ECLI:NL:GHAMS:2020:1181

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
1 mei 2020
Zaaknummer
200.245.177/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verwijzing na Hoge Raad
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging van erfdienstbaarheid in het kader van een basisschool en de gevolgen van gewijzigde omstandigheden

In deze zaak, die na verwijzing door de Hoge Raad aan het Gerechtshof Amsterdam is voorgelegd, gaat het om een geschil tussen de Dordtse Schoolvereniging voor Basisonderwijs op Algemene Grondslag (hierna: School Vest) en een aantal geïntimeerden over de erfdienstbaarheid van weg. De Hoge Raad had eerder in 2017 een arrest gewezen waarin het eerdere vonnis van het Gerechtshof Den Haag werd vernietigd en het geding ter verdere behandeling naar het Gerechtshof Amsterdam verwees. School Vest vorderde in hoger beroep dat de erfdienstbaarheid van weg, die in 1929 was gevestigd, zou worden gewijzigd, zodat leerlingen en bezoekers van de school toegang zouden hebben via het dienende erf. De geïntimeerden stelden dat de erfdienstbaarheid moest worden opgeheven of gewijzigd vanwege onvoorziene omstandigheden, aangezien het gebruik van het dienende erf door de school aanzienlijk was toegenomen.

Het hof oordeelde dat de erfdienstbaarheid niet kon worden opgeheven, omdat de wijziging van de bestemming van het heersende erf naar een schoolgebouw een verzwaring van de erfdienstbaarheid met zich meebracht, maar dat deze verzwaring binnen de mogelijkheden van de oorspronkelijke vestigingsakte viel. Het hof concludeerde dat de subsidiaire vordering van de geïntimeerden tot wijziging van de erfdienstbaarheid niet voor toewijzing vatbaar was, omdat de gestelde onvoorziene omstandigheden niet voldoende waren onderbouwd. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank Dordrecht en oordeelde dat de geïntimeerden de erfdienstbaarheid moesten naleven, met uitzondering van de poort/het ijzeren hek, en dat School Vest over een sleutel moest beschikken om gebruik te maken van het dienend erf. De kosten van de procedure werden aan de geïntimeerden opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.245.177/01
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 31 maart 2020
inzake
DORDTSE SCHOOLVERENIGING VOOR BASISONDERWIJS OP ALGEMENE GRONDSLAG,
gevestigd te Dordrecht,
appellante in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. D. Becht te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
3.
[geïntimeerde sub 3],
allen wonend te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal appel,
appellanten in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.A. van Lange te Dordrecht.

1.Het geding na verwijzing door de Hoge Raad

De partijen worden hierna (ook) School Vest en [geïntimeerden] genoemd.
Bij arrest van 8 september 2017 heeft de Hoge Raad onder zaaknummer 16/03217 het in deze zaak tussen School Vest en [geïntimeerden] gewezen arrest van het Gerechtshof Den Haag van 8 maart 2016 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof. Bij exploot van 16 augustus 2018 heeft School Vest [geïntimeerden] opgeroepen om voort te procederen voor dit hof.
School Vest heeft een memorie na verwijzing genomen, waarin zij naar haar eerdere processtukken heeft verwezen en heeft geconcludeerd dat het hof de subsidiaire vordering in reconventie van [geïntimeerden] zal afwijzen.
[geïntimeerden] hebben een memorie van antwoord na verwijzing, met producties, genomen. Hierin hebben zij geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank Dordrecht, behoudens voor zover het de schadeloosstelling betreft, en die schadeloosstelling te bepalen op nihil, althans op een dusdanig bedrag als het hof in goede justitie vermeent te behoren, althans dat het hof de vorderingen van School Vest zal afwijzen, met veroordeling van School Vest in de kosten van alle instanties.
Daarna heeft School Vest nog een akte met een productie genomen, gevolgd door een akte van [geïntimeerden]
Ten slotte is arrest gevraagd.

