ECLI:NL:GHAMS:2020:1199

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2020
Publicatiedatum
8 mei 2020
Zaaknummer
200.237.627/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van notaris bij testament en geestesgesteldheid erflater

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een notaris in verband met de geestesgesteldheid van de erflater bij het opstellen van een testament. Appellant, de zoon van de erflater, heeft in hoger beroep beroep gedaan op een vonnis van de rechtbank Noord-Holland, waarin zijn vorderingen tegen de notaris en andere betrokkenen waren afgewezen. Appellant stelt dat de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door onvoldoende onderzoek te doen naar de geestesgesteldheid van zijn moeder ten tijde van het verlijden van het testament op 20 april 2006. Hij betoogt dat zijn moeder wilsonbekwaam was en dat de notaris dit had moeten onderkennen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat zijn moeder niet in staat was om haar wil in vrijheid te vormen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de notaris haar zorgplicht niet heeft geschonden. Het hof wijst erop dat de notaris bij het verlijden van een testament de wilsbekwaamheid van de betrokkenen moet beoordelen, maar dat dit niet betekent dat de notaris altijd nader onderzoek moet verrichten. De omstandigheden die appellant aanvoert, zoals de hoge leeftijd van zijn moeder en de betrokkenheid van zijn halfzus bij het testament, zijn niet voldoende om te concluderen dat de notaris had moeten twijfelen aan de wilsbekwaamheid van de moeder. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van appellant af.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.237.627/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : C/15/252832/HA ZA 16-816
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 21 april 2020
inzake
[appellant] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. R.J. Ouderdorp te Amsterdam,
tegen
[Notaris] ,
wonend te [woonplaats] ,
[geïntimeerde sub 2] ,
wonend te [woonplaats] ,
[geïntimeerde sub 3] ,
wonend te [woonplaats] ,
[naam Maatschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. E.J.M. van Rijckevorsel-Teeuwen te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna aangeduid als [appellant] respectievelijk de Notaris c.s.. Geïntimeerden worden ieder afzonderlijk aangeduid als de Notaris (zijnde [Notaris] ), [geïntimeerde sub 2] , [geïntimeerde sub 3] en de maatschap.
[appellant] is bij dagvaarding van 16 januari 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 18 oktober 2017, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en de Notaris c.s. als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, tevens houdende vermeerdering van eis, met een productie;
- memorie van antwoord;
- akte naar aanleiding van memorie van antwoord;
- antwoordakte.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en opnieuw recht doende - uitvoerbaar bij voorraad – (i) voor recht zal verklaren, samengevat, dat de op 20 april 2006 verleden uiterste wilsbeschikking van [X] nietig is dan wel deels nietig wordt verklaard, (ii) voor recht zal verklaren dat de Notaris c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [appellant] voor de gevolgen van hun als onrechtmatige daad dan wel wanprestatie te kwalificeren handelen, (iii) hen hoofdelijk zal veroordelen tot vergoeding van de door [appellant] geleden schade, waaronder immateriële schade, op te maken bij staat, vermeerderd met rente en kosten en met (iv) beslissing over de proceskosten, met nakosten en rente.
De Notaris c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

2.Feiten

De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en 2.4 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Voor zover deze feiten in hoger beroep niet in geschil zijn, dienen zij ook het hof als uitgangspunt. Waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant] woonde met zijn ouders in een woning aan de [adres] . Op een bepaald moment hebben de ouders besloten de naastgelegen koestal te laten verbouwen tot een seniorenwoning. De ouders zijn na de verbouwing in augustus 2004 in de woning, genummerd [nummer] , gaan wonen. [appellant] is in de woning op nummer [nummer] blijven wonen. Hij heeft daarvoor geen huurpenningen aan zijn ouders betaald.
