ECLI:NL:GHAMS:2020:1164

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
200.266.225/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen oud-notaris over geheimhoudingsplicht en wilsbekwaamheid

In deze zaak heeft klaagster, de dochter van een overleden zus, een klacht ingediend tegen een oud-notaris. De klacht betreft de geheimhoudingsplicht van de notaris en de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de zus tijdens het opstellen van verschillende notariële akten tussen 2007 en 2011. Klaagster stelt dat de oud-notaris onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van haar zus, die op dat moment al op hoge leeftijd was en mogelijk geestelijke achteruitgang vertoonde. Klaagster verwijt de oud-notaris ook dat hij niet heeft gereageerd op vragen van de bewindvoerders van haar zus over de gang van zaken rondom de akten. Het hof heeft de klacht gedeeltelijk gegrond verklaard, met name het klachtonderdeel dat betrekking heeft op de geheimhoudingsplicht. De oud-notaris is verweten dat hij niet voldoende openheid van zaken heeft gegeven over de totstandkoming van de akten, wat in strijd is met de zorgvuldigheid die van een notaris verwacht mag worden. Het hof heeft de oud-notaris een waarschuwing opgelegd en hem veroordeeld tot betaling van de kosten van het hoger beroep aan klaagster.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.266.225/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2018/15
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 28 april 2020
inzake
[klaagster] ,
wonend te [woonplaats] ,
appellante,
gemachtigde: mr. S. Zuurveld, advocaat te Amsterdam,
tegen
[oud-notaris] ,
oud-notaris te [plaats ] ,
geïntimeerde,
gemachtigde: mr. P.J. de Jong Schouwenburg, advocaat te Amsterdam.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellante (hierna: klaagster) heeft op 19 september 2019 een beroepschrift bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort Den Bosch (hierna: de kamer) van 16 september 2019 (ECLI:NL:TNORSHE:2019:23).
1.2.
Klaagster heeft op 31 oktober 2019 een aanvullend beroepschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
Geïntimeerde (hierna: de oud-notaris) heeft op 9 december 2019 een verweerschrift bij het hof ingediend.
1.4.
Het hof heeft de stukken van de eerste aanleg van de kamer ontvangen.
1.5.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 5 maart 2020. De gemachtigde van klaagster en de oud-notaris, vergezeld van zijn gemachtigde (en een kantoorgenoot van die gemachtigde, [X] ), zijn verschenen en hebben het woord gevoerd; beide gemachtigden aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.

2.De procedure in eerste aanleg

2.1.
Klaagster heeft op 28 februari 2018 bij de kamer een klacht ingediend tegen de oud-notaris. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 24 mei 2018 de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
2.2.
Tegen voormelde beslissing heeft klaagster tijdig verzet ingesteld bij de kamer. De kamer heeft bij beslissing van 3 december 2018 het verzet gegrond verklaard en bepaald dat de zaak in verdere behandeling zal worden genomen.
2.3.
Bij de bestreden beslissing van 16 september 2019 heeft de kamer klaagster in haar klacht niet-ontvankelijk verklaard voor zover deze ziet op het verzoek om (schade)vergoedingen en het overleggen van stukken. Voor het overige heeft de kamer de klacht ongegrond verklaard
.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
Samengevat gaat het in deze zaak om het volgende.
3.1.
De oud-notaris heeft op 10 september 2007 voor de oudere zus van klaagster (hierna: de zus) drie aktes gepasseerd, waarbij de zus respectievelijk haar testament heeft gewijzigd, huwelijkse voorwaarden is aangegaan met haar partner (hierna: de partner) en een overeenkomst heeft gesloten met haar partner met betrekking tot aan haar in eigendom toebehorende onroerende zaken. De zus verbleef op dat moment in het ziekenhuis.
3.2.
Op 2 juli 2008 heeft de zus haar testament gewijzigd bij de oud-notaris.
3.3.
De zus is [in] 2008 in het huwelijk getreden met haar partner.
3.4.
Op 12 mei 2009 en 23 juni 2011 heeft de zus haar testament opnieuw gewijzigd bij de oud-notaris. Bij laatstgenoemd testament heeft de zus onder meer klaagster als één van haar erfgenamen en executeur van haar nalatenschap benoemd. Voorts staat in dit testament, voor zover hier van belang, vermeld:
“E. Onterving
Voor het geval een van mijn erfgenamen enige bepaling van deze uiterste wilsbeschikking betwist en daartoe een rechtsvordering aanhangig maakt of de nietigheid van deze uiterste wilsbeschikking of enig onderdeel daarvan op welke grond dan ook inroept, wordt deze onterfd. Het daardoor eventueel vrijkomende gedeelte van mijn nalatenschap vermaak ik aan mijn overige erfgenamen voor de delen zoals bovenvermeld bepaald.”
