ECLI:NL:GHAMS:2020:1211

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
200.269.367/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek na schending van de waarborg voor een eerlijk proces

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2020 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat was ingediend door de heer [verzoeker] tegen de raadsheren A.A.F. Donders, A. Zonneveld en L. van der Geld. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een zitting op 4 oktober 2019, waar verzoeker zonder advocaat aanwezig was. Tijdens deze zitting heeft verzoeker verzocht om dossierinzage en het vaststellen van dwangsommen, maar werd hij geconfronteerd met een verzoek om zijn mobiele telefoon uit te schakelen, wat hij weigerde. Dit leidde tot zijn verwijdering uit de zittingszaal door beveiliging. Verzoeker voelde zich benadeeld en diende op 4 oktober 2019 een wrakingsverzoek in, aanvankelijk gericht op mr. Donders, maar later uitgebreid naar de gehele combinatie van raadsheren.

De wrakingskamer van het Gerechtshof Den Haag heeft het verzoek op 8 november 2019 doorverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 januari 2020 hebben de raadsheren hun standpunten toegelicht. De wrakingskamer oordeelde dat de raadsheren niet in hun onpartijdigheid waren geschaad, maar dat de behandeling van de zaak zonder verzoeker voortzetten, nadat hij had aangegeven te willen wraken, een schending was van de waarborg voor een eerlijk proces. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van de schijn van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking op grond van deze schending toegewezen, terwijl de andere gronden voor wraking werden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer : 200.269.367/01
zaaknummer hoofdzaak : 200.254.536/01
beslissing van de wrakingskamer van 27 januari 2020
inzake het op 4 oktober 2019 ingediende wrakingsverzoek van
[verzoeker],
wonende te [plaats],
verzoeker.

1.Het geding

In de civiele procedure onder voormeld zaaknummer tussen de heer [verzoeker] als appellant (hierna te noemen: verzoeker) en [geïntimeerde] als verweerster (hierna te noemen: geïntimeerde) heeft verzoeker op 4 oktober 2019 bij het gerechtshof Den Haag een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek tot wraking betrof in eerste instantie enkel de voorzitter, mr. A.A.F. Donders, maar de verzoeker heeft het wrakingsverzoek op 3 november 2019 uitgebreid tot de gehele combinatie. Het verzoek heeft aldus betrekking op mrs. A.A.F. Donders, A. Zonneveld en L. van der Geld (hierna: raadsheren).
De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft dit wrakingsverzoek op 8 november 2019 ter verdere behandeling verwezen naar dit hof.
Mr. Donders heeft op 28 oktober 2019 schriftelijk meegedeeld niet te berusten in het wrakingsverzoek. Mr. Zonneveld heeft zich schriftelijk aangesloten bij de reactie van mr. Donders en daarin vermeld dat zij niet op het verzoek gehoord hoeft te worden, maar zich aansluit bij hetgeen mr. Donders bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek ter verdere motivering naar voren zal brengen.
Mr. Van der Geld heeft niet op het wrakingsverzoek gereageerd. Om die reden zal de wrakingskamer bij de behandeling van het wrakingsverzoek ervan uitgaan dat ook deze raadsheer niet in het wrakingsverzoek berust.
De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op
13 januari 2020 om 10.00 uur. Zowel verzoeker als mr. Donders zijn verschenen.

2.De feiten

2.1.
De hoofdzaak gaat over een geschil in hoger beroep tussen verzoeker en geïntimeerde met betrekking tot het verstrekken van dossierinzage en het vaststellen van dwangsommen.
2.2.
Dit geschil kwam ook aan bod op de zitting bij het gerechtshof Den Haag op 4 oktober 2019. Deze zitting werd behandeld door voornoemde raadsheren. Verzoeker is zonder advocaat ter zitting verschenen. Namens geïntimeerde waren verschenen de heer [naam] en de advocaat, mr. U Altintas-Gümüs. Van deze zitting is een verkort proces-verbaal opgemaakt, dat deel uitmaakt van het dossier in de wrakingszaak. Tijdens de zitting van de wrakingskamer bleek dat er later ook een volledig proces-verbaal was opgemaakt, dat vervolgens aan het dossier in de wrakingszaak is toegevoegd.

