ECLI:NL:GHAMS:2020:1241

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
200.264.015/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om aanvullend voorschot op salaris van de vereffenaar in een nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek van de vereffenaar om een aanvullend voorschot op zijn salaris. De vereffenaar was benoemd in de nalatenschap van [erflater], die op 3 december 2017 overleed zonder testament. De vereffenaar had eerder een voorschot van € 15.000,- ontvangen, maar verzocht nu om een aanvullend voorschot van € 70.000,-. De kantonrechter had dit verzoek afgewezen, omdat de vereffenaar niet voldoende had aangetoond dat zijn werkzaamheden in het belang van de schuldeisers waren uitgevoerd. Het hof oordeelde dat de vereffenaar zijn verzoek onvoldoende had onderbouwd en dat de werkzaamheden die hij had verricht niet in redelijkheid konden worden aangemerkt als noodzakelijk voor de vereffening van de nalatenschap. Het hof benadrukte dat de vereffenaar een zorgvuldige en voortvarende aanpak diende te hanteren en dat hij de belangen van de schuldeisers voorop moest stellen. De vereffenaar had verzuimd om tijdig de schuldeisers op te roepen om hun vorderingen in te dienen, wat leidde tot onnodige vertraging in de vereffening. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kantonrechter en wees het verzoek van de vereffenaar af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.264.015/01
Zaaknummer rechtbank: 7455614 EJ VERZ 19-4 WD
Beschikking van de meervoudige kamer van 14 april 2020 inzake
[de vereffenaar] ,kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van [erflater] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vereffenaar,
advocaat: mr. T. Proper te Alkmaar.
Als informanten zijn aangemerkt:
- [informant 1] , wonende te [woonplaats] , in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige] (hierna te noemen: [informant 1] ), en
- [informant 2] , (hierna te noemen: [informant 2] ) wonende te [woonplaats] .

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna te noemen: de kantonrechter) van 8 mei 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vereffenaar is op 31 juli 2019 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 8 mei 2019.
2.2
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vereffenaar van 7 november 2019 met bijlage, ingekomen per fax op 7 november 2019;
- een brief van de zijde van de vereffenaar van 19 november 2019 ingekomen op dezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vereffenaar van 20 november 2019 met als bijlage het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, ingekomen op dezelfde datum.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 21 november 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vereffenaar, bijgestaan door zijn advocaat;
- [informant 1] ;
- [informant 2] , zwager van [informant 1] .

3.De feiten

3.1
Op 3 december 2017 is te Alkmaar overleden [erflater] , geboren [in] 1965 (hierna te noemen: [erflater] ). [erflater] heeft niet bij uiterste wil over zijn nalatenschap beschikt. [erflater] was zelfstandig hypotheekadviseur en handelde als franchisenemer onder de naam [het bedrijf] .
3.2
[erflater] en [informant 1] hadden een affectieve relatie tot het overlijden van [erflater] . Tijdens de relatie tussen [erflater] en [informant 1] is [in] 2011 geboren [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ). [de minderjarige] is enig erfgenaam van [erflater] . [informant 1] heeft als wettelijk vertegenwoordiger van [de minderjarige] de nalatenschap beneficiair aanvaard. Bij leven heeft [erflater] een levensverzekering afgesloten met [de minderjarige] als enig begunstigde. De uitkering in het kader van deze levensverzekering bedraagt € 265.000,-. Deze uitkering valt niet in de nalatenschap van [erflater] .
3.3
Bij beschikking van 12 april 2018 heeft de kantonrechter, op het verzoek van [informant 1] een onafhankelijke derde als vereffenaar te benoemen, de vereffenaar benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap van [erflater] .
3.4
Tot de nalatenschap behoorde, naar opgave van de vereffenaar aan de kantonrechter, voor zover van belang:
Activa:
-banksaldi ter hoogte van het bedrag van € 90.224,16;
-woning ter waarde van € 225.000,-;
-portefeuille [het bedrijf] € p.m;
Passiva
-hypotheekschuld € 281.147,76;
-overige preferente schulden € 12.287,73;
-concurrente schulden € 12.608,19.