3.5.
Bij notariële akte van 22 april 2013, verleden ten overstaan van de oud-notaris, heeft de zus een algehele volmacht verleend aan haar partner.
3.6.
Op 28 oktober 2013 heeft de oud-notaris een akte gepasseerd waarbij de huwelijkse voorwaarden tussen de zus en haar partner zijn gewijzigd. Op diezelfde datum heeft de oud-notaris een akte gepasseerd waarbij de partner zijn testament heeft gewijzigd.
3.7.
De partner is op 9 augustus 2014 overleden.
3.8.
Bij beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Limburg van 12 september 2014 is een bewind ingesteld over alle goederen die aan de zus (zullen) toebehoren met benoeming van klaagster en haar dochter tot bewindvoerders. Op 14 oktober 2014 heeft de kantonrechter in de rechtbank Limburg een mentorschap ten behoeve van de zus ingesteld met ingang van 1 november 2014 en klaagster en haar dochter benoemd tot mentoren.
3.9.
Tussen 27 februari 2015 en 10 april 2015 zijn er een brief en e-mailberichten tussen de advocaat van de zus (hierna: de advocaat) en de oud-notaris gewisseld. Hierin staat, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende:
De brief van 27 februari 2015 van de advocaat aan de oud-notaris:
“Tot mij wendden zich mevrouw (…) en mevrouw (…) in hun hoedanigheid als bewindvoerders van mevrouw (…), met het verzoek de belangen van mevrouw (…), hierna te noemen cliënte, te behartigen. Ik kan u het volgende berichten.
De bewindvoerders van cliënte hebben geconstateerd dat cliënte op 22 april 2013 een algehele volmacht heeft afgegeven aan de heer (…). Voorts hebben cliënte en de heer (…) op 28 oktober 2013 ten overstaan van u hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd (zie bijlage).
Graag vernemen de bewindvoerders van cliënte het volgende van u:
- Waar zijn voornoemde aktes gepasseerd?
- Wie waren daarbij aanwezig?
- Op welke wijze hebt u zich ervan vergewist dat cliënte in staat was om haar wil te bepalen?
- Op welke wijze hebt u de inhoud van de aktes met cliënte besproken?
De bewindvoerders van cliënte verzoeken u mij binnen veertien dagen na dagtekening van deze brief uw reactie te geven, daar waar mogelijk voorzien van informatie/stukken uit uw dossier.”
E-mailbericht van 9 maart 2015 van de oud-notaris aan de advocaat:
“De genoemde aktes zijn ten huize van de heer en mevrouw (…) getekend, en wel alleen in mijn aanwezigheid.
Veder was daar niemand bij aanwezig. De afspraken waren gepland op genoemde data in de aktes omstreeks 17.15 uur.
Ik heb in alle gevallen altijd met beiden een gesprek gehad, en wel afzonderlijk.
Mevrouw (…) was zeer goed in staat haar eigen wil te bepalen en er waren geen gerede twijfels bij mij om anders te veronderstellen. Wat zij wilde sprak zij uit.
Ik hoop dat u voldoende bent ingelicht.”
E-mailbericht van 12 maart 2015 van de advocaat aan de oud-notaris:
“Uw onderstaande e-mail van 9 maart 2015 heb ik met de bewindvoerders van cliënte besproken.
Ik kan u het volgende berichten.
U geeft aan dat cliënte in staat was haar eigen wil te bepalen.
U geeft echter niet aan waaruit u dat is gebleken, terwijl u ook niet aangeeft op welke wijze u de aktes met cliënte hebt besproken.
De bewindvoerders wensen nader geïnformeerd te worden. Graag ontvangen zij een antwoord op de volgende vragen:
- Wie heeft de opdracht gegeven om de stukken op te stellen? De heer (…) of cliënte? Graag ontvangen de bewindvoerders een kopie van de opdrachtbevestigingen.
- Wie heeft u gevraagd om aan huis te komen en welke reden werd hiervoor gegeven?
- Wie heeft u aangegeven wat er in de aktes moest komen te staan?
Wanneer en op welke wijze is dit gebeurd?
- Hebt u cliënte en de heer (…) beiden afzonderlijk toegesproken? Zo ja, waar hebben deze gesprekken plaatsgevonden? Waar was op dat moment de andere echtgenoot/echtgenote?