3.Het wrakingsverzoek

3.1.
Op grond van het proces-verbaal van de zitting van 4 oktober 2019 en de door de verzoeker nadien ingezonden schriftelijke toelichtingen zijn de gronden van het verzoek tot wraking – in de kern – de volgende:
i. Het hof heeft verzuimd uitleg te geven over de reden waarom mr. J.A. van Kempen niet langer deel uitmaakte van de zittingscombinatie.
ii. De verzoeker heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek zijn mobiele telefoon uit te zetten en dit aan het hof te tonen, waarop hij (naar zijn mening ten onrechte) werd gedwongen de zaal te verlaten.
iii. Het hof heeft
a) geen toepassing gegeven aan punt 3.6.1 van de Persrichtlijn, waarin staat vermeld dat journalisten tijdens de zitting beeld- en geluidsopnames kunnen maken, behoudens uitzonderlijke omstandigheden en
b) op onjuiste gronden in het nadeel van verzoeker beslist.
iv. Nadat verzoeker de voorzitter had gewraakt is de behandeling ter zitting voortgezet, terwijl wraking schorsende werking heeft.
3.2.
De raadsheer heeft in haar schriftelijke reactie het volgende aangevoerd.
3.3.
Ik berust niet in de wraking omdat ik van mening ben dat er bij de behandeling van deze zaak geen sprake is geweest van feiten of omstandigheden waardoor mijn rechterlijke
onpartijdigheid schade heeft geleden. Aan het wrakingsverzoek ligt met name ten grondslag dat ik, als voorzitter van de meervoudige kamer, de heer [verzoeker] ten onrechte geweigerd zou hebben opnamen te maken. De heer [verzoeker] heeft het hof bij aanvang van de zitting met een beroep op de persrichtlijn verzocht opnamen te mogen maken. Na beraad met de overige leden van de meervoudige kamer heb ik de heer [verzoeker] medegedeeld dat het hof van oordeel is dat de persrichtlijn van toepassing is op openbare zittingen en niet, zoals in het onderhavige geval, op een zitting achter gesloten deuren. Het hof heeft het verzoek van de heer [verzoeker] tot het maken van opnamen dan ook afgewezen. Onder verwijzing naar de huisregels van het hof, waarin onder meer staat dat het maken van filmopnames, foto’s en geluidsopnamen niet is toegestaan, heb ik de heer [verzoeker] vervolgens (meermaals) verzocht zijn mobiele telefoon uit te zetten, hetgeen hij weigerde. Omdat ik als voorzitter van de meervoudige kamer belast was met de handhaving van de orde tijdens de zitting heb ik de heer [verzoeker] uit dien hoofde verzocht de zittingszaal te verlaten, hetgeen hij eveneens weigerde. Uiteindelijk is hij onder begeleiding van een tweetal beveiligings-medewerkers vertrokken.
Het enkele feit dat ten nadele van de heer [verzoeker] op zijn verzoek is beslist, maakt nog niet dat daaruit enige vooringenomenheid mijnerzijds is af te leiden.
3.4.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek op 13 januari 2020 heeft mr. Donders ten aanzien van de wrakingsgronden nog het volgende aangevuld:
i. Mr. Donders heeft te kennen gegeven daags voor de behandeling ter zitting op 4 oktober 2019 te zijn benaderd om in de plaats van mr. Van Kempen de zaak van verzoeker te behandelen. Zij is niet bekend met de reden waarom mr. Van Kempen niet zelf zou plaatsnemen in de zittingscombinatie.
ii. Het hof heeft de verzoeker nadrukkelijk gevraagd of met de behandeling van de zitting kon worden doorgegaan, maar verzoeker koos er uiteindelijk zelf voor niet zijn telefoon te tonen, zodat het hof niet kon controleren of deze was uitgeschakeld. Omdat [geïntimeerde] bezwaar maakte tegen het maken van opnames, heeft het hof ervoor gekozen de behandeling ter zitting niet in aanwezigheid van verzoeker voort te zetten en hem de zaal te laten verlaten.
iii. Verzoeker beriep zich op de persrichtlijn. Het hof heeft naar aanleiding daarvan deze richtlijn en de toepasselijke huisregels met betrekking tot het maken van opnames bestudeerd. Daaruit heeft het hof afgeleid dat het maken van film-, foto- en geluidsopnames niet was toegestaan bij deze zitting. Het hof heeft ter zitting een kopie van de huisregels aan verzoeker overhandigd.
iv. Het hof heeft, nadat verzoeker de zaal had verlaten, de behandeling ter zitting voortgezet. Verzoeker heeft in de tijd dat het hof zat te wachten op beveiliging om verzoeker de zaal uit te begeleiden, een briefje geschreven en dit bij de griffier neergelegd. Het hof heeft hier niets mee gedaan, maar dit briefje later naar de centrale balie gebracht. Pas later die dag heeft verzoeker een schriftelijk wrakings-verzoek ingediend. Mr. Donders heeft voorts verklaard: “Omdat het hof de zitting had geschorst op het moment dat de verzoeker de (
in beide versies van het proces-verbaal van de zitting opgenomen [toevoeging wrakingskamer]) uitlating deed dat hij mij wilde wraken, heb ik deze uitlating niet geïnterpreteerd als een wrakingsverzoek ter zitting. Omdat ik mij niet gewraakt voelde, is de behandeling ter zitting voortgezet.”
3.5.
Resumerend heeft voornoemde raadsheer gesteld dat de aangevoerde gronden voor de wraking niet kunnen leiden tot gegrondverklaring van het wrakingsverzoek.