De moeder van [erflater] heeft bij de vereffenaar een vordering ingediend van € 178.190.63. De vereffenaar heeft deze vordering (nog) niet erkend.
De tot de nalatenschap behorende woning is op 3 augustus 2018 verkocht en geleverd voor een bedrag van € 405.000,-. Na voldoening van de hypothecaire schuld en overige kosten is het restant op de bankrekening van [erflater] bijgeschreven. Sindsdien behoort tot de nalatenschap aan banksaldi een bedrag van € 220.662,38.
3.5
Op 8 januari 2019 heeft de vereffenaar gelijktijdig met het verzoek tot het toekennen van een voorschot de kantonrechter verzocht een uiterste datum te bepalen voor de schuldeisers om de vordering in te dienen.
3.6
Bij afzonderlijke beschikkingen van 28 januari 2019 heeft de kantonrechter (i) op het verzoek van de vereffenaar een voorschot op zijn salaris als vereffenaar toe te kennen van € 70.000,- inclusief btw, een voorschot vastgesteld van € 15.000,- inclusief btw, kantoorkosten en verschotten en (ii) bepaald dat de vereffenaar de schuldeisers der nalatenschap op zal roepen hun vorderingen bij hem in te dienen vóór 12 april 2019.
3.7
Bij brief van 5 februari 2019 heeft de vereffenaar de kantonrechter naar aanleiding van de beschikking van 28 januari 2019, onder toezending van de rekening en verantwoording inzake de vereffening van de nalatenschap met betrekking tot de periode april 2018 -november 2018, verzocht zich over het meer verzochte uit te laten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de vereffenaar tot toekenning van een aanvullend voorschot afgewezen.
4.2
De vereffenaar verzoekt in hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking en opnieuw rechtdoende, het verzochte (nadere) voorschot, dus het bedrag van € 70.000,- minus het bedrag dat in eerste instantie is toegekend ad € 15.000,-, alsnog toe te kennen en te bepalen dat hiermee door de kantonrechter bij de vaststelling van het eindloon rekening dient te worden gehouden.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De kantonrechter heeft aan de afwijzing van het verzoek van de vereffenaar tot toekenning van een aanvullend voorschot - kort gezegd - het volgende ten grondslag gelegd. De vereffening van een nalatenschap geschiedt in het belang van de schuldeisers van de nalatenschap. Aan de vereffenaar komt daarom slechts salaris toe voor de werkzaamheden die hij in het belang van de schuldeisers in redelijkheid heeft kunnen uitvoeren. Voor werkzaamheden die niet in redelijkheid in het belang van de schuldeisers worden geacht te zijn uitgevoerd, komt de vereffenaar geen door de kantonrechter op de voet van artikel 4:206 lid 3 BW toe te kennen salaris toe. Dit onderscheid wordt gerechtvaardigd door het feit dat het salaris van de vereffenaar als boedelschuld geldt en om die reden in mindering strekt op hetgeen aan de overige schuldeisers van de nalatenschap valt uit te keren. Bij de uitvoering van diens werkzaamheden heeft de vereffenaar een zekere beleidsvrijheid. In het onderhavige geval vloeien de verrichte werkzaamheden voor een zeer groot deel voort uit de onduidelijkheid over de gegrondheid van de vordering van de moeder van de erflater. Indien niet van het bestaan van deze vordering behoeft te worden uitgegaan, is sprake van een qua vereffening eenvoudige nalatenschap, zeker na de verkoop en levering van de woning. De erkende schuldeisers kunnen dan uit de liquide middelen worden voldaan. Gelet op het voorgaande lag het op de weg van de vereffenaar om in ieder geval na 3 augustus 2018 (i) alle schuldeisers op te roepen om tot indiening van de vordering over te gaan en (ii) jegens de moeder van de erflater een standpunt in te nemen over de door haar gepretendeerde vordering. Gelet op de vertraging die is opgetreden die niet bij de schuldeisers in rekening mag worden gebracht, en gelet op het feit dat een deel van de door de vereffenaar in zijn urenuitdraai opgenomen werkzaamheden niet in het belang van de schuldeisers zijn uitgevoerd, ziet de kantonrechter geen aanleiding om een aanvulling te geven op het reeds gegeven voorschot.
