ECLI:NL:GHAMS:2020:1367

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
27 mei 2020
Zaaknummer
200.258.700/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake meerderjarigenbewind en onrechtmatige daad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland. De kantonrechter had in eerdere vonnissen geoordeeld dat [geïntimeerde] ontvankelijk was in zijn vordering tegen [appellante] en had deze vordering toegewezen. [geïntimeerde] had [appellante] aangeklaagd voor onrechtmatige daad, waarbij hij stelde dat zij hem had afgeperst en geld van zijn bankrekening had overgemaakt naar de hare. De kantonrechter oordeelde dat de bewindvoerder van [geïntimeerde] toestemming had gegeven voor de procedure, waardoor [geïntimeerde] als rechthebbende kon optreden. In hoger beroep heeft [appellante] grieven ingediend tegen de ontvankelijkheid van [geïntimeerde] en de toewijzing van zijn vordering. Het hof overweegt dat de bewindvoerder in deze procedure als formele procespartij optreedt en dat de grieven van [appellante] niet slagen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.258.700/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 6816402 \ CV EXPL 18-2415
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 12 mei 2020
inzake
[appellante],
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. A.M. Stam te Zaandam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. R.J. Hoff te Haarlem.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 15 april 2019 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de kantonrechter) van 29 augustus 2018 en 13 maart 2019 onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerde] als eiser en [appellante] als gedaagde.
[appellante] heeft daarna een memorie van grieven, met producties ingediend.
[X] heeft, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [geïntimeerde] (hierna: de bewindvoerder), een memorie van antwoord, met producties ingediend.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en alsnog [geïntimeerde] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering in eerste aanleg althans de vordering zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
De bewindvoerder heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden vonnissen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellante] in de kosten van de procedure, naar het hof begrijpt, in hoger beroep inclusief nakosten en wettelijke rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het eindvonnis onder 2, 2.1 tot en met 2.5 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar, van 8 oktober 2014, zaaknr./repnr. BM VERZ 13-1795 KG, zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [geïntimeerde] onder bewind gesteld met benoeming van [X] tot bewindvoerder.
2.2
Op zaterdag 4 november 2017 is [geïntimeerde] voor een BDSM-sessie met [A] (hierna: [A] ) in de woning van [A] geweest. [appellante] was daar ook aanwezig. Op diezelfde dag om circa 14.00 uur is in totaal € 5.000,- van de ING-bankrekening van [geïntimeerde] naar de bankrekening van [appellante] overgeboekt.
2.3
[geïntimeerde] heeft bij de politie aangifte gedaan van chantage en afpersing door [appellante] . Zowel [A] als [appellante] zijn door de politie gehoord.
2.4
In het van het verhoor van [A] opgemaakte proces-verbaal van
19 december 2017 zijn de volgende passages te lezen:
“(…) V: Waar zagen zij elkaar?
A: [geïntimeerde](hof: [geïntimeerde] )
was een keer bij mij. Toen kwam ook [appellante](hof: [appellante] )
langs. De eerste keer had [geïntimeerde] een sessie met mij en [appellante] . De tweede keer deed hij deze sessie alleen met [appellante] . Daarna heeft [geïntimeerde] volgens mij niet meer gezien. (…)
V: Wat was de relatie tussen haar en [geïntimeerde] ?
A: Ik weet dat [geïntimeerde] geld had geleend van [appellante] . Dit heeft [appellante] tegen mij gezegd. Ik heb dit zelf niet gehoord. Van [appellante] hoorde ik dat [geïntimeerde] in totaal 5.000 euro van haar had geleend. [geïntimeerde] leende meerdere keren geld van [appellante] . Ik heb mij daar verder niet mee bemoeit. (…)
V: Heb jij foto’s of filmpjes van [geïntimeerde] gemaakt?