- Hebt u in het gesprek met de heer (…) geïnformeerd naar de gezondheid en het welzijn van cliënte? Zo ja, wat zei hij hierover?
- Hebt u in het gesprek met cliënte geïnformeerd naar haar gezondheid en welzijn? Zo ja, wat zei zij hierover?
- Hebt u cliënte en/of de heer (…) gevraagd of zij (cliënte) in staat was om haar financiën zelf te beheren?
- Hebt u cliënte uitgelegd dat het bij een volmacht mogelijk is om een tweede persoon te machtigen, beperkingen op te nemen of een vorm van toezicht te regelen? Zo ja, wat was de reactie van cliënte?
- Hebt u de heer (…) gevraagd waarom hij de huwelijkse voorwaarden wenste te wijzigen? Zo ja, wat was zijn antwoord?
- Hebt u cliënte gevraagd waarom zij de huwelijkse voorwaarden wenste te wijzigen? Zo ja, wat was haar antwoord?
- Heeft cliënte een conceptakte ontvangen en, zo ja, wanneer?
- Hebt u de akte voorgelezen aan cliënte?
- Heeft cliënte zelf in uw bijzijn de akte doorgelezen?”
E-mailbericht van 19 maart 2015 van de oud-notaris aan de advocaat:
“Aangaande uw email van 12 maart j.l., acht ik mij niet vrij om de in die mail gestelde en verdere vragen te beantwoorden.”
E-mailbericht van 1 april 2015 te 10:44 uur van de advocaat aan de oud-notaris:
“U bericht de bewindvoerders van cliënte dat u zich niet vrij acht om de vragen te beantwoorden.
De bewindvoerders van cliënte kunnen zich hierin niet vinden. Cliënte heeft het recht om geïnformeerd te worden.
De vragen lenen zich eenvoudig voor beantwoording, althans de informatie moet simpelweg uit uw dossier gehaald kunnen worden.
Indien cliënte u opdracht heeft gegeven om de werkzaamheden te verrichten heeft zij – als uw cliënte – ook het recht om geïnformeerd te worden.
Voor zover u niet bereid bent om antwoord te geven op de gestelde vragen, kunnen de bewindvoerders van cliënte niets anders concluderen dan dat u niet de nodige zorgvuldigheid in acht hebt genomen en cliënte niet op juiste wijze hebt geïnformeerd bij het opstellen van de volmacht en het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Dit betekent u niet hebt gehandeld als een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris, hetgeen tot gevolg heeft dat u aansprakelijk bent voor de schade die cliënte daardoor geleden heeft. De bewindvoerders van cliënte overwegen in dat geval een klacht tegen u in te dienen en/of een civiele procedure op te starten.”
E-mailbericht van 1 april 2015 te 12:09 uur van de oud-notaris aan de advocaat:
“Ik heb voor zover mijn beroepsgeheim dat toelaat, de in uw eerste brief gestelde vragen op correcte wijze beantwoord. Indien de bewindvoerders vragen hebben, kunnen ze die stellen aan mevrouw (…)[hof: de zus]
.”
E-mailbericht van 7 april 2015 van de advocaat aan de oud-notaris:
“De bewindvoerders van cliënte behartigen de belangen van cliënte. Zij hebben zeer grote twijfels bij de gang van zaken rond de afgifte van de volmacht en de wijziging van de huwelijkse voorwaarden. Om deze reden hebben zij u ook de vragen gesteld en verlangen zij een antwoord op de vragen. Zij zien niet in dat u het antwoord op de vragen niet mag geven vanwege uw beroepsgeheim. Het gaat hier louter om de contacten tussen u en cliënte, waarbij te gelden heeft dat mag worden aangenomen dat cliënte mede uw opdrachtgever was. Het staat u vrij om antwoord op de vragen te geven, zeker ook omdat op u de verplichting rust cliënte voldoende feitelijke gegevens te verstrekken voor haar bewijslevering. Het uitblijven van een antwoord bevestigt de bewindvoerders dat bij het opstellen van de volmacht en de wijziging van de huwelijkse voorwaarden niet de nodige zorgvuldigheid in acht is genomen. De bewindvoerders gaan er dan ook vanuit dat u alsnog de gestelde vragen zult beantwoorden. Zij merken hierbij op dat het duidelijk mag zijn dat cliënte de vragen niet kan beantwoorden. Zij is al zeer lange tijd niet meer in staat om haar wil te bepalen.”