5.2
De vereffenaar komt met vijf, hierna gezamenlijk te bespreken, grieven op tegen de bestreden beschikking. Deze grieven komen, samengevat, neer op het volgende. Ten onrechte heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vereffenaar slechts salaris toekomt voor de werkzaamheden die hij in het belang van de schuldeisers in redelijkheid heeft kunnen uitvoeren en dat de rechtvaardiging hiervoor is gelegen in het feit dat salaris van de vereffenaar als boedelschuld geldt en om die reden in mindering strekt op hetgeen de overige schuldeisers uit de nalatenschap verkrijgen. De vereffenaar dient naast de belangen van de crediteuren ook andere belangen te behartigen, zoals die van de erfgenamen en eventuele derden. (grief 1). Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de werkzaamheden in de nalatenschap door of namens de vereffenaar voor een zeer groot deel voortvloeien uit de onduidelijkheid omtrent de gegrondheid van de vordering van de moeder van de [erflater] . Onduidelijk is op welke concrete werkzaamheden de kantonrechter doelt. Ook voor het in kaart brengen van de omvang van de nalatenschap en de mutaties tot de benoeming van de vereffenaar heeft hij onder andere gesprekken moeten voeren met [informant 1] en haar adviseurs. Verder is de woning van [erflater] verkocht en zijn bedrijf geliquideerd. Ook is er gecorrespondeerd met de advocaten van de moeder van [erflater] om te komen tot een oplossing die verder procederen zou kunnen voorkomen (grief 2). Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat indien niet van het bestaan van de vordering van de moeder behoeft te worden uitgegaan er sprake is van een qua vereffening eenvoudige nalatenschap. Het is juist de vraag of al dan niet moet worden uitgegaan van een vordering van de moeder van [erflater] . Daarnaast hebben werkzaamheden plaatsgevonden, zoals de verkoop van de woning en de liquidatie van het bedrijf, die tot doel hadden het kunnen voldoen van de crediteuren voor zover hun aanspraken gegrond zijn en het vervolgens afgeven aan de erfgenaam van een zo hoog mogelijk bedrag. Het zou in strijd zijn met de wet de erkende schuldenaren te voldoen en het overschot af te geven aan de minderjarige erfgenaam, zodat die een en ander maar zelf moet oplossen met de crediteur van de betwiste vordering (grief 3). Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de vereffenaar in redelijkheid niet tot 8 januari 2019 heeft kunnen wachten met het verzoek tot het bepalen van een uiterste datum voor de schuldeisers om een vordering in te dienen. Het is de kerntaak van de vereffenaar te voorkomen dat onnodige procedures worden gevoerd en ook overigens zou de boedel er niet mee zijn opgeschoten indien eerder om een uiterste datum was gevraagd. Er zijn geen onnodige werkzaamheden verricht (grief 4). Ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat vertraging niet bij de schuldeisers in rekening mag worden gebracht en de vereffenaar opgedragen om bij zijn verzoek tot definitieve vaststelling van het salaris de urenspecificatie aan te passen in die zin dat werkzaamheden die niet in het belang van de schuldeisers worden geacht te zijn uitgevoerd, niet meer in deze specificatie voorkomen. Als er al sprake zou zijn van vertraging dan is onduidelijk op welke wijze dat van invloed zou zijn op de verrichte werkzaamheden. Verder is het onduidelijk welke werkzaamheden niet in het belang van de schuldeisers zouden zijn uitgevoerd. Ook ontbreekt een wettelijke grondslag of een grondslag op basis van de richtlijnen voor de opdracht die de kantonrechter geeft aan de vereffenaar om zijn urenspecificatie aan te passen (grief 5).