2.2
Beide ouders hadden een testament, maar dat hebben zij gewijzigd. De Notaris heeft op 20 april 2006 de uiterste wilsbeschikking van de ouders van [appellant] verleden. In beide testamenten is [appellant] volledig onterfd en de volledige nalatenschap is in de testamenten toegewezen aan de (half)zuster van [appellant] , [A] uit [plaats] . De desbetreffende gelijkluidende bepalingen in de testamenten luiden aldus:
‘Iksluitmijn zoon, de heer[appellant], geboren te [plaats] [in] negentienhonderd vijftig, wonende te [adres] , alsmede zijn afstammelingenuitals erfgenamen van mijn nalatenschap. (…) Voor het geval mijn voornoemde zoon een beroep op zijn legitieme portie mocht doen, bepaal ik dat daarmee moet worden verrekend: de alsdan gehele eventueel nog bestaande vordering op hem wegens achterstallige huur/vergoeding voor het gebruik van de woning te [adres] vanaf een augustus tweeduizend vier, welke vordering uit de huwelijksgemeenschap geheel aan mijn nalatenschap moet worden toegedeeld.”
2.3
Van enige schriftelijke opstelling van de verschuldigde huur/vergoeding voor het gebruik van de woning is niet gebleken.
2.4
Op 14 mei 2006 is de vader op 85-jarige leeftijd overleden. Op 18 juni 2007 is de moeder op 81-jarige leeftijd overleden.
2.5
[appellant] heeft bij de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te [plaats] een klacht ingediend jegens de Notaris, op de grond dat de Notaris bij het opstellen en verlijden van (onder meer) het testament van zijn moeder, onzorgvuldig heeft gehandeld. Bij beslissing van 28 april 2008 is deze klacht ongegrond verklaard. Bij beslissing van 23 juni 2009 heeft de Notariskamer van het hof deze beslissing bekrachtigd. De Notariskamer van het hof heeft daartoe geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat de Notaris bij het opstellen en passeren van (onder meer) het onderhavige testament onzorgvuldig heeft gehandeld.
2.6
Op verzoek van [appellant] heeft op 21 september 2015 en op 14 januari 2016 een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden bij de rechtbank Noord-Holland. Hierbij zijn, naast [appellant] en de Notaris, als getuigen gehoord: [B] , voormalige thuishulp van de moeder van [appellant] , [C] , vriendin van [appellant] , [A] , en [D] , huisvriend van de ouders van [appellant] .

3.Beoordeling

3.1
In eerste aanleg heeft [appellant] gevorderd, samengevat, dat de rechtbank voor recht verklaart dat de Notaris c.s. een onrechtmatige daad hebben begaan dan wel wanprestatie hebben gepleegd en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gevolgen daarvan, met veroordeling van de Notaris c.s. tot vergoeding van de door [appellant] geleden en te lijden schade, op te maken bij staat, met rente alsmede de proceskosten. Als grondslag voor deze vorderingen heeft [appellant] aangevoerd dat de Notaris c.s. niet hebben gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam notaris had mogen verwacht. In dit verband heeft hij gesteld dat zijn moeder op 20 april 2006, de datum van het verlijden van haar testament, wilsonbekwaam was, althans dement, althans dat zij op die datum niet meer in staat was tot redelijke waardering van haar belangen. De Notaris was op de hoogte van deze geestestoestand, althans had dat moeten zijn, en had de akte om die reden niet mogen laten passeren. In de tweede plaats, zo heeft [appellant] aangevoerd, heeft de Notaris beide ouders vlak voor het overlijden van de vader onjuist geadviseerd. In de derde plaats was de Notaris destijds zelf niet voldoende wilsbekwaam vanwege privéomstandigheden, aldus [appellant] .