E-mailbericht van 10 april 2015 van de oud-notaris aan de advocaat:
“Ter beantwoording van uw mailbericht van 7 april jongstleden verwijs ik naar mijn mailbericht van 1 april jongstleden, met mijn daarin vermelde beroepgeheim.”
3.10.
Bij exploot van 26 juni 2015 zijn de zus en haar bewindvoerders gedagvaard door de erfgenamen van de partner. Zij vorderden op grond van de overeenkomst van 10 september 2007 en de huwelijkse voorwaarden van 28 oktober 2013 onder meer veroordeling van de zus tot betaling van vergoedingsrechten.
3.11.
Bij brief van 14 augustus 2015 heeft het [naam ziekenhuis] te [plaats ] het medisch dossier van de zus aan klaagster verstrekt.
3.12.
De zus is op 7 september 2015 op 98-jarige leeftijd overleden.

4.Standpunt van klaagster

4.1.
Klaagster verwijt de oud-notaris het volgende.
i. De oud-notaris heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013.
Volgens klaagster waren er destijds telkens meerdere indicatoren aanwezig, genoemd in het Stappenplan Beoordeling Wilsbekwaamheid ten behoeve van notariële dienstverlening (hierna: het Stappenplan), die voor de oud-notaris aanleiding hadden moeten vormen om de wilsbekwaamheid van de zus te laten beoordelen door een onafhankelijke geriatrisch arts. Klaagster heeft in dat verband onder meer gewezen op de visuele beperkingen van de zus, haar slechthorendheid, de ziekenhuisopnamen, de mogelijke beïnvloeding door de autoritaire partner van de zus vanwege afhankelijkheid van zijn zorg, het opvallend vaak herroepen van uiterste wilsbeschikkingen en haar stelling dat de zus, die [in] 2013 de leeftijd van 96 jaar had bereikt, dementerend en depressief was, verschillende zware medicijnen gebruikte en last had van deliers.
ii. De oud-notaris heeft in het laatste testament van de zus van 23 juni 2011 een bepaling opgenomen (zie 3.4.) die niet rechtsgeldig is. Deze bepaling maakt dat de erfgenamen van de zus worden gedwongen de overeenkomst tot gezamenlijke verkoop van de onroerende zaken in stand te laten, terwijl deze onder dubieuze omstandigheden tot stand is gekomen.
iii. De oud-notaris heeft geweigerd om antwoord te geven op de bij e-mailbericht van 12 maart 2015 door de advocaat gestelde vragen. Zeker nadat de erfgenamen van de partner de zus hadden gedagvaard, had de zus een concreet belang bij beantwoording van de vragen, omdat zij de antwoorden kon gebruiken bij haar verweer tegen de vorderingen van de erfgenamen van de partner. De oud-notaris had het belang bij geheimhouding moeten laten wijken voor het belang van de zus en het belang van klaagster als bewindvoerder.
4.2.
Verder verzoekt klaagster de oud-notaris te veroordelen tot (onder meer) het betalen van (schade)vergoedingen en het overleggen van stukken en wenst klaagster dat er nader onderzoek wordt gedaan naar het handelen en nalaten van de oud-notaris in de periode 2007 tot en met 2013.

5.Standpunt van de oud-notaris

De oud-notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de oud-notaris wordt, voor zover relevant, hieronder besproken.

6.Beoordeling

Reikwijdte van de klacht
6.1.
Uit het inleidend klaagschrift en het beroepschrift blijkt dat klaagster de oud-notaris ook verwijt dat hij in het laatste testament van de zus van 23 juni 2011 een (ontervings)bepaling heeft opgenomen die niet rechtsgeldig is (zie hiervoor onder 4.1. sub ii.). De kamer heeft dit klachtonderdeel onbesproken gelaten. Het hof zal het alsnog bespreken.
Verzoek om schadevergoeding en overleggen van stukken
6.2.
Voor zover klaagster verzoekt om de oud-notaris te veroordelen tot het betalen van schadevergoedingen en kosten en het overleggen van stukken, heeft te gelden, hetgeen ook de kamer heeft geoordeeld, dat de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) niet in deze mogelijkheden voorziet. Klaagster zal derhalve (opnieuw) niet-ontvankelijk worden verklaard in deze verzoeken.
Vervaltermijn
6.3.