5.3
Ter mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de vereffenaar nog het volgende aangevoerd wat betreft de vordering van de moeder van [erflater] . Deze vordering staat inmiddels op de lijst van betwiste vorderingen. Door de moeder van [erflater] is aangekondigd dat een procedure zal volgen. De vereffenaar stelt dat de correspondentie hierover in april 2018 is begonnen, vragen niet werden beantwoord, er diverse advocaatwisselingen zijn geweest aan de zijde van de moeder van [erflater] , gezegd werd dat de vordering niet werd gehandhaafd, in oktober 2018 de moeder zelf ging corresponderen, er radiostilte was tot januari 2019 en vervolgens weer stilte tot in april 2019. In april was er een zitting, toen is er contact geweest met een advocaat en na de zitting was er een brief, waarop antwoord is gegeven. Daarna was er weer overleg om eruit te komen.
5.4
[informant 2] heeft ter mondelinge behandeling, mede namens [informant 1] , een brief voorgelezen die hij vervolgens heeft overgelegd. In die brief staat dat [informant 1] aan [informant 2] een volmacht tot het beheer van de nalatenschap heeft gegeven en dat [informant 2] tot de benoeming van de vereffening diverse werkzaamheden heeft verricht, waaronder het doen van een ontslagaanvraag voor de werknemer van [het bedrijf] , het opzeggen van de huur en het zoeken naar een mogelijke koper van de activa van het bedrijf, het liquide maken van de beleggingsportefeuilles, het afwikkelen en opzeggen van de huurders en het verkennen van mogelijke kopers voor het huis van [erflater] in [plaats] en het in de verkoop zetten van de tot de nalatenschap behorende auto. Toen zij op 28 december 2017 de schriftelijke vordering van de moeder van [erflater] ontvingen, is [informant 2] gestopt met het nemen van besluiten die van invloed zouden kunnen zijn op de boedel en heeft hij [informant 1] geadviseerd om een vereffenaar te laten benoemen. Wel is [informant 2] doorgegaan met inventariseren. Voor de verkoop van de activa van het bedrijf heeft [informant 2] een due diligence uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een bieding, die toen niet tot een verkoop heeft geleid, omdat [informant 2] de boedel niet durfde te binden vanwege voornoemde vordering. Uiteindelijk heeft de vereffenaar de activa aan dezelfde koper overgedragen. Op 26 april 2018 heeft [informant 2] alle lopende zaken overgedragen aan de vereffenaar, waartoe [informant 2] wijst op de samenvatting daarvan die hij heeft opgenomen in de ter mondelinge behandeling voorgelezen brief. Naast het totaaloverzicht bestond van iedere post op de sheet een document met een specificatie. Tevens heeft [informant 2] aan de vereffenaar een lijstje overhandigd met de gegevens van alle belanghebbenden.
5.5
Het hof overweegt als volgt. De kerntaak van de vereffenaar wordt beschreven in artikel 4:211 lid 1 BW, dat bepaalt dat de vereffenaar tot taak heeft de nalatenschap als een goed vereffenaar te beheren en te vereffenen. Alle wettelijke taken van de vereffenaar vloeien hieruit voort. De door de vereffenaar te verrichten werkzaamheden dienen derhalve bij te dragen aan het primaire doel van de vereffening, namelijk het dienen van de belangen van de gezamenlijke schuldeisers. Daarnaast heeft de vereffenaar ook verplichtingen jegens de erfgenamen, zoals bijvoorbeeld het houden van ruggespraak in het geval van het te gelde maken van nalatenschapsgoederen. De vereffenaar heeft een ruime mate van vrijheid om zijn taak naar eigen inzicht uit te voeren. Wel dient hij daarbij de zorg van een goed vereffenaar te betrachten.
5.6
Bij het vaststellen van het loon van een door de rechter benoemde vereffenaar wordt (bij voorkeur) aansluiting gezocht bij de regeling voor curatoren in faillissement, de zogeheten Recofa-richtlijn. Het loon van de vereffenaar houdt verband met de redelijke omvang van de werkzaamheden ten aanzien van het in kaart brengen van de activa en passiva. Daarbij spelen de complexiteit en de bewerkelijkheid van de vereffening een belangrijke rol.
