ECLI:NL:GHAMS:2020:1229

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2020
Publicatiedatum
18 mei 2020
Zaaknummer
19/01536
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verzoek om nieuwe WOZ-beschikking na overlijden van eigenaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die een verzoek heeft ingediend om een nieuwe WOZ-beschikking voor het belastingjaar 2018. Dit verzoek werd afgewezen door de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort. Belanghebbende, die eerder als gebruiker van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] een WOZ-beschikking ontving, verkreeg na het overlijden van zijn vader op 23 april 2018 de hoedanigheid van eigenaar. De rechtbank had het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. Het Hof oordeelt dat de afwijzing van het verzoek om een nieuwe beschikking gelijkgesteld moet worden met een voor bezwaar vatbare beschikking. Het Hof stelt vast dat belanghebbende pas na het overlijden van zijn vader de gevolgen van de waardevaststelling door de heffingsambtenaar ondervond. Het Hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en draagt de heffingsambtenaar op om alsnog een voor bezwaar vatbare beschikking te geven voor het jaar 2018. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Kenmerk 19/01536
19 mei 2020
uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]wonende te [Z] ,
belanghebbende,
(gemachtigde: A. Oosters),
tegen de uitspraak van 16 augustus 2019 in de zaak met kenmerk HAA 19/580 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Zandvoort,
de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Met dagtekening 27 augustus 2018 heeft belanghebbende de heffingsambtenaar op grond van artikel 26, eerste lid, van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) verzocht om afgifte aan hem van een beschikking voor het belastingjaar 2018 zoals bedoeld in artikel 22 van de Wet WOZ voor het object [A-straat 1] , [...] te [Z] (hierna: de woning).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het verzoek bij besluit van 31 oktober 2018 afgewezen.
1.3.
Een daartegen gemaakt bezwaar met dagtekening 8 november 2018 heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 12 december 2018 ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Bij uitspraak van 16 augustus 2019 heeft de rechtbank daarop het volgende beslist (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
“De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.024;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47 aan eiser te vergoeden.”
1.5.
Het door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 1 oktober 2019. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben het Hof toestemming gegeven tot het achterwege laten van het onderzoek ter zitting. Hierop heeft het Hof bepaald het onderzoek ter zitting achterwege te laten, het onderzoek te sluiten en schriftelijk uitspraak te doen.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft voor zover in hoger beroep van belang de volgende feiten vastgesteld:
“1. Eiser is bewoner van de onroerende zaak [A-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) en heeft in zijn hoedanigheid van gebruiker op of omstreeks 28 februari 2018 een WOZ-beschikking ontvangen met betrekking tot de woning.
2. De vader van eiser, de heer [Y] , is op 23 april 2018 overleden en heeft bij testament zijn drie kinderen, tezamen en voor gelijke delen, benoemd tot enige erfgenamen van zijn nalatenschap. De halfzus en halfbroer van eiser hebben de nalatenschap verworpen. Eiser heeft de nalatenschap zuiver aanvaard en is derhalve enig erfgenaam van zijn vader.”
2.2.
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan toe dat de woning deel uitmaakte van de nalatenschap van de vader van belanghebbende.

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In geschil is of de rechtbank het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en of belanghebbende recht heeft op de gevraagde beschikking.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

4.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“Beroep op artikel 26 Wet WOZ
11. Indien in de loop van het kalenderjaar waarvoor de waarde van een onroerende zaak is vastgesteld een wijziging van de gerechtigde tot de onroerende zaak plaatsvindt, heeft de nieuwe gerechtigde op grond van artikel 26 van de Wet WOZ de mogelijkheid om voor dat kalenderjaar een voor bezwaar vatbare waardebeschikking als bedoeld in artikel 22 van de Wet WOZ aan te vragen. Noch in artikel 26 van de Wet WOZ, noch in artikel 22 van de Wet WOZ, is bepaald dat afwijzing van het verzoek geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het is daarom niet mogelijk om bezwaar te maken tegen de afwijzing (zie Gerechtshof Amsterdam 11 juli 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2449). Verweerder had het bezwaar dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder dit niet heeft gedaan, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bezwaar alsnog niet ontvankelijk verklaren. Aan een inhoudelijke behandeling van het beroep komt de rechtbank niet toe.”