3.2
De rechtbank heeft de vorderingen van [appellant] afgewezen. Hiertoe heeft zij onder meer overwogen dat [appellant] geen bewijs van zijn stellingen aangaande de geestestoestand van zijn moeder heeft geleverd en vastgesteld dat de Notaris haar zorgplicht niet heeft geschonden en geen beroepsfout heeft gemaakt. Het betoog van [appellant] over de geestestoestand van de Notaris is door de rechtbank eveneens verworpen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met tien grieven op. Daarnaast heeft [appellant] in hoger beroep zijn eis vermeerderd met de vordering dat het hof het testament geheel dan wel gedeeltelijk nietig verklaart. Voor zover [appellant] , met zijn
zevende grief, opkomt tegen een vaststelling van de rechtbank in rov. 2.1 (over de al dan niet door [appellant] verrichte tegenprestatie bij het gebruik van de woning), heeft het hof hiermee bij de vaststelling van de feiten reeds rekening gehouden door slechts vast te stellen dat geen huurpenningen zijn betaald. Omdat de desbetreffende vaststelling door de rechtbank niet ten grondslag heeft gelegen aan haar oordeel kan deze grief hoe dan ook niet slagen.
3.3
Met zijn
vijfde en zesde grief, die het hof als eerste zal bespreken, komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellant] geen bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat zijn moeder ten tijde van het verlijden van het testament dement was en daardoor niet in staat was haar wil in vrijheid te vormen. Het hof stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast van deze stelling op [appellant] rust en dat gelet op het bepaalde in artikel 164 lid 2 Rv aan zijn als getuige afgelegde verklaring slechts beperkte bewijskracht toekomt. Een medische verklaring ter staving van de stelling dat zijn moeder als gevolg van dementie niet in staat was haar wil in vrijheid te vormen, is door [appellant] niet ingebracht. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld is deze stelling van [appellant] voor een groot deel gebaseerd op zijn eigen observering en interpretatie. Het gaat om zijn waarneming, zoals hij heeft verklaard in het voorlopig getuigenverhoor, (i) dat zijn moeder tijdens een verjaardagsdiner in 2000 binnen korte tijd tweemaal aan [appellant] heeft gevraagd of hij het eten lekker vond, (ii) dat zij, als verwoed puzzelaarster, in 2004 diverse fouten heeft gemaakt in een puzzel en (iii) dat zij na 2004 geen hobby’s meer had, terwijl zij die vroeger wel had. Noch de door [appellant] genoemde waarnemingen noch de interpretatie die hij daaraan thans geeft -namelijk dat dit symptomen zijn geweest van dementie - zijn bevestigd door anderen die bij zijn moeder over de vloer kwamen in de laatste jaren van haar leven. De door [appellant] ingebrachte getuigenverklaringen van [B] , [C] , [A] en [D] bieden hiervoor geen enkel aanknopingspunt. Integendeel, [B] heeft in het voorlopig getuigenverhoor verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij in april 2013, in een gesprek met [appellant] en zijn advocaat, mr. [E] , zou hebben verklaard dat de moeder van [appellant] in verregaande staat van dementie was. Zij heeft voorts verklaard dat, als zij dat al zou hebben gezegd, zij dat mogelijk heeft gedaan omdat zij destijds in een hele moeilijke tijd zat vanwege een scheiding, stelselmatig werd gebeld door [appellant] , en van alle telefoontjes en mailtjes van [appellant] af wilde zijn. Over de verklaringen van [A] en [D] zegt [appellant] slechts dat die niet tot bewijs kunnen dienen van de (tegenovergestelde) stelling dat zijn moeder niet dement zou zijn geweest, maar daarmee miskent [appellant] dat de stelplicht en bewijslast ter zake op hemzelf rust. Ook overigens heeft [appellant] niets (nieuws) gesteld met betrekking tot de getuigenverklaringen dat een ander licht op de zaak doet werpen. De enkele stelling van [appellant] dat uit deze getuigenverklaringen valt af te leiden dat er veel zorg nodig was en dat zijn moeder veel medicijnen gebruikte, leidt niet tot de conclusie dat dit te maken had met dementie. Verder volstaat het enkele feit dat [appellant] zijn moeder iedere dag zag en haar hielp met klussen in huis, zoals [appellant] benadrukt, niet om aan zijn eigen verklaring doorslaggevende betekenis toe te kennen, daargelaten het feit dat de door [appellant] waargenomen gemoedstoestand van zijn moeder (vergeetachtigheid, verminderde alertheid en activiteit) op zichzelf genomen niet opmerkelijk is bij iemand op hoge leeftijd en, op zichzelf bezien, niet hoeft te zijn veroorzaakt door dementie. Bovendien volgt daaruit niet zonder meer dat zijn moeder ten tijde van het opstellen van het testament niet tot redelijke waardering van haar belangen in staat was.