De wettelijke regeling van de vervaltermijn van het klachtrecht in notariële tuchtzaken (vervat in artikel 99 Wna) is met ingang van 1 mei 2016 gewijzigd. De nieuwe regeling is van toepassing op klachten die op of na 1 mei 2016 zijn ingediend en dus ook op de onderhavige klacht. Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna wordt (een klager in) een klacht niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de (kandidaat-)notaris waarop de klacht betrekking heeft. Verder bepaalt dit wetsartikel dat de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
6.4.
Ten aanzien van klachtonderdeel i., meer in het bijzonder de akten volmacht en (wijziging) huwelijkse voorwaarden, komt het hof tot een ander oordeel dan de kamer in de bestreden beslissing. Het hof verenigt zich met het oordeel van de plaatsvervangend voorzitter van de kamer in de beslissing van 24 mei 2018 en de gronden waarop dat berust. In die beslissing is – kort samengevat – het volgende overwogen. Uit de inhoud van de brief van de advocaat van 27 februari 2015 blijkt dat klaagster in ieder geval op dat moment al op de hoogte was van de inhoud van de akte van volmacht en de akte wijziging huwelijkse voorwaarden die de oud-notaris in 2013 had gepasseerd. Gelet op de inhoud van die akte wijziging huwelijkse voorwaarden moet klaagster ook bekend worden verondersteld met het feit dat de oud-notaris op 10 september 2007 een akte huwelijkse voorwaarden had gepasseerd ten behoeve van de zus en haar partner. Klaagster heeft dan ook vóór of uiterlijk op 27 februari 2015 kennisgenomen van de handelwijze van de oud-notaris waarop de klacht betrekking heeft, terwijl de klacht niet eerder dan op 28 februari 2018, dus na het verstrijken van de klachttermijn, bij de kamer is binnengekomen. Voor zover al kan worden aangenomen dat klaagster heeft bedoeld te stellen dat haar pas na 14 augustus 2015, toen zij het medisch dossier van het ziekenhuis ontving, de gevolgen van het handelen of nalaten van de oud-notaris redelijkerwijs bekend zijn geworden, geldt dat, gelet op de datum van indiening van de klacht, ook de (tweede) termijn van een jaar is verstreken. Klaagster kan derhalve niet worden ontvangen in klachtonderdeel i. wat de akten volmacht en huwelijkse voorwaarden betreft.
6.5.
Ten aanzien van de door de oud-notaris voor de zus gepasseerde testamenten in 2007, 2008, 2009 en 2011 (klachtonderdeel i.), alsmede ten aanzien van de (ontervings)bepaling van het testament van 26 juni 2011 (klachtonderdeel ii.), overweegt het hof als volgt. Uit de overgelegde stukken is het hof niet gebleken dat klaagster eerder dan na het overlijden van de zus op 7 september 2015 kennis heeft genomen van het feit dat de oud-notaris verschillende testamenten voor de zus heeft verleden, alsmede van het feit dat de oud-notaris in het laatste testament van de zus een – volgens klaagster – niet rechtsgeldige (ontervings)bepaling heeft opgenomen. Dit betekent dat aangenomen moet worden dat de vervaltermijn niet eerder dan op 7 september 2015 is gaan lopen en dat de klacht van 28 februari 2018 op deze (sub)onderdelen tijdig is ingediend en klaagster daarin dus ontvankelijk is.
6.6.
Klaagster kan eveneens worden ontvangen in klachtonderdeel iii. Immers, de oud-notaris reageert op 9 maart 2015 op gemelde brief van 27 februari 2015 en beroept zich op 19 maart 2015 impliciet op zijn geheimhoudingsplicht en expliciet op 1 april 2015, zodat de klachttermijn in alle gevallen na 28 februari 2015 is aangevangen. Klaagster heeft haar klacht hierover op 28 februari 2018 ingediend en daarmee dus tijdig.
Klachtonderdeel i. (met betrekking tot de testamenten van de zus)
6.7.
De oud-notaris heeft over de omstandigheden waaronder de testamenten van 2007, 2008, 2009 en 2011 tot stand zijn gekomen – samengevat weergegeven – het volgende verklaard. De testamenten van de zus zijn bij haar thuis getekend onder vier ogen. De zus – die de oud-notaris al jarenlang kende – kwam op de oud-notaris altijd helder over; zij wist precies wat zij wilde, was consistent in haar wensen en presenteerde zich goed, ook toen zij in 2007 met een gebroken been in het ziekenhuis lag. Zij had een sterk geheugen. Daarnaast was de zus goed opgewassen tegen haar soms dwingend overkomende partner. Er waren derhalve voor de oud-notaris geen omstandigheden die aanleiding hadden moeten zijn het Stappenplan toe te passen dan wel de testamenten niet te passeren. De oud-notaris heeft ter zitting in hoger beroep benadrukt dat hij de medische verslagen van de zus toentertijd niet kende en dat hij – na het lezen daarvan – verbaasd was over de conclusies die daarin werden getrokken.
