerd dat het van toepassing zijnde schriftelijkheidsvereiste van de koopovereenkomst niet kan worden doorkruist door een vermeende verplichting jegens derden om tot verkoop over te gaan en zich beroepen op de contra proferentem-regel. Het tegen het betoog van [appellante] door [X] c.s. aangevoerde zal, voor zover van belang, worden betrokken bij de behandeling van genoemde grieven.
grief I in incidenteel appelzien beide op hetgeen de rechtbank heeft beslist ten aanzien van de contractuele boete. Zoals reeds vermeld heeft de rechtbank de door [X] c.s. gevorderde contractuele boete van drie promille over het bedrag van € 145.000 toegewezen over de periode van 16 augustus 2016 tot en met 8 januari 2017. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat [appellante] in juli 2016 onmiskenbaar aan [X] c.s. heeft aangegeven dat zij de koopovereenkomst niet langer zou nakomen. Zij is hierop door [X] c.s. in gebreke gesteld en na verloop van de haar gegunde termijn van acht dagen om alsnog na te komen, op 16 (lees:) augustus 2016 in verzuim geraakt. Nu [X] c.s. uitvoering van de koopovereenkomst verlangen is [appellante] ingevolge het bepaalde in artikel VI lid 2 van de bij de koopovereenkomst behorende algemene bepalingen, per 16 augustus 2016 een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd van 3 promille van de koopprijs per dag tot de algehele nakoming. De rechtbank heeft evenwel geoordeeld dat, tegen de achtergrond van de ontbindende voorwaarden van artikel 7 van de koopovereenkomst en nu was gesteld noch gebleken dat de benedenwoning ook daadwerkelijk op de uiterste datum van levering, zijnde 8 januari 2017, had kunnen worden geleverd, de vordering slechts diende te worden toegewezen voor de periode van 16 september 2016 tot en met 8 januari 2017.
4.4. De beslissing
- de gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring betreffende de veroordeling tot nakoming van de koopovereenkomst en;