ECLI:NL:GHAMS:2017:8

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
5 januari 2017
Zaaknummer
200.194.175/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen notaris over wilsbekwaamheid en zorgvuldigheid bij testamentwijziging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een klacht van een klager tegen een notaris. De klager verwijt de notaris dat hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van de stiefmoeder van de klager, die medio 2012 haar testament heeft gewijzigd. De klager stelt dat de stiefmoeder, die leed aan de ziekte van Alzheimer, niet in staat was om in vrijheid haar testament te wijzigen. De notaris heeft zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht, waardoor het hof geen oordeel kon vormen over de gang van zaken rondom het testament. Het hof heeft de notaris in de gelegenheid gesteld om gedetailleerd te beschrijven hoe het testament tot stand is gekomen en hoe hij de wilsbekwaamheid van de stiefmoeder heeft beoordeeld. De klacht van de klager werd ongegrond verklaard, maar het hof houdt verdere beslissingen aan totdat de notaris zijn verklaring heeft ingediend. De zaak is van belang voor de beoordeling van de geheimhoudingsplicht van notarissen en de zorgvuldigheid bij testamentwijzigingen.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.194.175/01 NOT
nummer eerste aanleg : SHE/2015/84 (voorheen SHE/2015/27)
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 3 januari 2017
inzake
[naam] ,
wonend te [plaats] ,
appellant,
tegen
mr. [naam] ,
notaris te [plaats] ,
geïntimeerde.

1.Het geding in hoger beroep

1.1.
Appellant (hierna: klager) heeft op 28 juni 2016 een beroepschrift – met bijlagen –
bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor het notariaat in het ressort
's-Hertogenbosch (hierna: de kamer) van 30 mei 2016 (ECLI:NL:TNORSHE:2016:12). De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klager tegen geïntimeerde (hierna: de notaris) ongegrond verklaard
.
1.2.
De notaris heeft op 8 juli 2016 een verweerschrift – met bijlagen – bij het hof ingediend.
1.3.
Op 20 oktober 2016 is van klager een brief met pleitnota en aanvullende productie ontvangen.
1.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 10 november 2016. Klager, vergezeld van zijn partner [naam] , en de notaris zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2.De procedure in eerste aanleg

2.1.
Klager heeft op 26 maart 2015 bij de kamer een klacht ingediend tegen de notaris. De plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft bij beslissing van 5 juni 2015 de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.
2.2.
Tegen voormelde beslissing heeft klager tijdig verzet ingesteld bij de kamer. Na onderzoek van de klacht heeft de kamer bij beslissing van 21 september 2015 het verzet gegrond verklaard en bepaald dat de zaak in verdere behandeling zal worden genomen.
2.3.
Na een mondelinge behandeling op 16 december 2015 heeft de kamer bij tussenbeslissing van 15 februari 2016 klager in de gelegenheid gesteld een afschrift/kopie over te leggen van het testament dat wijlen [naam] , de stiefmoeder van klager (hierna: de stiefmoeder), op 11 april 1996 heeft opgesteld ten overstaan van destijds notaris mr. [naam] te [plaats] (hierna: [mr. X] ). In afwachting daarvan heeft de kamer iedere verdere beslissing aangehouden.
2.4.
Bij de bestreden beslissing van 30 mei 2016 heeft de kamer de klacht van klager tegen de notaris ongegrond verklaard. De kamer heeft daartoe het volgende overwogen:
“De kamer constateert dat klager er niet in is geslaagd een kopie/afschrift over te leggen van het betreffende testament uit 1996, terwijl hij evenmin andere informatie heeft verstrekt waaruit blijkt dat zijn stiefmoeder hem voorafgaand aan de wijziging van haar testament in 2012 wel als erfgenaam had aangewezen. Nu dit niet is komen vast te staan, is de kamer van oordeel dat [notaris] zich tijdens de mondelinge behandeling van de klacht[hof: op 16 december 2015]
dan ook terecht op zijn geheimhoudingsplicht jegens klager heeft beroepen en zal de klacht ongegrond worden verklaard.”

3.Stukken van het geding

Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.