2.Feiten

Het hof zal uitgaan van de feiten die de Hoge Raad in zijn arrest van 8 september 2017 onder 3.1 (i) tot en met (vii) heeft vermeld. Deze feiten stemmen overeen met de feitenvaststelling door de rechtbank Dordrecht in het bestreden vonnis van 25 juli 2012, met dien verstande dat de onder 2.2 van het bestreden vonnis genoemde kadastrale percelen en de eigendomsverhoudingen ten aanzien van die percelen in het tussenarrest van het hof Den Haag van 12 mei 2015 zijn aangepast aan de wijzigingen die in de loop van de procedure waren opgetreden. De juistheid van een en ander is tussen partijen niet in geschil. Het hof gaat daarom uit van de volgende feiten.
2.1.
School Vest verzorgt onderwijs voor basisschoolleerlingen.
2.2.
School Vest is eigenaar van het perceel grond met de kadastrale aanduiding gemeente Dordrecht sectie [sectie] nummer [nummer] , alsmede van het schoolgebouw dat is gevestigd op dat perceel.
2.3.
De gemeente Dordrecht is eigenaar van het perceel grond met de kadastrale aanduiding gemeente Dordrecht sectie [sectie] nummer [nummer] . Het betreft een smalle strook grond tussen het hiervoor onder 2.2 genoemde perceel grond van School Vest enerzijds en de achterzijden van een aantal percelen gelegen aan [straat 1] en de [straat 2] anderzijds.
2.4.
[geïntimeerden] zijn eigenaar van het perceel grond met de kadastrale aanduiding gemeente Dordrecht sectie [sectie] nummer [nummer] , met de daarop gebouwde woning. Dit perceel ligt aan [straat 1] ( [adres] .
2.5.
Het perceel van School Vest met de kadastrale aanduiding gemeente Dordrecht sectie [sectie] nummer [nummer] is op 12 augustus 2013 ontstaan uit gedeelten van de percelen met kadastrale aanduiding gemeente Dordrecht sectie [sectie] nummers [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] , [nummer] en [nummer] . Bij notariële akte van 23 augustus 1929 is ten behoeve van één van deze percelen (verder: het heersende erf) een erfdienstbaarheid gevestigd ten laste van het perceel van [geïntimeerden] (verder: het dienende erf). In voornoemde akte staat, voor zover van belang in deze procedure, het volgende vermeld:
de comparant ter eene zijde verklaarde te hebben verkocht aan den comparant [A] ter andere zijde die verklaarde te hebben gekocht:
Het binnenterrein gelegen te Dordrecht nabij [straat 3] , uitmakende het gedeelte ter grootte van ongeveer twaalf aren veertig centiaren van het perceel kadastraal bekend gemeente Dordrecht sectie [sectie] nummer [nummer] als huis, loods en erf, voor het geheel groot veertien aren zes en tachtig centiaren. (…)
Ten behoeve van het verkochte en ten laste van het gedeelte van gezegd perceel gemeente Dordrecht sectie [sectie] nummer [nummer] , hetwelk wordt ingenomen door de gang loopende eerst open en daarna overdekt vanaf het verkochte naar [straat 3] welke gang steeds minstens dezelfde hoogte als het overdekte gedeelte ervan moet houden, wordt gevestigd de erfdienstbaarheid van weg om te komen van en naar het bij deze verkochte terrein naar en van [straat 3] , welke erfdienstbaarheid te allen tijde zal kunnen worden verzwaard indien de bestemming van het heerschend erf mocht worden gewijzigd, komende de kosten van onderhoud van de gang alsmede de eventuele schaden welke mochten worden toegebracht aan de zijmuren en het gedeelte van het bovenhuis gebouwd boven gezegde gang benevens aan het ijzeren hek voor rekening van den kooper (…)
2.6.
Ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid was het heersend erf gelegen tussen de [straat 1] , [straat 4] , [straat 5] en [straat 6] en lag het niet (direct) aan een openbare weg. De toenmalige koper van het heersend erf en diens rechtsopvolgers exploiteerden daar een autobedrijf. In de loop der jaren zijn ten behoeve van dit autobedrijf aangrenzende percelen aan [straat 5] en de [straat 6] gekocht, waardoor het autobedrijf direct aan [straat 5] kwam te liggen. In 2003 is het autobedrijf gefailleerd, waarna de gebouwen zijn afgebroken.
2.7.
[geïntimeerden] hebben het dienende erf afgesloten door middel van een betonnen schutting, zodat er geen doorgang meer is van [straat 1] naar het heersend erf.