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Artikel 6:2 van de Awb luidt:
“Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.”
5.2.
Artikel 26, lid 1, van de Wet WOZ houdt in, voor zover hier van belang, dat de heffingsambtenaar op een verzoek van de in die bepaling bedoelde ‘ander’ om een beschikking als bedoeld in dat artikel, een voor bezwaar vatbare beschikking neemt als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet WOZ. Indien de heffingsambtenaar een dergelijk verzoek afwijst, wordt die afwijzing op grond van het bepaalde in artikel 1:3, lid 2, van de Awb met zo een beschikking gelijkgesteld. Die gelijkstelling leidt ertoe dat tegen de afwijzing van een verzoek om een beschikking als bedoeld in artikel 26, lid 1, van de Wet WOZ bezwaar en beroep openstaan.
5.3.
Vervolgens komt de vraag aan de orde of de weigering om op verzoek van belanghebbende een beschikking te nemen terecht was. Beslissend daarvoor is of belanghebbende is aan te merken als ‘een ander’ in de zin van art. 26, lid 1, Wet WOZ.
5.4.
De heffingsambtenaar betoogt dat geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 26 van de Wet WOZ omdat belanghebbende reeds in de hoedanigheid van gebruiker een WOZ-beschikking op zijn naam heeft ontvangen.
5.5.
Aan de heffingsambtenaar kan worden toegegeven dat de tekst van artikel 26, lid 1, van de Wet WOZ in dat geval aan toewijzing van het verzoek in de weg staat.
5.6.
Belanghebbende heeft echter onbetwist aangevoerd dat hij ten tijde van het nemen van de gebruikersbeschikking geen belang had bij de WOZ-waarde. Dat belang is pas ontstaan met het overlijden van zijn vader en de daaruit voortvloeiende verkrijging van de woning door belanghebbende.
5.7.
In de wetsgeschiedenis van artikel 26 van de Wet WOZ is onder meer het volgende opgemerkt (MvT, Kamerstukken II 1992/93, 22 885, nr. 3, p. 19):
“Naast de hiervoor in paragraaf 6.2. beschreven mogelijkheid van een verandering van of aan het object die aanleiding vormt tot het opnieuw bepalen en vaststellen van de waarde, is het ook mogelijk dat er in de loop van het tijdvak een verandering optreedt in de persoon van de eigenaar c.q. beperkt gerechtigde of de gebruiker van de onroerende zaak. Wij achten het redelijk deze nieuwe belastingplichtige niet te binden aan de voor zijn voorganger vastgestelde waarde, maar hem een eigen mogelijkheid tot bezwaar te geven. Het is, zo zijn wij van mening, uit een oogpunt van rechtsbescherming noodzakelijk dat ieder die de gevolgen ondervindt van een met betrekking tot de desbetreffende onroerende zaak genomen beslissing voor de belastingheffing te zijnen aanzien, de mogelijkheid wordt geboden tegen de waardebeschikking bezwaar en beroep aan te tekenen.
De nieuwe belanghebbende krijgt de mogelijkheid van bezwaar doordat de waarde van de onroerende zaak te zijnen aanzien op zijn schriftelijk verzoek opnieuw bij beschikking wordt vastgesteld.”
5.8.
Het Hof is van oordeel dat de uit de aangehaalde parlementaire geschiedenis blijkende strekking van artikel 26 van de Wet WOZ meebrengt, dat nu belanghebbende de gevolgen van de waardevaststelling door de heffingsambtenaar pas ondervindt nadat hij de hoedanigheid bedoeld in artikel 24, derde lid, onderdeel a, van de Wet WOZ heeft verkregen, de omstandigheid dat voorheen te zijnen aanzien al een gebruikersbeschikking is genomen hem niet kan worden tegengeworpen en aan toewijzing van het verzoek om een (nieuwe) beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet WOZ niet in de weg staat.
Slotsom
5.9.
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond. Het Hof zal de uitspraak van de rechtbank vernietigen en de heffingsambtenaar opdragen op de voet van artikel 26 van de Wet WOZ een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet WOZ voor het jaar 2018 te geven.

6.Kosten

Het Hof ziet aanleiding voor een kostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb in verbinding met artikel 8:108 van die wet. De voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen, naast de door de rechtbank al toegekende vergoeding voor de kosten van het beroep, € 525 (hoger beroep) + € 261 (bezwaar) = € 786, waarbij wegens het gewicht een factor 1 in aanmerking is genomen.

7.Beslissing

Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank, behoudens voor zover het de veroordeling in de proceskosten en het griffierecht betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- draagt de heffingsambtenaar op aan belanghebbende op de voet van artikel 26 van de Wet WOZ een nieuwe voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, van de Wet WOZ voor het jaar 2018 te geven;
- gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het hoger beroep door het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 128, vergoedt;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar, alsmede de kosten van het geding bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op, in totaal, € 786.
De uitspraak is gedaan door mrs. J-P.R. van den Berg, voorzitter, F.J.P.M. Haas en C.J. Hummel, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Hogendoorn als griffier. De beslissing is op 19 mei 2020 uitgesproken en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Toelichting rechtsmiddelverwijzing
Per 15 april 2020 is digitaal procederen bij de Hoge Raad opengesteld. Niet-natuurlijke personen (daaronder begrepen publiekrechtelijke lichamen) en professionele gemachtigden zijn verplicht digitaal te procederen. Wie niet verplicht is om digitaal te procederen, kan op vrijwillige basis digitaal procederen. Hieronder leest u hoe een cassatieberoepschrift wordt ingediend.
Digitaal procederen
Het webportaal van de Hoge Raad is toegankelijk via “Login Mijn Zaak Hoge Raad” op www.hogeraad.nl. Informatie over de inlogmiddelen vindt u op www.hogeraad.nl.
Niet in Nederland wonende of gevestigde partijen of professionele gemachtigden hebben in beginsel geen geschikt inlogmiddel en kunnen daarom niet inloggen in het webportaal. Zij kunnen zo lang zij niet over een geschikt inlogmiddel kunnen beschikken, per post procederen.
Per post procederen
Alleen bepaalde personen mogen beroep in cassatie instellen per post in plaats van via het webportaal. Zij mogen dit bovendien alleen als zij zonder een professionele gemachtigde procederen. Het gaat om natuurlijke personen die geen ondernemer zijn en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Een professionele gemachtigde moet altijd digitaal procederen, ongeacht voor wie de gemachtigde optreedt. Degene die op papier mag procederen en dat ook wil, kan het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.