De wettelijke regeling gaat ervan uit dat het loon van de vereffenaar pas wordt betaald na het verbindend worden van de uitdelingslijst. Hoewel de wet niet expliciet de mogelijkheid biedt om een vereffenaar tussentijds (een) voorschot(ten) toe te kennen, kan de kantonrechter hiertoe op verzoek van de vereffenaar toch besluiten door aansluiting te zoeken bij art. 6.2 van de Recofa-richtlijn (ECLI:NL:GHARL:2015:7022).
5.7
Het hof stelt bij de beoordeling van het onderhavige verzoek van de vereffenaar tot het toekennen van hoger voorschot voorop dat het, blijkens de overgelegde stukken en de daarop gegeven toelichting tijdens de mondelinge behandeling en behoudens de door de moeder van [erflater] gepretendeerde vordering van € 178.000,-, een relatief overzichtelijke vereffening betreft waarin, zoals door [informant 2] gemotiveerd is aangevoerd en door de vereffenaar is erkend, door [informant 2] al vele werkzaamheden waren verricht en voorbereiding waren getroffen toen de vereffenaar met zijn werkzaamheden begon. Weliswaar moest, zoals de vereffenaar heeft gesteld, de woning worden verkocht en de onderneming van [erflater] worden geliquideerd, maar uit de door de vereffenaar niet weersproken stellingen van [informant 2] volgt dat dit laatste al goeddeels door [informant 2] was voorbereid. Zo waren de lopende dossiers al door hem afgewikkeld, was een ontslagvergunning voor de enige medewerker door hem aangevraagd, waren beleggingsportefeuilles liquide gemaakt, abonnementen en dergelijke opgezegd, de huurovereenkomst opgezegd, was de auto in de verkoop gezet, was een due diligence voor de verkoop van de activa van de onderneming uitgevoerd en waren de crediteuren en andere belanghebbenden al in kaart gebracht. Ook zijn de activa van de onderneming aan de door [informant 2] gevonden koper verkocht. Daarnaast geldt dat de waarde van de nalatenschap, na het te gelde maken van de nalatenschapsgoederen en aflossing van schulden, aan de actiefzijde ongeveer € 220.000,- bedraagt. Voor wat betreft de kosten van de vereffenaar geldt dat het gevorderde voorschot van € 70.000,- op de periode tot 18 december 2018 ziet en dat de vereffenaar, zoals hij ter zitting desgevraagd heeft gesteld, nadien tot september 2019 voor ongeveer € 25.000,- aan werkzaamheden heeft verricht. De vereffening is tot op heden niet afgerond.
5.8
Ter onderbouwing van zijn verzoek tot toekenning van een voorschot van in totaal € 70.000,- op zijn loon, heeft de vereffenaar in hoger beroep een overzicht overgelegd van de werkzaamheden van 12 maart 2018 tot en met 18 december 2018. Het overzicht bevat honderden posten. Per post wordt achter de datum een algemene actie vermeld met daarachter een toelichting, maar lang niet iedere toelichting is te relateren aan een van de door de vereffenaar gestelde onderwerpen. Het aanbod van de vereffenaar tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep om het urenoverzicht alsnog per onderwerp te specificeren, acht het hof tardief. Uit het overgelegde overzicht valt niet op te maken welke werkzaamheden op welk onderwerp betrekking hebben en door wie welke werkzaamheden zijn verricht. Zoals ter zitting is gebleken laat de vereffenaar een groot deel van de werkzaamheden door een kantoorgenoot uitvoeren en blijkt uit voormeld overzicht dat regelmatig tijdseenheden in rekening zijn gebracht voor collegiaal overleg. Op grond van het overgelegde overzicht is op grond van het vorenstaande niet vast te stellen dat de gestelde werkzaamheden in redelijkheid met het oog op de door de vereffenaar uit te voeren taak zijn gemaakt.