3.Beoordeling

3.1.1.
School Vest heeft in de eerste aanleg in conventie gevorderd, kort gezegd, dat de gevestigde erfdienstbaarheid van weg wordt gewijzigd en dat [geïntimeerden] worden veroordeeld tot het naleven van de aldus gewijzigde erfdienstbaarheid.
[geïntimeerden] hebben in reconventie primair opheffing van de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:79 BW gevorderd, en subsidiair wijziging daarvan op grond van artikel 5:78 BW.
3.1.2.
De rechtbank heeft de vorderingen in conventie afgewezen en in reconventie de erfdienstbaarheid, zoals deze is gevestigd bij akte van 23 augustus 1929, opgeheven, onder de voorwaarde dat [geïntimeerden] aan School Vest een schadeloosstelling van € 7.500,= betalen. School Vest is veroordeeld tot betaling van de kosten in conventie en in reconventie
3.2.1.
In hoger beroep heeft School Vest gevorderd dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd en [geïntimeerden] alsnog – uitvoerbaar bij voorraad – zullen worden verplicht de erfdienstbaarheid na te leven, hetgeen inhoudt verwijderen van alle doorgang belettende obstakels met inbegrip van poort en/of deur op het dienende erf, alsmede toelaten met en zonder rijwiel of kinderwagen van de leerlingen, hun ouders en alle andere bezoekers van het schoolgebouw aan [straat 5] op het dienend erf, dit alles binnen een termijn van zeven dagen na de dag van de uitspraak, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van de procedure in beide instanties.
[geïntimeerden] hebben in principaal en incidenteel hoger beroep geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, behoudens voor zover het betreft de schadeloosstelling, met veroordeling van School Vest in de kosten van beide instanties.
3.2.2.
Het hof Den Haag heeft het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en heeft [geïntimeerden] veroordeeld om de erfdienstbaarheid zoals gevestigd op hun erf na te leven, hetgeen inhoudt het verwijderen van alle doorgang belettende obstakels, met uitzondering van de poort/het ijzeren hek, op het dienend erf alsmede het toelaten op schooldagen van de leerlingen, hun ouders en alle andere bezoekers van het schoolgebouw aan [straat 5] , met en zonder rijwiel of kinderwagen, op het dienend erf vanaf een maand na betekening van het arrest, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag, met een maximum van € 25.000,=. [geïntimeerden] zijn belast met de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
3.2.3.
Daartoe heeft het hof Den Haag, voor zover na verwijzing van belang, in rechtsoverwegingen 1.3 tot en met 1.7 van het eindarrest, het volgende overwogen.
3.2.4.
Het perceel dat eigendom is geworden van School Vest is één geheel geworden doordat het schoolgebouw – dat voor een deel is gebouwd op het heersend erf en voor het overige op het andere deel van het perceel – en het schoolplein feitelijk gebruikt worden als één geheel. De uitoefening door School Vest van haar recht om via het perceel van [geïntimeerden] van en naar [straat 1] te komen en te gaan, is overeenkomstig de aard en de (huidige) inrichting en functie van het heersend erf. Het gaat er immers om dat naar huidige maatschappelijke opvattingen een school en het bijbehorende schoolplein als één geheel moeten worden beschouwd en dat het onwerkbaar zou zijn indien via het dienende erf uitsluitend een gedeelte van dat geheel zou worden ontsloten. De inrichting van het heersend erf is gewijzigd na de overdracht van het perceel aan School Vest en dat betekent weliswaar een verzwaring van de erfdienstbaarheid, maar de notariële akte van 1929 waarbij de erfdienstbaarheid is gevestigd staat een dergelijke verzwaring toe indien de bestemming wijzigt. Niet in geschil is dat na overdracht van het perceel aan School Vest de bestemming van het heersend erf – een schoolgebouw waarin onderwijs wordt gegeven aan leerlingen van de basisschool – is gewijzigd.
3.2.5.
Met de grieven 2 en 3 in principaal hoger beroep is School Vest opgekomen tegen de beslissing in reconventie tot opheffing van de erfdienstbaarheid en de daaraan ten grondslag gelegde overweging dat zij geen redelijk belang heeft bij uitoefening daarvan en dat niet aannemelijk is dat dat belang terugkomt.