6.8.
Het hof stelt het volgende voorop. Als uitgangspunt geldt dat iedereen aan wie op grond van de wet de bekwaamheid daartoe niet is ontzegd, rechtshandelingen kan verrichten en bij een (notariële) akte als partij kan optreden. Een notaris dient desgevraagd in beginsel zijn ministerie te verlenen en aan de wensen van een cliënt(e) te voldoen. Zoals bij elke akte moet de notaris de wilsbekwaamheid van de betrokkene beoordelen. Volgens vaste rechtspraak dient er bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van een betrokken cliënt(e) primair te worden uitgegaan van de eigen waarneming van de notaris die in dat kader een redelijke beoordelingsvrijheid toekomt. Pas bij gerede twijfel aan de wilsbekwaamheid is verder onderzoek aangewezen.
6.9.
Het hof overweegt als volgt. Het door klaagster overgelegde medisch dossier van de zus, althans de medische stukken die zijn overgelegd, bestrijken de periode 2007 en de periode 2013-2014. Weliswaar bevat dit medisch dossier aanknopingspunten die een zekere geestelijke achteruitgang bij de zus rond eind 2013/begin 2014 aannemelijk maken (“dementieel beeld” op 2 december 2013; “seniele dementie/Alzheimer” op 25 februari 2014), maar die aanknopingspunten zijn naar het oordeel van het hof onvoldoende om te kunnen aannemen dat de oud-notaris ten tijde van het verlijden van de testamenten in 2007-2011 gerede twijfel behoorde te hebben aan de wilsbekwaamheid van de zus. Tegenover de gedetailleerde en consistente verklaring van de oud-notaris over de indruk die de zus op hem maakte als iemand die zonder twijfel zeer goed in staat geacht kan worden om haar wil te bepalen en kenbaar te maken en die blijkbaar ook opgewassen was tegen haar soms dwingend overkomende partner, biedt het medische dossier dus onvoldoende aanknopingspunten om niet van de juistheid van de verklaring van de oud-notaris uit te gaan. Ook voor het overige heeft klaagster naar het oordeel van het hof daarvoor onvoldoende aanknopingspunten verschaft. Hierbij merkt het hof nog op dat slechtziendheid en slechthorendheid op zichzelf niet op geestelijke achteruitgang duiden. Klachtonderdeel i. is in zoverre ongegrond.
6.10.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, gaat het hof voorbij aan het verzoek van klaagster tot het laten verrichten van nader onderzoek naar het dossier van de oud-notaris, meer in het bijzonder naar zijn handelen en nalaten in de periode 2007-2013. Het hof acht zich voldoende geïnformeerd om zonder een dergelijk onderzoek te beslissen.
Klachtonderdeel ii.
6.11.
Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster verwezen naar een
e-mailbericht van de advocaat van 11 februari 2016 aan haar dochter, waarin onder meer is vermeld:
“Je hebt nog een antwoord van ons tegoed op een aantal notarieelrechtelijke vragen. [A][hof: prof. dr. mr. [A] ]
heeft zich gebogen over de mogelijke gevolgen van beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap.”
(…) Dit maakt dat de erfgenamen bevoegd zijn om de huwelijkse voorwaarden, het testament en de overeenkomst 2007 aan te vechten.
Echter, in het laatste testament van wijlen uw tante is uitdrukkelijk bepaald dat degene die een bepaling uit het testament of het testament zelf betwist, zal worden onterfd. [A] betwijfelt ten zeerste of een dergelijke “ontervingsbepaling” voor zover die zich ook uitstrekt tot de ‘afgedwongen’ respectering van de onderhandse akte van verkoop van registergoederen van 10/09/2007 (en de overeenkomst met de gemeente (…)) in zijn algemeenheid rechtsgeldig is en in rechte stand zal houden. Maar niet geheel is uit te sluiten dat het aanvechten van de overeenkomst 2007 tot gevolg heeft dat de desbetreffende erfgenaam op grond van het bepaalde onder E van het testament wordt onterfd.”
6.12.