4.Feiten

4.1.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Waar nodig aangevuld met andere feiten die in dit geding zijn gebleken, zijn die feiten de volgende.
4.1.1.
De moeder en de vader van klager zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest. Begin 1973 hebben zij gelijkluidende testamenten gemaakt. Zij hebben daarin een ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 4:1167 van het Burgerlijk Wetboek (oud) opgenomen.
4.1.2.
In september 1973 is de moeder overleden. De vader is in het ouderlijk huis blijven wonen. Rond 1980 heeft de vader een relatie gekregen met de stiefmoeder.
4.1.3.
In 1982 heeft de vader zijn testament gewijzigd. Ook de stiefmoeder heeft in dat jaar haar testament laten verlijden. De vader en de stiefmoeder zijn vervolgens gaan samenwonen in het ouderlijk huis.
4.1.4.
De vader heeft beide testamenten uit 1982 aan klager overhandigd. In het testament van de stiefmoeder staat onder meer:
“A. Ik herroep en vernietig alle vroeger door mij gemaakte uiterste wilsbeschikkingen.
B. Indien ik op mijn sterfdag nog zal samenwonen met [de vader] , (..), benoem ik genoemde [de vader] tot enige en universele erfgenaam van mijn nalatenschap.
Voor het geval ik in de zin der wet gelijktijdig met of na genoemde [de vader] mocht komen te overlijden benoem ik in zijn plaats tot erfgenamen van mijn nalatenschap tezamen en voor gelijke delen zijn kinderen.”
4.1.5.
Begin 1993 hebben de vader en klager met elkaar gesproken over de beide testamenten en heeft klager aan de vader desgevraagd beloofd om, indien de vader eerder zou overlijden dan de stiefmoeder, zijn (onderbedelings)vordering niet op te eisen vóór de dood van de stiefmoeder. De vader heeft toen ook een brief van 7 februari 1993 aan klager overhandigd. Daarin is het volgende vermeld:
“Uitgaande van de situatie, zoals vastgelegd in testamenten en een samenlevingsovereenkomst, waarbij:
a. ik aan [de stiefmoeder]hof: de stiefmoeder]
legateer:
1. alle tot mijn nalatenschap behorende inboedel, goederen en auto.
2. het vruchtgebruik van het huis.
b. ik erfgenaam ben van [de stiefmoeder] , terwijl bij mijn vooroverlijden [naam]hof
:klagers broer]
en jij van haar erven:
willen wij bepaalde voorzieningen treffen opdat enige zaken in de wederzijdse families blijven, zoals (..). Wij willen dit doen door rechtstreekse legaten aan resp. [naam][hof: de dochter van klager]
en de neef en nichten van [de stiefmoeder] . Gaarne je accoord, alsmede voor je bereidheid als “rentemeester” te fungeren tot haar meerderjarigheid. Een vast te leggen beperkende bepaling is daarbij, dat de langstlevende beschikking over die legaten houdt; wij willen n.l. niet dat hij of zij in een gedeeltelijk ontmanteld huis verder moet leven. (..)”
Deze brief heeft klager op 15 februari 1993 voor akkoord ondertekend.
4.1.6.
In april 1993 heeft zowel de vader als de stiefmoeder zijn/haar testament gewijzigd. In juli 1993 zijn de vader en de stiefmoeder in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
4.1.7.
Op 2 december 1993 is de vader overleden. Klager en zijn broer hebben een deel van de effecten en het banksaldo van de vader ontvangen en zijn voor niet gelijke delen mede-eigenaar geworden van het voormalig ouderlijk huis.
4.1.8.
De stiefmoeder heeft op 22 april 1994 en later op 11 april 1996 haar testament opnieuw gewijzigd ten overstaan van [mr. X] .
4.1.9.
Op 21 juni 2012 heeft de stiefmoeder opnieuw een testament gemaakt. Dit heeft zij gedaan ten overstaan van de notaris. Zij heeft daarin haar eerdere wilsbeschikkingen herroepen en een nicht, een neef en haar buurman (hierna: de buurman) als erfgenamen aangewezen. De buurman heeft zij tevens benoemd tot executeur.
4.1.10.
Eind 2014 zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan de stiefmoeder onder bewind gesteld en is een mentorschap ten behoeve van haar ingesteld.
4.1.11.
Op 20 juni 2015 is de stiefmoeder op 86-jarige leeftijd overleden.

5.Standpunt van klager

5.1.
Klager verwijt de notaris dat hij onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de beoordeling van de vraag of de stiefmoeder medio 2012 wilsbekwaam was om haar testament te wijzigen en of zij daarbij in vrijheid kon handelen. De notaris heeft in strijd gehandeld met de protocollen die daarover gaan, aldus klager.
5.2.
Klager heeft aan zijn klacht, ingediend toen de stiefmoeder nog leefde, het volgende ten grondslag gelegd. De stiefmoeder was medio 2012 reeds 83 jaar oud en niet meer in staat om voor zichzelf te zorgen. Zij leed aan de ziekte van Alzheimer. Om die reden is begin 2013 haar rijbewijs ingevorderd en zijn eind 2014 een bewindvoering en mentorschap ingesteld. De buurman, die financieel adviseur van de stiefmoeder was en een bekende van de notaris, heeft de stiefmoeder beïnvloed. Hij is degene geweest die de inhoud van het laatste testament van de stiefmoeder heeft bedacht. Hij was bovendien, zo heeft hij zelf aan klager medegedeeld, aanwezig bij het passeren van het testament op 21 juni 2012. Klager heeft de notaris op 11 maart 2015 geconfronteerd met het vorenstaande maar de notaris heeft zich op zijn geheimhoudingsplicht beroepen.