4.Beoordeling van de het wrakingsverzoek

Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Naar vaste jurisprudentie dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter of het gerecht door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
Daarnaast geldt dat het niet aan de wrakingskamer is om beslissingen van het hof inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen nadelige of zelfs onjuiste beslissingen.
De wrakingskamer overweegt in dit verband ten aanzien van de onder i tot en met iii genoemde wrakingsgronden als volgt.
4.1.
De wrakingskamer is ten aanzien van de onder i) aangevoerde wrakingsgrond van oordeel dat de inhoud van deze grond, welke reden er dan ook aan de afwezigheid van mr. Van Kempen ten grondslag heeft gelegen, op geen enkele wijze de onafhankelijkheid van mr. Donders (noch die van de overige raadsheren die deel uitmaakten van de combinatie van het hof) raakt. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat dit geen wrakingsgrond is die tot toewijzing van het verzoek kan leiden.
4.2.
De beslissingen die het hof ten aanzien van de onder ii) en iii) onder a) en b) aangevoerde wrakingsgronden heeft genomen, zijn maatregelen van processuele aard die de wrakingskamer op zichzelf niet onbegrijpelijk voorkomen. Dat deze beslissingen in het nadeel van de verzoeker zijn uitgevallen, heeft niet tot gevolg dat sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de gewraakte raadsheren in het onderhavige geval vooringenomenheid jegens verzoeker koesteren, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Ten aanzien van de onder iv) geformuleerde wrakingsgrond overweegt het de wrakingskamer
als volgt.
4.4.
Bij de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek is de wrakingskamer gebleken dat het proces-verbaal zoals dit zich in het dossier bevond, niet volledig is. Ter zitting is een afschrift van een proces-verbaal overgelegd dat tot en met de mededeling dat de mondelinge behandeling wordt voortgezet, gelijkluidend is aan het toegezonden proces-verbaal, maar waarin voorts een reactie van de wederpartij op het hogerberoepschrift is opgenomen. Mr. Donders heeft ter motivering van het verschil in beide processen-verbaal aangevoerd dat het zich in het dossier van de wrakingskamer bevindende proces-verbaal, dat eindigt met de zin ‘
Vervolgens heeft de voorzitter de mondelinge behandeling voortgezet’,is opgemaakt ten behoeve van de wrakingszaak. Het volledige proces-verbaal is later opgemaakt ten behoeve van de behandeling in de hoofdzaak, aldus mr. Donders.
De wrakingskamer stelt voorop dat het bij de beoordeling dient te beschikken over
allerelevante stukken die aan het wrakingsverzoek ten grondslag liggen, waarbij het proces-verbaal van de zitting heeft te gelden als kenbron. De wrakingskamer gaat voor de beoordeling van het wrakingsverzoek dan ook uit van het volledige proces-verbaal, zoals dit ter zitting van 13 januari 2020 aan de wrakingskamer is overgelegd. Uit dat proces-verbaal leidt de wrakingskamer af dat de voorzitter op enig moment de schorsing van de behandeling heeft uitgesproken, waarna verzoeker – nog in de zaal – mondeling heeft te kennen heeft gegeven de voorzitter te willen wraken. Ook heeft hij een briefje bij de griffier neergelegd waaruit deze wens blijkt, maar waarmee blijkens de toelichting van mr. Donders niets is gedaan en dat op een later moment bij de centrale balie is afgegeven. Vervolgens heeft de verzoeker de zaal moeten verlaten en is de