Naar het oordeel van het hof is het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de oud-notaris de betreffende bepaling in het testament van 23 juni 2011 van de zus heeft opgenomen. Het hof zal als tuchtrechter niet beoordelen of de bepaling rechtsgeldig is. Het is in elk geval niet zo algemeen aanvaard dat de bepaling nietig is, dat reeds op die grond zou moeten worden aangenomen dat het tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn om die bepaling in een testament op te nemen. Bovendien kan niet zonder meer worden aangenomen dat deze bepaling de belangen van de zus en van klaagster daadwerkelijk heeft geschaad, al gaat er een zekere afschrikkende werking van uit. Naast het feit dat in de gewraakte bepaling (zie 3.4.) niet (uitdrukkelijk) staat vermeld dat de erfgenaam die de overeenkomst over de onroerende zaken aanvecht zal worden onterfd (maar dat dit gebeurt met de erfgenaam die een bepaling uit het testament aanvecht), kan uit de laatste zin van het hierboven weergegeven citaat niet meer worden afgeleid dan dat dit volgens prof. [A] niet is uitgesloten. Uit de beoordeling van klachtonderdeel i. volgt overigens dat niet kan worden aangenomen dat de gewraakte bepaling onder dubieuze omstandigheden in het testament is terechtgekomen. Dit betekent dat klachtonderdeel ii. eveneens ongegrond is.
Klachtonderdeel iii.
6.13.
Volgens klaagster valt de werkwijze van de oud-notaris niet onder zijn geheimhoudingsplicht en had hij derhalve aan de advocaat en de bewindvoerders van de zus daaromtrent openheid van zaken moeten geven. Door dit niet te doen, heeft de oud-notaris de belangen van de zus ernstig benadeeld. De bewindvoerders, onder wie klaagster, behartigden de belangen van de zus, maar werden daarin aanzienlijk belemmerd.
6.14.
De oud-notaris stelt dat hij zich in de correspondentie met de advocaat terecht op zijn geheimhoudingsplicht heeft beroepen. Niet klaagster, maar de zus was opdrachtgever voor het opstellen en passeren van de akten. Zijn geheimhoudingsplicht staat er dus aan in de weg dat hij informatie aan klaagster openbaart. De oud-notaris ziet niet in waarom het belang bij geheimhouding moet wijken voor de belangen van klaagster.
6.15.
Het hof overweegt als volgt. Het is vaste rechtspraak van het hof dat in zijn algemeenheid de geheimhoudingsplicht van een notaris zich niet uitstrekt tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Voor een notaris is het zeer wel mogelijk om de gang van zaken die geleid heeft tot het tot stand komen van een akte (in dit geval een akte van volmacht en een akte wijziging huwelijkse voorwaarden) en de wijze waarop hij zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van een cliënt uiteen te zetten, zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden (zie hof Amsterdam 24 augustus 2006, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ8646 en hof Amsterdam 3 januari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:8). Deze regel geldt niet alleen voor de notaris jegens wie een tuchtklacht is ingediend, maar ook voor de notaris aan wie zoals hier door iemand die daarbij een redelijk belang heeft vragen worden gesteld over de gang van zaken rond het tot stand komen van een akte. Zou dit anders zijn, dan zou een persoon die het bedoelde redelijke belang heeft gedwongen zijn een klacht in te dienen om de notaris tot spreken te bewegen. Het is aan de notaris om zich als hij dat nodig acht te beroepen op zijn geheimhoudingsplicht en zo dat nodig en mogelijk is uit te leggen dat zijn geheimhoudingsplicht hem belet de gestelde vragen te beantwoorden.
6.16.
Blijkens de overgelegde correspondentie tussen de advocaat en de oud-notaris (zie 3.9.) heeft de oud-notaris alleen in zijn e-mailbericht van 9 maart 2015 enkele mededelingen gedaan over de gang van zaken die heeft geleid tot het tot stand komen van de akte volmacht en de akte wijziging huwelijkse voorwaarden. Toen de advocaat aan de oud-notaris kenbaar maakte dat de door hem verstrekte informatie naar de mening van de bewindvoerders niet volledig was en hij de oud-notaris nadere vragen stelde heeft de oud-notaris kenbaar gemaakt dat hij zich niet vrij achtte om verdere vragen te beantwoorden. Bij latere e-mails heeft de oud-notaris dit standpunt gehandhaafd, zonder enige uitleg daaromtrent. Het hof acht dit handelen onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6.17.