3.2.6.
School Vest heeft betoogd dat zij er belang bij heeft dat de leerlingen het schoolterrein ook kunnen verlaten via [straat 1] . In de eerste plaats is het in het kader van efficiency van belang dat de leerlingen (al dan niet met ouders) het schoolterrein verspreid kunnen betreden en verlaten. Door verspreide aankomst en vertrek zullen er minder verkeersopstoppingen ontstaan aan [straat 5] , hetgeen de verkeersveiligheid bevordert. Ten tweede stelt School Vest dat de erfdienstbaarheid van groot belang is in geval van noodsituaties, nu deze ontsluiting een extra evacuatieroute biedt in het geval van brand of andere calamiteiten. Het huidige ontruimingsplan voorziet enkel in vluchtroutes over [straat 5] waardoor er gevaarlijke situaties kunnen ontstaan omdat de hulpdiensten, 400 kinderen en het aanwezige personeel allemaal gebruik moeten maken van dezelfde korte doodlopende straat. Daarnaast zal de huidige verzamelplek niet meer beschikbaar zijn in geval van calamiteiten omdat in januari 2016 zal worden begonnen met de bouw van een gymzaal op het terrein aan de overzijde van het schoolgebouw. School Vest heeft voldoende gemotiveerd gesteld dat zij een redelijk belang heeft bij het behoud van de erfdienstbaarheid. Deze belangen zijn redelijk en legitiem en er is geenszins sprake van een situatie waarin voortzetting van de erfdienstbaarheid voor School Vest niet van betekenis moet worden geacht. School Vest heeft de stelling van [geïntimeerden] dat zij geen redelijk belang heeft, omdat het schoolgebouw goed bereikbaar is vanaf [straat 5] , in zoverre voldoende gemotiveerd betwist. Evenmin is sprake van misbruik van bevoegdheid.
3.2.7.
De vordering van School Vest is toewijsbaar, met dien verstande dat de poort/ het ijzeren hek niet behoeft te worden verwijderd, maar dat School Vest wel over een sleutel dient te beschikken, zodat gebruik kan worden gemaakt van het dienend erf om te komen van en te gaan naar het schoolplein en het schoolgebouw en dat aan de gevorderde dwangsom een maximum zal worden verbonden van € 25.000,=.
3.2.8.
Gelet op het slagen van de grieven 2 en 3 in principaal hoger beroep, heeft School Vest geen belang bij de beoordeling van grief 1 (betreffende de overweging van de rechtbank dat het doel dat werd beoogd met de erfdienstbaarheid is komen te vervallen). Dat geldt ook voor grief 4 in principaal hoger beroep en de incidentele grief (tegen de hoogte van de door de rechtbank vastgestelde schadeloosstelling als voorwaarde voor de opheffing van de erfdienstbaarheid).
3.3.
Onderdeel I van het cassatiemiddel betrof in essentie de volgens [geïntimeerden] onjuiste uitleg en toepassing door het hof Den Haag (in onder meer overweging 1.3 van het eindarrest) van een eerder door de Hoge Raad gewezen arrest over opheffing van een erfdienstbaarheid. De Hoge Raad heeft de desbetreffende klachten verworpen. Onderdeel II van het cassatiemiddel was in essentie gericht tegen de gegrondbevinding van de grieven 2 en 3 in principaal hoger beroep tegen de bij het bestreden vonnis uitgesproken opheffing van de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:79 BW. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden en dat dit, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering behoeft.
De Hoge Raad heeft het eindarrest van het hof Den Haag vernietigd, omdat [geïntimeerden] in het kader van onderdeel III terecht klaagden dat hun in eerste aanleg ingestelde subsidiaire vordering in reconventie niet was beoordeeld.
Daarop is het geding naar dit hof verwezen, met veroordeling van School Vest in de kosten van het geding in cassatie.
3.4.
In deze procedure na verwijzing ligt alleen nog ter beoordeling voor de subsidiaire vordering in reconventie van [geïntimeerden] tot wijziging van de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 BW. Niet in geschil is dat zij deze vordering in hoger beroep hebben gehandhaafd. Met de arresten van het hof Den Haag en de Hoge Raad is de primaire vordering in reconventie van [geïntimeerden] tot opheffing van de erfdienstbaarheid definitief afgedaan en onaantastbaar geworden. Anders dan [geïntimeerden] kennelijk voor ogen staat, is deze vordering na verwijzing niet meer aan de orde.