Daarbij komt het volgende. Blijkens de stukken van het dossier en de door de vereffenaar gegeven toelichting betreft een deel van de werkzaamheden de pogingen van de vereffenaar tot het vinden van een oplossing buiten rechte in verband met de beweerdelijke vordering van de moeder van [erflater] op de nalatenschap. Het hof is van oordeel dat de vereffenaar daarbij niet als een ‘goed vereffenaar’ te werk is gegaan. De vereffenaar dient op grond van artikel 4:214 BW de schuldeisers der nalatenschap op te roepen om hun vorderingen voor een door de kantonrechter bepaalde datum in te dienen, waarna de lijst van de door de vereffenaar erkende en betwiste vorderingen ter inzage wordt gelegd. De vereffenaar is in onderhandeling getreden met de moeder van [erflater] en heeft geprobeerd tot een schikking te komen over de door de moeder ingediende vordering (zie hiervoor onder 5.3). Als gevolg van deze handelwijze van de vereffenaar heeft de vereffening van de nalatenschap een enorme en onnodige vertraging opgelopen. Bovendien is van meet af aan namens de erfgenaam aan de vereffenaar te kennen gegeven dat de vordering van de moeder van [erflater] wordt betwist. Deze handelwijze van de vereffenaar kan niet in het belang worden geacht van de (andere) schuldeisers en past ook niet binnen de aan de vereffenaar opgedragen taak. Van de vereffenaar mag worden verwacht dat hij voortvarend te werk gaat. Tegen die achtergrond treft ook geen doel de stelling van de vereffenaar dat hij zich jegens de erfgenaam dient te gedragen zoals een goed vereffenaar betaamt en dat ook heeft gedaan aangezien het doel van de pogingen tot het vinden van een oplossing met de moeder van [erflater] was het voorkomen van een procedure op de voet van (naar het hof aanneemt) artikel 4:223 lid 2 BW. Daarbij overweegt het hof dat, gezien het gebrek aan voortgang, zoals hiervoor onder 5.3 vermeld, niet valt in te zien waarom de vereffenaar niet in een eerder stadium de in artikel 4:214 BW voorgeschreven weg is ingeslagen waardoor hij zijn werkzaamheden had kunnen beperken. Het hof is dan ook van oordeel dat de door de vereffenaar gestelde werkzaamheden in verband met de vordering van de moeder van [erflater] niet volledig voor vergoeding in aanmerking komen.
5.9
In het licht van het voorgaande en gelet op de beperkte aard en omvang van de nalatenschap, had het op de weg van de vereffenaar gelegen de omvang van zijn werkzaamheden nader toe te lichten en om nader toe te lichten dat en in hoeverre de omvang en stand van zaken van de nalatenschap de tijdsbesteding aan vereffeningswerkzaamheden rechtvaardigt. Voorts had het op de weg van de vereffenaar gelegen om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden de vereffenaar aan zijn kantoorgenoot heeft uitbesteed en welke ervaringsfactor deze kantoorgenoot heeft, en of de uitgevoerde werkzaamheden niet ten dele hadden kunnen worden uitbesteed teneinde tegen een lager tarief te worden verricht. Desgevraagd heeft de vereffenaar daarover ter zitting geen, althans onvoldoende inlichtingen kunnen geven. Daarbij komt dat de vereffenaar in persoon is benoemd en dubbele kosten bij wege van overleg in beginsel voor eigen rekening zijn.
Al hetgeen de vereffenaar verder nog heeft aangevoerd stuit op het voorgaande af.
5.1
Alles overziende is het hof van oordeel dat de vereffenaar zijn verzoek tot het toekennen van een voorschot van € 70.000,- onvoldoende heeft onderbouwd.
5.11
Ten aanzien van het in grief 5 verwoorde bezwaar van de vereffenaar tegen de opdracht van de kantonrechter aan de vereffenaar om bij zijn verzoek tot de definitieve vaststelling van het salaris de urenspecificatie aan te passen, overweegt het hof als volgt. De grondslag van de opdracht van de kantonrechter is gelegen in artikel 4:210 lid 1 BW, dat bepaalt dat vereffenaars verplicht zijn de aanwijzingen van de kantonrechter bij de vereffening te volgen. De grief slaagt dan ook niet.
5.12
De slotsom is dat de grieven falen. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Jonkers, mr. C.M.J. Peters en mr. T.A.M. Tijhuis in tegenwoordigheid van de griffier en is op 14 april 2020 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.