A: Ik heb foto’s van [geïntimeerde] gemaakt. (…) Op verzoek van [geïntimeerde] heb ik deze foto’s verwijderd. (…)
V: Heeft [appellante] nog foto?s of filmpjes?
A: [appellante] heeft mij verteld dat zij pikante foto?s en beeldmateriaal heeft van [geïntimeerde] . [appellante] vertelde mij dat zij deze foto?s en filmpjes niet meer op haar telefoon heeft staan. (…)”.
2.5
In het van het verhoor van [appellante] opgemaakte proces-verbaal van
4 januari 2018 zijn de volgende passages te lezen:
“(…) V: Heb jij wel eens sexuele sessie gehad met [geïntimeerde] .
A: Dat heb ik niet gedaan. Ik sprak wel eens met hem. (…)
V: Er zouden verschillende filmpjes zijn gemaakt van [geïntimeerde] en ook [A](hof: [A] )
verklaarde dat. Wat kan je hierover zeggen.
A: Ik heb niets opgenomen met een telefoon of zo. Ik heb maar 1 telefoon. Echt niet.
V: [appellante] je moet nu echt de waarheid zeggen.
A: Ik heb het echt niet gedaan. Dan moet u [A] maar opnieuw vragen. Ik heb dat echt niet gedaan. Ik heb maar 1 telefoon. (…)
V: Hoe vaak heb je [geïntimeerde] gezien bij [A] thuis.
A: Ik denk rond de drie keer.
V: Hoe vaak ben jij alleen geweest bij [geïntimeerde] .
A: Dat was één keer dat ik dan contact had met [geïntimeerde] . Hij ging dan gewoon in het hok zitten. Dat is een rommelhok. [A] had hem opdracht gegeven zijn kleren uit te doen behalve zijn onderbroek. Ik heb [geïntimeerde] zijn handen op zijn rug gebonden en zo in het hok gedaan. [geïntimeerde] sprak ook wel eens over zijn oude meesteres. Ik kon goed met [geïntimeerde] praten en ik vond het leuk hem te zien.
V: Waarom denkt [geïntimeerde] dat jij een sessie met hem gehad heeft.
A: Ik begrijp dat hij denkt dat hij een sessie met mij had maar dat was maar die ene keer toen ik hem in het hok had gedaan etc. [geïntimeerde] heeft mij nooit geld gegeven. Ook wilde hij een keer een headset geven maar die heeft hij weer meegenomen.
V: Hij heeft jou dus nooit betaald.
A: Dat klopt, het was in natura dat hij dingen moest doen. (…)
V: Vertel eens over het geleende bedrag.
A: Dat was 5000,- euro. Dat had hij van mij geleend. [geïntimeerde] vroeg of hij geld kon lenen van mij. Ik had een vriend die dat wel wilde lenen en die pin dan dan voor mij. IK gaf het dan aan [geïntimeerde] . (…) Ik heb hem wel eens 500 aan [geïntimeerde] geleend. Ik onthield wat hij bij mij leende. De vriend is [B] (…). De eerste keer was hij helemaal in paniek en dat hij geld nodig had. Dat ging om 100 euro dat ik hem geleend heb. Ik had het in mijn oude telefoon staan wat hij leende maar die telefoon heb ik niet meer heb. Op een zondag heeft hij 5000 euro aan mij overgemaakt. Dat kreeg ik dus op mijn bankrekening. (…)
V: Dus in acht maanden tijd heeft [B] jou 5000 euro gegeven.
A: Dat was niet zo dat was rond 4000 euro die ik van [B] heb gegeven.
V: Dus dat geld heb jij aan [geïntimeerde] gegeven.
A: Dat klopt. (…)
V: [A] bevestigd het verhaal van [geïntimeerde] .
A: Dat is niet zo, ik heb verteld wat er gebeurt is. Ik lieg niet en ik heb geen filmpjes van [geïntimeerde] . (…)
V: Wat heb je met die 5000 euro gedaan.
