In deze zaak, die na verwijzing door de Hoge Raad aan het Gerechtshof Amsterdam is voorgelegd, gaat het om een geschil tussen de Dordtse Schoolvereniging voor Basisonderwijs op Algemene Grondslag (hierna: School Vest) en een aantal geïntimeerden over de erfdienstbaarheid van weg. De Hoge Raad had eerder in 2017 een arrest gewezen waarin het eerdere vonnis van het Gerechtshof Den Haag werd vernietigd en het geding ter verdere behandeling naar het Gerechtshof Amsterdam verwees. School Vest vorderde in hoger beroep dat de erfdienstbaarheid van weg, die in 1929 was gevestigd, zou worden gewijzigd, zodat leerlingen en bezoekers van de school toegang zouden hebben via het dienende erf. De geïntimeerden stelden dat de erfdienstbaarheid moest worden opgeheven of gewijzigd vanwege onvoorziene omstandigheden, aangezien het gebruik van het dienende erf door de school aanzienlijk was toegenomen.
Het hof oordeelde dat de erfdienstbaarheid niet kon worden opgeheven, omdat de wijziging van de bestemming van het heersende erf naar een schoolgebouw een verzwaring van de erfdienstbaarheid met zich meebracht, maar dat deze verzwaring binnen de mogelijkheden van de oorspronkelijke vestigingsakte viel. Het hof concludeerde dat de subsidiaire vordering van de geïntimeerden tot wijziging van de erfdienstbaarheid niet voor toewijzing vatbaar was, omdat de gestelde onvoorziene omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Dordrecht en oordeelde dat de geïntimeerden de erfdienstbaarheid moesten naleven, met uitzondering van de poort/het ijzeren hek, en dat School Vest over een sleutel moest beschikken om gebruik te maken van het dienend erf. De kosten van de procedure werden aan de geïntimeerden opgelegd.