inhoudelijkebehandeling voortgezet, zo is gebleken uit het volledige proces-verbaal. De achtergebleven wederpartij is daarbij in de gelegenheid gesteld op het hogerberoepschrift te reageren en haar standpunt toe te lichten. De zitting werd afgesloten met de aankondiging van de voorgenomen datum van de uitspraak.
Anders dan mr. Donders is de wrakingskamer van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de schorsing van de behandeling ter zitting was uitgesproken, rechtens niet noodzakelijk in de weg staat aan het mondeling kunnen doen van een wrakingsverzoek. Onder de omstandigheid dat het mondelinge wrakingsverzoek nog in de zittingszaal werd gedaan, naar de wrakingskamer begrijpt in aanwezigheid van de raadsheren en voordat de bode werd verzocht verzoeker de zaal uit te geleiden, hebben de raadsheren redelijkerwijs moeten begrijpen dat zij (mondeling) waren gewraakt. Aan dit mondelinge wrakingsverzoek mogen voorbijgaan omdat het onderzoek ter zitting een ogenblik daarvoor was geschorst, zou een te formele toepassing van de wrakingsregeling inhouden die voorbijgaat aan het doel en de strekking daarvan, indien een raadsheer redelijkerwijs bekend moet zijn geweest met het wrakingsverzoek. Daarbij neemt de wrakingskamer mede in aanmerking dat verzoeker nog voor het verlaten van de zittingszaal een schriftelijk stuk heeft achtergelaten waarin eveneens het wrakingsverzoek is gedaan. De griffier heeft dit stuk vervolgens aan de centrale balie doen toekomen.
Gelet op de toepasselijkheid van artikel 37, vijfde lid, Rv had op het moment van bekend worden met het wrakingsverzoek schorsing van de behandeling ter zitting plaats dienen te vinden. De wrakingskamer acht deze bepaling een zodanig essentiële waarborg voor een eerlijk proces (meer in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor), dat met schending daarvan de grenzen zijn overschreden van wat uit hoofde van die waarborg aanvaardbaar is. Doordat de raadsheren hieraan geen toepassing hebben gegeven en de inhoudelijke behandeling ter zitting hebben voortgezet buiten aanwezigheid van verzoeker, kan naar het oordeel van de wrakingskamer niet langer worden gesteld dat geen sprake is geweest van de schijn van vooringenomenheid bij de raadsheren. Om die reden zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek op de onder iv) aangevoerde wrakingsgrond toewijzen.
Het verzoek tot wraking van de raadsheren zal op grond van het hiervoor overwogene worden toegewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking op grond van de wrakingsgronden i) tot en met iii) ten aanzien van mrs. Donders, Zonneveld en Van der Geld af;
- wijst het verzoek tot wraking op grond van de wrakingsgrond iv) ten aanzien van mrs. Donders, Zonneveld en Van der Geld toe.
Deze beslissing is gegeven door mrs. H.M.J. Quaedvlieg, E.A.G. van der Ouderaa en P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van mr. D. Boessenkool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2020.