3.5.
De subsidiaire vordering in reconventie van [geïntimeerden] strekt ertoe dat de erfdienstbaarheid wordt gewijzigd in die zin dat de eigenaar van het dienend erf heeft te dulden dat gebruikers van het heersend erf, uitsluitend te voet, toegang hebben tot dat erf via het dienend erf gedurende vier keer een half uur per dag, welke momenten zijn te bepalen door de eigenaar van het heersend erf, althans een andere, in goede justitie vast te stellen wijziging van de erfdienstbaarheid.
[geïntimeerden] hebben daartoe gesteld dat bij het vestigen van de erfdienstbaarheid geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat het toenmalige binnenterrein bereikbaar zou worden via de openbare weg. Evenmin is er toen rekening mee gehouden dat op het heersend erf een schoolplein zou komen, noch is rekening gehouden met de splitsing van het heersend erf, zoals die thans tot stand is gekomen en die veel meer partijen de mogelijkheid zou kunnen geven over het dienend erf te gaan en te komen. Waar eerst incidenteel auto’s over het dienend erf gingen, is thans sprake van dagelijks verkeer van leerkrachten, ouders en kinderen met fiets of kinderwagen. Door dit gebruik van de overdekte gang hebben [geïntimeerden] geen privacy meer. Het gaat hierbij, aldus [geïntimeerden] , om onvoorziene omstandigheden die een wijziging van de last redelijk en billijk maken. De nieuwe situatie is immers van dien aard dat de overlast van de uitoefening van de erfdienstbaarheid op het dienend erf ernstig gaat toenemen, waarbij, vanwege de door de eigenaar van het heersend erf voorgenomen uitoefening, te voorzien valt dat het dienend erf nagenoeg een openbare weg wordt. De vordering tot wijziging strekt ertoe dat de erfdienstbaarheid op de minst bezwarende wijze voor het dienend erf wordt uitgeoefend. Dat kan worden bereikt door de erfdienstbaarheid in tijd en gebruikers te beperken, aldus nog steeds [geïntimeerden]
3.6.
Het hof stelt voorop dat de omstandigheid dat het heersend erf ten tijde van de vestiging van de erfdienstbaarheid een binnenterrein was en inmiddels bereikbaar is via de openbare weg ( [straat 5] ), niet een omstandigheid is die leidt tot verzwaring van de uitoefening van de erfdienstbaarheid. Hetzelfde geldt voor de na verwijzing betrokken stelling van [geïntimeerden] dat een vluchtweg via het dienend erf niet meer nodig is omdat de verzamelplaats in geval van calamiteiten beschikbaar blijft.
3.7.
Het hof is, voorts, van oordeel dat de overige door [geïntimeerden] gestelde omstandigheden geen onvoorziene omstandigheden zijn welke van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van hen kan worden gevergd. Het goederenrechtelijke karakter van de erfdienstbaarheid brengt met zich dat het hof terughoudend dient te zijn bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot wijziging daarvan. In de in het geding zijnde vestigingsakte van 23 augustus 1929 staat dat wordt gevestigd ‘
de erfdienstbaarheid van weg om te komen van en naar het bij deze verkochte terrein naar en van [straat 3] , welke erfdienstbaarheid te allen tijde zal kunnen worden verzwaard indien de bestemming van het heerschend erf mocht worden gewijzigd’.
Het is dus een algemeen geformuleerde erfdienstbaarheid van weg, bij de vestiging waarvan juist rekening is gehouden met de mogelijkheid van verzwaring van de erfdienstbaarheid door wijziging van de bestemming van het heersend erf. Niet in geschil is dat de bestemming van het heersend erf is gewijzigd: aanvankelijk was er een autobedrijf gevestigd, inmiddels gaat het om een schoolgebouw, met schoolplein, ten behoeve van basisonderwijs. Ook indien in aanmerking wordt genomen dat het dagelijks gebruik van het dienend erf intensiever wordt doordat (i) het schoolgebouw niet alleen is gebouwd op het heersend erf, maar ook op aangrenzende percelen van School Vest, die niet heersend zijn, en (ii) de gemeente Dordrecht eigenaar is van een ander deel van het heersend erf – zijnde een pad tussen het heersend erf van School Vest en het dienend erf, welk pad een (zeker) openbaar karakter heeft – is het hof van oordeel dat de verzwaring van de erfdienstbaarheid door de bestemmingswijziging blijft binnen de mogelijkheid die de gevestigde erfdienstbaarheid daarvoor biedt.