6.Standpunt van de notaris

De notaris heeft zich bij de kamer beroepen op zijn geheimhoudingsplicht zoals omschreven in artikel 22 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Volgens hem is klager geen belanghebbende en kan hij niet worden ontvangen in zijn klacht. In zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de notaris benadrukt dat klager moet worden gezien als een derde zonder redelijk belang tegenover wie hij (als notaris) een geheimhoudingsplicht in acht heeft te nemen.

7.Beoordeling

Belang
7.1.
Ingevolge artikel 99 lid 1 Wna kan ieder die daarbij enig redelijk belang heeft een klacht indienen. Het begrip ‘enig redelijk belang’ moet ruim worden opgevat. Het kan een rechtstreeks belang zijn, maar ook een indirect of afgeleid belang. Het belang kan onder meer volgen uit betrokkenheid bij een specifieke zaak of betrekking hebben op handhaving van de beroepsnormen en -regels voor het notariaat.
7.2.
Uit de stukken blijkt dat de vader en de stiefmoeder in 1982 afspraken hebben gemaakt met betrekking tot hun nalatenschappen en die afspraken hebben vastgelegd in testamenten. De stiefmoeder heeft klager daarbij in het geval van vooroverlijden van de vader tot één van haar erfgenamen benoemd. De gemaakte afspraken hebben de vader en de stiefmoeder destijds ook kenbaar gemaakt aan klager. De vader en klager hebben in 1993 daarover met elkaar gesproken en afspraken gemaakt. Gezien het vorenstaande staat het belang van klager bij het opstellen van een (nieuw) testament door de stiefmoeder vast. Klager heeft dus belang bij zijn klacht over het onderhavige handelen van de notaris. Daarbij is niet relevant of klager ook in de testamenten die de stiefmoeder in 1994 en 1996 heeft gemaakt tot erfgenaam was benoemd.
Wilsbekwaamheid van de stiefmoeder
7.3.
De notaris heeft zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht. Volgens de notaris strekt zijn geheimhoudingsplicht zich zo ver uit, dat hij ook niets mag zeggen over de omstandigheden waaronder het ten overstaan van hem verleden testament van de stiefmoeder tot stand is gekomen en op welke wijze hij haar wilsbekwaamheid heeft getoetst. De notaris heeft op een vraag van het hof verklaard te beschikken over aantekeningen waaruit de gang van zaken destijds zou kunnen worden afgeleid.
7.4.
Naar het oordeel van het hof strekt de geheimhoudingsplicht van een notaris zich in zijn algemeenheid niet uit tot de wijze waarop een notaris te werk gaat. Voor een notaris is het zeer wel mogelijk om de gang van zaken die geleid heeft tot het tot stand komen van een testament en de wijze waarop hij zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van een cliënt uit een te zetten, zonder zijn geheimhoudingsplicht te schenden (zie in dit verband ook hof Amsterdam, 24 augustus 2006, ECLI:NL:GHAMS:2007:AZ8646).
7.5.
Het hof kan zich ten gevolge van het feit dat de notaris zich beroept op zijn geheimhoudingsplicht geen oordeel vormen over de gang van zaken die geleid heeft tot het opstellen en het passeren van het testament van de stiefmoeder en de wijze waarop hij zich een oordeel heeft gevormd over de wilsbekwaamheid van de stiefmoeder. Het hof zal de notaris in de gelegenheid stellen alsnog met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen zo gedetailleerd als mogelijk te beschrijven hoe het onderhavige testament tot stand is gekomen en hoe hij de wilsbekwaamheid van de stiefmoeder heeft beoordeeld.
7.6.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
7.7.
Het hiervoor overwogene leidt tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Het hof:
- stelt de notaris in de gelegenheid om binnen zes weken na de datum van deze beslissing, met afschrift aan klager, een beschrijving aan het hof te doen toekomen als bedoeld in rechtsoverweging 7.5.;
- stelt klager in de gelegenheid vervolgens binnen zes weken schriftelijk te reageren;
- bepaalt dat een nieuwe mondelinge behandeling zal worden gehouden indien een van partijen daarom verzoekt;
- houdt elke verdere beslissing aan.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.C.W. Rang, A.M.A. Verscheure en M. Bijkerk en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2017 door de rolraadsheer.