ECLI:NL:GHAMS:2020:1184
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Aanspraak op wettelijke transitievergoeding en ernstig verwijtbaar handelen in arbeidsovereenkomst
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanspraak van V.O.F. Vesto Schoonmaak Bedrijfsdiensten op de wettelijke transitievergoeding voor [geïntimeerde]. Vesto had in eerste aanleg verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] zonder toekenning van een transitievergoeding, op grond van ernstig verwijtbaar handelen. De kantonrechter oordeelde echter dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van [geïntimeerde] en kende haar een transitievergoeding toe van € 38.913,- bruto, vermeerderd met wettelijke rente.
Vesto ging in hoger beroep en voerde aan dat [geïntimeerde] verwijtbaar had gehandeld door onterecht onkostenvergoedingen en salarissen uit te keren en zich niet coöperatief op te stellen tijdens haar arbeidsongeschiktheid. Het hof heeft de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter overgenomen, aangezien deze niet betwist waren. Het hof oordeelde dat de verwijten van Vesto niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen sprake was van een patroon van ernstig verwijtbaar gedrag van [geïntimeerde].
Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en veroordeelde Vesto in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak benadrukt de hoge lat voor het aannemen van ernstig verwijtbaar handelen door een werknemer en bevestigt het recht op transitievergoeding in het geval van een beëindigde arbeidsovereenkomst, tenzij er evident ernstig verwijtbaar gedrag is aangetoond.