Het door [appellant] gedane bewijsaanbod om, opnieuw, de Notaris, [B] en [D] te horen wordt door het hof verworpen aangezien [appellant] niet heeft gespecificeerd wat deze reeds gehoorde getuigen nog zouden kunnen verklaren in aanvulling op hetgeen zij reeds hebben verklaard. Het door [appellant] gedane bewijsaanbod om de huisarts van de moeder te horen wordt door het hof verworpen, omdat [appellant] onvoldoende concreet heeft gesteld over welke van de door hem gestelde specifieke feiten en omstandigheden de huisarts zou kunnen verklaren die tot de conclusie zouden leiden dat de moeder van [appellant] ten tijde van het verlijden van het testament niet in staat was in vrijheid haar wil te bepalen. Dit bewijsaanbod is dan ook mede in het licht van het hiervoor overwogene, onvoldoende gespecificeerd om ter zake dienend te zijn. Dit brengt het hof tot de conclusie dat niet vast is komen te staan dat de moeder van [appellant] ten tijde van het verlijden van het testament dement, en daarmee wilsonbekwaam, was. Aan de vraag of dit kenbaar was voor de Notaris wordt daarom niet meer toegekomen. De vijfde en zesde grief falen dus.
3.4
Met zijn
tweede grief, vordert [appellant] , voor het eerst in hoger beroep, dat het hof verklaart dat het testament nietig is, omdat niet vast staat dat zijn moeder wilsbekwaam was ten tijde van het verlijden van het testament.
3.5
Om te beginnen merkt het hof op dat de gevorderde verklaring voor recht niet alleen [appellant] raakt, maar ook [A] die, net als [appellant] , onmiddellijk betrokken is bij het testament. In deze procedure heeft [appellant] evenwel enkel de Notaris c.s. gedagvaard en niet [A] . Het hof kan evenwel in het midden laten of [A] alsnog in deze procedure zou moeten worden opgeroepen, omdat de vordering van [appellant] hoe dan ook niet kan slagen. Met zijn stelling dat niet vast staat dat zijn moeder wilsbekwaam was ten tijde van het verlijden van het testament miskent [appellant] immers dat ingevolge de hoofdregel van bewijslastverdeling op [appellant] de stelplicht en bewijslast rust ten aanzien van de gestelde geestelijke stoornis van zijn moeder. Als uitgangspunt geldt immers dat iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, bij testament uiterste wilsbeschikkingen kan maken. Zoals hiervoor (3.3) reeds overwogen heeft [appellant] onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot de conclusie dat de moeder van [appellant] ten tijde van het verlijden van het testament dement, en daarmee wilsonbekwaam, was. De tweede grief faalt daarom.
3.6
Als
derde griefbrengt [appellant] de stelling naar voren dat het testament nietig is wegens strijd met artikel 4:63 BW is, omdat de legitieme portie wordt verminderd met een vermeende huurschuld, terwijl die schuld niet vaststaat. [appellant] , zo stelt hij, hoefde helemaal geen vergoeding te betalen voor het gebruik van de woning. Deze grief faalt reeds omdat het door [appellant] gestelde niet kan leiden tot het oordeel dat het testament nietig is vanwege strijd met de wet.