Daaraan doet niet af dat volgens [geïntimeerden] in het verleden slechts incidenteel auto’s over het dienend erf reden. School Vest zal het dienend erf in geval van brand of andere calamiteiten gebruiken als extra evacuatieroute. Het dagelijks gebruik van het dienend erf door School Vest ziet op bezoekers van het schoolgebouw, zoals personeel, ouders en kinderen, al dan niet met fiets of kinderwagen, waarbij het zwaartepunt van dat gebruik in de regel zal liggen rondom de tijdstippen waarop de school begint en eindigt. Niet alle bezoekers van School Vest zullen gebruikmaken van het dienend erf, omdat het schoolgebouw een andere (hoofd)ingang heeft, aan [straat 5] . Voornoemd incidenteel en dagelijks gebruik is een gebruik van de erfdienstbaarheid dat ook ligt besloten in de door [geïntimeerden] voorgestelde wijziging van de erfdienstbaarheid. [geïntimeerden] hebben geen concrete feiten of omstandigheden gesteld, die, gelet op de ruime formulering van de erfdienstbaarheid in de vestigingsakte, tot de conclusie moeten leiden dat het gebruik daartoe beperkt moet worden of dat anderszins een wijziging van de erfdienstbaarheid is geboden. De gestelde schending van hun privacy hebben zij niet nader, en dus onvoldoende, toegelicht.
3.8.
De conclusie is dat de subsidiaire vordering in reconventie van [geïntimeerden] tot wijziging van de erfdienstbaarheid op grond van artikel 5:78 BW niet voor toewijzing vatbaar is.
3.9.
Het bestreden vonnis van de rechtbank Dordrecht zal worden vernietigd.
Het hof Den Haag heeft de vordering in conventie van School Vest grotendeels toegewezen. Geen van beide partijen heeft in cassatie klachten geuit in verband met het geformuleerde dictum en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Het hof gaat dan ook voorbij aan de bezwaren die na verwijzing daartegen zijn geformuleerd.
3.10.
De vordering in conventie van School Vest is toewijsbaar, met dien verstande dat de poort/het ijzeren hek niet behoeft te worden verwijderd, maar dat School Vest wel over een sleutel dient te beschikken, zodat gebruik kan worden gemaakt van het dienend erf om te komen van en te gaan naar het schoolplein en het schoolgebouw. De dwangsom zal als na te melden worden gemaximeerd. De vorderingen in reconventie worden afgewezen.
3.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij dienen [geïntimeerden] de kosten van de eerste aanleg, in conventie en in reconventie, en van het principale en incidentele hoger beroep (voor en na verwijzing) te dragen.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis in conventie en in reconventie van de rechtbank Dordrecht van 25 juli 2012, tussen partijen gewezen onder zaaknummer/rolnummer 96133 / HA ZA 11-2579,
en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerden] de erfdienstbaarheid zoals gevestigd op het erf van [geïntimeerden] na te leven, hetgeen inhoudt het verwijderen van alle doorgang belemmerende obstakels, met uitzondering van de poort/het ijzeren hek, op het dienend erf alsmede het toelaten op schooldagen met en zonder rijwiel of kinderwagen van de leerlingen, hun ouders en alle andere bezoekers van het schoolgebouw aan [straat 5] op het dienend erf vanaf een maand na betekening van dit arrest, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,= per dag met een maximum van € 25.000,=;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in eerste aanleg aan de zijde van School Vest begroot op € 650,81 aan verschotten en € 904,= voor salaris in conventie en op € 452,= voor salaris in reconventie;
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden begroot op € 873,18 aan verschotten en € 3.222,= voor salaris in principaal hoger beroep en € 1.341,= voor salaris in incidenteel hoger beroep;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.J. van der Kwaak, C. Uriot en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020.