A: (…) Ik heb het geld bijna allemaal opgemaakt aan kleding en eten. Ik heb ongeveer nog 3000 euro van de 5000 op mijn bankrekening/spaarrekening staan. (…)”.

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] gevorderd veroordeling van [appellante] tot betaling van € 5.000,-. [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [appellante] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem door middel van chantage en afpersing te bewegen om zijn mobiele telefoon en zijn toegangscode voor ING Mobiel Bankieren te verstrekken en vervolgens met gebruikmaking van die telefoon en code een bedrag van in totaal € 5.000,- van de bankrekening van [geïntimeerde] naar haar eigen bankrekening over te maken. [appellante] is gehouden de schade die [geïntimeerde] als gevolg daarvan heeft geleden te vergoeden. Subsidiair heeft [geïntimeerde] aan zijn vordering onverschuldigde betaling ten grondslag gelegd. [appellante] heeft verweer gevoerd tegen de vordering.
3.2
In het vonnis van 29 augustus 2018 heeft de kantonrechter de incidentele vordering van [appellante] , inhoudende dat [geïntimeerde] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, afgewezen. Op grond van de door [geïntimeerde] overgelegde schriftelijke verklaring van zijn bewindvoerder die inhoudt dat hij [geïntimeerde] toestemming heeft gegeven om de procedure tegen [appellante] te starten, heeft de kantonrechter geoordeeld dat [geïntimeerde] in de procedure zelf als procespartij kan optreden. De kantonrechter heeft in het eindvonnis in de hoofdzaak de vordering van [geïntimeerde] toegewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe overwogen dat [appellante] haar verweer, dat [geïntimeerde] zelf het bedrag van in totaal € 5.000,- aan haar heeft overgeboekt en dat het daarbij ging om het terugbetalen van een geldlening, onvoldoende heeft onderbouwd. Tijdens de comparitie van partijen heeft [appellante] daaraan toegevoegd dat partijen zouden hebben afgesproken dat [geïntimeerde] haar € 4.500,- zou betalen voor bewezen diensten en dat [geïntimeerde] ook om die reden het geld heeft overgemaakt, maar aan dat verweer is de kantonrechter met toepassing van artikel 128 Rv voorbijgegaan. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met acht grieven op. De bewindvoerder bestrijdt de grieven. Ten aanzien van de grieven overweegt het hof het volgende.
3.3
Met grief 1 stelt [appellante] aan de orde of [geïntimeerde] in eerste aanleg ontvankelijk was in zijn vordering. Aan [appellante] kan worden toegegeven dat in geval van meerderjarigenbewind als bedoeld in de artikelen 1:431 e.v. BW de bewindvoerder bij de vervulling van zijn taak de rechthebbende in en buiten rechte vertegenwoordigt (art. 1:441 lid 1 BW). Hiermee strookt dat in een procedure als de onderhavige, die betrekking heeft op het onder bewind gestelde vermogen van [geïntimeerde] , de bewindvoerder optreedt als formele procespartij ten behoeve van de rechthebbende. Strikt genomen had de kantonrechter daarom, toen hij van het bewind op de hoogte raakte, in een tussenvonnis de meest gerede partij in staat moeten stellen om de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen. Hetzelfde geldt overigens wanneer tegen een rechterlijke uitspraak in een dergelijke procedure een rechtsmiddel wordt ingesteld. In de hoger beroepsprocedure had derhalve strikt genomen de bewindvoerder, en dus niet [geïntimeerde] zelf, in rechte betrokken moeten worden.