3.7
Met zijn
eerste, vierde en negende griefvoert [appellant] aan dat de Notaris onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij heeft nagelaten nader onderzoek te verrichten naar de geestestoestand van de moeder, terwijl daar wel voldoende aanleiding voor was. De Notaris had het ‘Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening’ (hierna: het Stappenplan) moeten doorlopen, aangezien er aan meer dan de helft van de daarin genoemde indicatoren, namelijk zeven, was voldaan. [appellant] wijst daarbij op de omstandigheid dat (i) de moeder op hoge leeftijd was (80 jaar), (ii) het initiatief voor het verzoek tot dienstverlening van een ander dan de moeder kwam (namelijk zijn halfzus [A] , die belang had bij wijziging van het testament) en (iii) de wijziging van de inhoud (te weten een onterving) ingrijpend afweek van de inhoud van het eerdere testament, dat geen onterving van [appellant] behelsde. Daarnaast zijn er volgens [appellant] nog andere indicatoren van toepassing, die door de Notaris ten onrechte niet zijn nagelopen. [appellant] stelt in dit verband (iv) dat de administratie van de moeder niet in eigen beheer was, (v) dat niet is onderzocht of de ingrijpende wijziging weloverwogen was, aangezien niet is gebleken dat er ook is gesproken over een minder vergaande wijziging zoals het verrekenen van (vermeende) huurachterstand met het in de toekomst te ontvangen erfdeel, (vi) dat geen extra aandacht aan de moeder is gegeven, terwijl het hier een testament betreft en (vii) dat de tijdspanne tussen het verzoek tot het opmaken van het testament en het verlijden slechts een week was, zonder dat daarvoor een medische noodzaak bestond. De Notaris had met name op haar hoede moeten zijn toen [A] haar belde met de mededeling dat de ouders ‘
een oplossing zochten om hun zoon [appellant] tot betaling te bewegen van achterstallige huur van hun woning die hij gebruikte.’Blijkens de getuigenverklaring van de Notaris heeft de moeder bij de aanvang van een van de twee huisbezoeken gezegd: ‘
Oh notaris, als [appellant] binnen komt dan mag hij niet weten dat u hier bent.’De Notaris had naar aanleiding van deze mededelingen ook de belangen van [appellant] moeten behartigen door na te gaan of er inderdaad sprake was van achterstallige huur en, zo ja, of er geen andere, minder vergaande oplossing dan (volledige) onterving mogelijk was. De nalatenschap en ook het erfdeel van [appellant] daarin bedroeg immers veel meer dan de huurschuld die [appellant] eventueel zou hebben gehad. Ook had de Notaris een gesprek onder vier ogen moeten voeren met de moeder van [appellant] , buiten aanwezigheid van de vader. Temeer omdat de vader ten tijde van het opmaken van het gewijzigde testament onder invloed van zware medicijnen zat. Evenmin is gebleken dat de Notaris rekening heeft gehouden met het gehoorverlies van de moeder. Ook rekent [appellant] het de notaris aan dat zij zich bij de huisbezoeken niet heeft laten bijstaan door twee medewerkers.
3.8
Het hof wijst erop dat, zoals de Notaris heeft betoogd, bij de beoordeling van het handelen van de notaris de ministerieplicht voorop staat (art. 21 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna)). De notaris dient zijn dienst evenwel te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem wordt verlangd leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft (art. 21 lid 2 Wna). Zoals bij elke akte moet de notaris ook bij het verlijden van een testament de wilsbekwaamheid van de betrokkene beoordelen. Het komt daarbij in eerste instantie aan op de eigen waarneming van de notaris, die daarvoor een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is in het algemeen verder onderzoek aangewezen. Het Stappenplan biedt hiervoor een handreiking.