Het zijn hier de bewindvoerders van de zus die namens haar en ter behartiging van haar belangen vragen hebben gesteld aan de oud-notaris over de totstandkoming van een akte van huwelijkse voorwaarden en een akte van volmacht waarin de zus partij was en waarover een geschil was ontstaan. Het is de vraag of en in hoeverre de notaris zich gelet op deze ratio jegens de vertegenwoordigers van de zus, zijn eigen cliënte, zou kunnen beroepen op geheimhouding. De ratio van de geheimhoudingsplicht is immers de vertrouwensrelatie tussen een notaris en zijn cliënt die het mogelijk moet maken dat de cliënt zich vrij voelt om jegens de notaris openheid van zaken te geven zonder de vrees dat deze daarvan aan anderen mededeling doet. Onder de geheimhoudingsplicht valt alleen wat de notaris als zodanig is toevertrouwd en waarvan de cliënte erop mocht vertrouwen dat het verborgen blijft voor anderen. De vragen die hem zijn gesteld betroffen grotendeels de gang van zaken rond de totstandkoming van de akte van huwelijkse voorwaarden en de akte van volmacht. De oud-notaris had, gelet op het voorgaande, uitleg moeten geven over de gang van zaken rondom het opstellen en passeren van voornoemde akten, meer in het bijzonder over hoe zijn beoordeling van de wilsbekwaamheid van de zus heeft plaatsgevonden. Indien de oud-notaris meende dat bepaalde zaken tóch onder zijn geheimhoudingsplicht vielen, had hij daarover in zijn e-mailbericht(en) uitleg moeten geven aan de advocaat. Dit klachtonderdeel is, anders dan de kamer heeft geoordeeld, dan ook gegrond.
Conclusie en maatregel
6.18.
Naar het oordeel van het hof dient aan de oud-notaris voor het gegrond verklaarde klachtonderdeel iii. een maatregel te worden opgelegd. Gelet op het voorgaande heeft de oud-notaris niet gehandeld zoals een zorgvuldig notaris betaamt. Het hof acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden en zal de oud-notaris deze maatregel opleggen.
6.19.
Het hof komt deels tot een andere beslissing dan de kamer. Het hof zal de beslissing van de kamer omwille van de duidelijkheid vernietigen.
6.20.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.
Griffierecht en kostenveroordeling
6.21.
In verband met de wijziging van de Wet op het notarisambt per 1 januari 2018 heeft dit hof per die datum de Tijdelijke richtlijn kostenveroordeling notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer Gerechtshof Amsterdam (Staatscourant 2017, nr. 75085; hierna: de richtlijn) vastgesteld. De looptijd van deze richtlijn is verlengd tot in beginsel 1 januari 2021 (Staatscourant 2019, nr. 61782).
6.22.
Nu het hof (anders dan de kamer) de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart en een maatregel oplegt, zal het hof de oud-notaris veroordelen in de kosten van het hoger beroep, begroot als volgt:
- € 50,- griffierecht, betaald door klaagster;
- € 500,- kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- € 3.000,- kosten van behandeling van de klacht door het hof.
Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing.
6.23.
De oud-notaris dient de kosten van klaagster in hoger beroep (€ 550,- in totaal) binnen vier weken na deze uitspraak aan klaagster te voldoen, hetgeen kan geschieden door betaling op een daartoe door klaagster aan de oud-notaris op te geven rekeningnummer.
6.24.
De oud-notaris dient de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep (€ 3.000,-) te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna jo. 107 lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de oud-notaris zullen worden meegedeeld.
6.25.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden beslissing;
en, opnieuw beslissende:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht voor zover deze ziet op het verzoek om (schade)vergoedingen en het overleggen van stukken;
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in klachtonderdeel i., voor zover deze betrekking heeft op de akten volmacht en (wijziging) huwelijkse voorwaarden;
- verklaart klachtonderdeel i. (voor zover deze betrekking heeft op de testamenten van de zus van 2007, 2008, 2009 en 2011) en klachtonderdeel ii. ongegrond;
- verklaart klachtonderdeel iii. gegrond;
- legt ter zake daarvan aan de oud-notaris de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt de oud-notaris tot betaling aan klaagster van haar kosten in hoger beroep, bestaande uit € 50,- aan griffierecht en € 500,- aan kosten rechtsbijstand, derhalve in totaal
€ 550,- binnen vier weken na heden;
- veroordeelt de oud-notaris tot betaling van de kosten van behandeling van de klacht in hoger beroep door het hof ad € 3.000,- aan het LDCR op de wijze en binnen de termijn als door het LDCR aan de oud-notaris meegedeeld.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.H. Lieber, G.C.C. Lewin en J.L.G.M. Mertens en in het openbaar uitgesproken op 28 april 2020 door de rolraadsheer.