In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een werkneemster, aangeduid als [appellante], tegen de beschikking van de kantonrechter in Amsterdam. De werkneemster was in dienst bij Amsterdam Trade Bank N.V. (ATB) als Vice President Credit Support en heeft haar arbeidsovereenkomst op 1 juni 2019 ontbonden gezien. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat er geen ernstig verwijtbaar handelen van de werkneemster was, ondanks haar zware beschuldigingen aan het adres van haar leidinggevende, [A]. De werkneemster had deze beschuldigingen geuit in een e-mail aan de Raad van Bestuur van ATB, nadat zij eerder geen gehoor had gekregen voor haar klachten over [A]. De kantonrechter kende haar een transitievergoeding toe van € 28.960,- en een billijke vergoeding van € 75.000,- in het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden.
In hoger beroep verzocht de werkneemster om vernietiging van de beschikking en om een billijke vergoeding van € 75.000,-. ATB verzocht om bekrachtiging van de beschikking en stelde dat de werkneemster ernstig verwijtbaar had gehandeld. Het hof oordeelde dat de werkneemster niet ernstig verwijtbaar had gehandeld en dat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet terecht was. Het hof kende de werkneemster een billijke vergoeding toe van € 40.000,-, met wettelijke rente, en veroordeelde ATB in de kosten van de procedure.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het omgaan met klachten van werknemers en de noodzaak om vertrouwelijke meldingen serieus te nemen. Het hof concludeerde dat de werkneemster niet ernstig verwijtbaar had gehandeld en dat de werkrelatie met haar leidinggevende niet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst had mogen leiden.