3.9
In zijn beslissing van 23 juni 2009 (zie 2.5) heeft de Notariskamer van het hof geoordeeld dat niet van omstandigheden is gebleken op grond waarvan de Notaris alert had moeten zijn en gehouden was nader onderzoek te verrichten. Het hof heeft zich in die beslissing reeds gebogen over de in die procedure door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden dat zijn ouders immobiel waren en dat het eerste contact met de Notaris was gelegd door [A] , die door het testament sterk is bevoordeeld. In diezelfde beslissing heeft het hof ook al in aanmerking genomen dat de keuze van de ouders om [appellant] te onterven een harde beslissing voor [appellant] is. Aan deze omstandigheden heeft [appellant] in het onderhavige beroep slechts toegevoegd dat de moeder niet haar eigen administratie beheerde en dat het vastleggen van het testament in een korte tijdsspanne, namelijk een week, is geschied. Naar het oordeel van het hof hebben deze omstandigheden, bezien in samenhang met de eerder door [appellant] naar voren gebrachte omstandigheden, niet de Notaris ertoe hoeven brengen nader onderzoek te verrichten naar de geestesgesteldheid van de moeder. Dat er bij de Notaris twijfels bestonden over de weloverwogenheid van het verzoek is door [appellant] , gelet op de betwisting daarvan door de Notaris met verwijzing naar de door haar afgelegde getuigenverklaring, onvoldoende gemotiveerd gesteld. Daarbij is het, gezien de ingrijpende gevolgen van (de wijziging van) het testament voor [appellant] , juist te begrijpen dat de moeder tijdens het huisbezoek van de Notaris zich heeft laten ontvallen dat zij niet wilde dat [appellant] (die dagelijks bij zijn moeder over de vloer kwam) zou weten dat de Notaris op bezoek was. Het behoorde, in tegenstelling tot hetgeen [appellant] stelt, niet tot de taak van de Notaris om de belangen van [appellant] te behartigen bij het verlijden van het testament of om een minder ingrijpende wijziging van het testament voor te stellen. Het Stappenplan schrijft daarbij niet voor dat de notaris zich laat bijstaan door twee medewerkers, maar raadt dit slechts aan. Een gesprek onder vier ogen en het uittrekken van extra tijd wordt door het Stappenplan eerst voorgeschreven indien er aanleiding bestaat voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. Gelet op dit alles heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de Notaris, aan de hand van het Stappenplan, niet tot het besluit heeft kunnen komen om de wilsbekwaamheid van de moeder niet aan een nader onderzoek te onderwerpen. De conclusie is dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Notaris haar zorgplicht niet heeft geschonden. De eerste, vierde en negende grief falen.
3.1
In het verlengde hiervan faalt ook de
achtste grief, waarmee [appellant] opkomt tegen het oordeel van de rechtbank dat de stelling van [appellant] dat de Notaris ten tijde van het passeren van de akte zelf wilsonbekwaam was ‘volstrekte onzin’ is. Die stelling heeft [appellant] onderbouwd met een door hem gemaakte ‘reconstructie’ van het leven van de Notaris ‘door te zoeken op internet, in archieven, oude kranten en oude telefoongidsen en door gesprekken met diverse mensen die de notaris goed kennen of gekend hebben.’ Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [appellant] , met zijn stelling en zijn diep in het privéleven van de Notaris wroetende reconstructie ter onderbouwing daarvan, geen enkele serieus in acht te nemen omstandigheid heeft aangedragen die dit betoog zou kunnen onderbouwen. Ook in zoverre is er dus geen enkele aanleiding om tot het oordeel te komen dat de Notaris bij het verlijden van het testament niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam redelijk handelend notaris mag worden verwacht.
3.11
De stellingen van [appellant] ten aanzien van de door hem geleden schade (neergelegd in zijn
tiende grief)behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking meer.
3.12
De grieven falen. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd en het meer gevorderde zal worden afgewezen. [appellant] zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 726,00 aan verschotten en € 1.074 voor salaris en op € 157,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 82,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien niet binnen veertien dagen na dit arrest dan wel het verschuldigd worden van de nakosten aan de kostenveroordeling is voldaan;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. J.F. Aalders, mr. C.A.H.M. ten Dam en mr. M. Kremer en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 21 april 2020.