3.4
Het hof ziet echter in de navolgende feiten en omstandigheden en om proceseconomische redenen aanleiding om hier aan voorbij te gaan. Allereerst is van belang dat de wettelijke regeling van het bewind beoogt een mogelijkheid tot bescherming te bieden aan meerderjarigen die ten gevolge van hun lichamelijke en / of geestelijke toestand niet in staat zijn om zelfstandig hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen en niet, althans niet in de eerste plaats, ter bescherming van derden. Het bepaalde in artikel 1:439 lid 1 BW, waaruit volgt dat een derde niet wordt beschermd in geval van een ongeldige beheers- of beschikkingshandeling van de onderbewindgestelde indien deze derde het bewind kende of behoorde te kennen, illustreert dat. Vast staat verder dat in eerste aanleg de bewindvoerder op 6 juli 2018 schriftelijk heeft verklaard dat hij [geïntimeerde] uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om de procedure tegen [appellante] te starten, terwijl in hoger beroep niet [geïntimeerde] zelf maar de bewindvoerder een memorie van antwoord heeft ingediend. Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden en op wat hierna wordt overwogen, zal het hof uitgaan van de veronderstelling dat [geïntimeerde] ontvankelijk is in zijn vordering en dat in hoger beroep de bewindvoerder optreedt als formele procespartij.
3.5
De grieven 2 tot en met 7 zijn in de kern gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] zich alleen heeft beroepen op het bestaan van een geldlening en dat [appellante] in de conclusie van antwoord onvoldoende heeft aangevoerd om daaruit te kunnen opmaken dat zij (ook) aanvoert dat is afgesproken tussen partijen dat [geïntimeerde] haar voor bewezen diensten zou betalen, allereerst omdat geen bedragen genoemd worden en ook omdat in de tegenover de politie afgelegde verklaringen wordt gesproken over een uitgeleend bedrag van € 5.000,-. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.6
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een gedetailleerd overzicht gegeven van de gebeurtenissen op en omstreeks 4 november 2017. [appellante] betoogt met haar grieven dat [geïntimeerde] zelf tot betaling is overgegaan. Bovendien heeft [appellante] tijdens haar verhoor door de politie niet de waarheid verteld, had zij een langdurige relatie met [geïntimeerde] , heeft zij meer dan twee (BDSM-)sessies met hem gehad en had zij een vordering tot betaling wegens bewezen diensten op [geïntimeerde] ten bedrage van € 4.500,- terwijl de geldlening een bedrag van € 500,- betrof, aldus [appellante] .
3.7
[appellante] heeft al deze stellingen echter in het geheel niet nader onderbouwd. Dat [geïntimeerde] zelf het bedrag van in totaal € 5.000,- aan haar zou hebben overgemaakt, heeft [appellante] ook in hoger beroep niet nader toegelicht. Zij heeft geen duidelijkheid verschaft over het aantal sessies dat zij met [geïntimeerde] zou hebben gehad, wanneer deze zouden hebben plaatsgevonden en welk tarief hiervoor zou zijn afgesproken, terwijl zij eerder tegenover de politie nadrukkelijk heeft verklaard dat zij geld zou hebben geleend aan [geïntimeerde] tot in totaal € 5.000,-. De verklaring die [A] bij de politie heeft afgelegd, ondersteunt de stellingen van [appellante] ook niet. Nu [appellante] zich er slechts op heeft beroepen dat zij bij de politie niet de waarheid heeft verteld terwijl zij haar verweer ook in hoger beroep niet nader heeft geconcretiseerd, kan niet tot het oordeel worden gekomen dat [geïntimeerde] uit eigen beweging het totaalbedrag van € 5.000,-, hetzij als betaling voor bewezen diensten hetzij als terugbetaling van geleend geld, aan [appellante] heeft voldaan.
3.8
Gezien het vorenstaande is grief 1 op zichzelf terecht voorgesteld maar slaagt deze niet. De grieven 2 tot en met 7 falen. Grief 8 is gericht tegen de proceskostenveroordeling en behoeft geen bespreking aangezien het bestreden vonnis in stand blijft. Partijen hebben geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 324,- aan verschotten en € 759,- voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J. Verbeek, G.C. Boot en I.A. Haanappel-van der Burg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.