ECLI:NL:GHAMS:2020:1153

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
29 januari 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
23-002762-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak voor mishandeling van prostituees met bewijsbespreking en strafoplegging

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 29 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij de verdachte integraal was vrijgesproken van de hem tenlastegelegde feiten. Het hof heeft de verdachte echter veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor mishandeling van een prostituee. De zaak betreft meerdere incidenten van mishandeling en bedreiging van verschillende slachtoffers in de periode van april tot mei 2016. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van letsel aan de slachtoffers, waarbij hij hen onder andere bij de polsen vastpakte, tegen muren duwde en schoppende bewegingen maakte. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen van de verdachte door politieambtenaren op basis van camerabeelden beoordeeld en deze als voldoende betrouwbaar geacht. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank voor de andere tenlastegelegde feiten bevestigd, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De advocaat-generaal had een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de voorgeschiedenis van de verdachte, besloten tot een gevangenisstraf van vier maanden zonder voorwaardelijke straf. Het hof heeft ook overwogen dat de verdachte geen gebiedsverbod opgelegd krijgt, omdat er geen recente problemen zijn vastgesteld in het wallengebied. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002762-17
datum uitspraak: 29 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-702338-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1985,
verblijfsadres: [adres]).

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
15 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, waarbij de verdachte integraal van het hem tenlastegelegde is vrijgesproken.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks de periode van 09 april 2016 tot en met 05 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] (met kracht) bij haar pols(en) tegen heeft vast gepakt/vast gehouden en/of tegen de muur heeft geduwd/getrokken en/of vastgehouden en/of (vervolgens) die [slachtoffer 1] tegen haar be(e)n(en) heeft geschopt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2. primair
hij op of omstreeks 07 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (toen voornoemde [slachtoffer 2] op de grond was gevallen) voornoemde [slachtoffer 2] meermalen (met kracht) op/tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 07 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] (met kracht)tegen haar benen heeft geschopt en/of getrapt, waar door voornoemde [slachtoffer 2] (met haar hoofd) op de grond is gevallen en/of (toen die [slachtoffer 2] op de grond lag) meermalen op/tegen haar lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of (vervolgens) aan haar haren over de grond heeft getrokken/gesleurd, waardoor voornoemde [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 05 mei 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 3] (met kracht) bij haar pols(en) vastgepakt/vastgehouden en/of tegen een muur geduwd/gezet en/of daarbij (in de Engelse taal) dreigend de woorden toegevoegd :"I want my money back. I'm gonna wait for you.I'm gonaa kill you", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 09 april 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, bestaande (ondermeer) in het betasten van de borsten en/of vagina van voornoemde [slachtoffer 1] en bestaande dat geweld of die andere feitellijkh(i)d(en) hierin dat hij, verdachte, die [slachtoffer 1] bij haar pols(en) heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of tegen een muur heeft geduwd/gedrukt/gezet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde met betrekking tot de bewijsvraag tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van het onder 1, 3 en 4 tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, 3 en 4 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Nu de advocaat-generaal vrijspraak heeft gevorderd van hetgeen de verdachte onder 1 en 4 ten laste is gelegd en dit ook door de raadsvrouw is bepleit, zal het hof die vrijspraken niet nader motiveren.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 tenlastegelegde wel wettig en overtuigend kan worden bewezen. Het hof deelt dat oordeel niet en overweegt in dat verband het volgende.
De aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij op 5 mei 2016 omstreeks 23:00 uur tijdens haar werk als prostituee op de Oudezijds Voorburgwal te Amsterdam is bedreigd door een man, waarvan zij een signalement heeft opgegeven. Op 6 mei 2016 om omstreeks 04:30 uur is de verdachte staande gehouden op de Lange Leidsedwarsstraat te Amsterdam. Onmiskenbaar is dat de uiterlijke kenmerken van de verdachte en de kleding die hij toen droeg goed passen in het opgegeven signalement, hoewel op het punt van gezichtsbeharing ook een verschil is aan te wijzen. Dit acht het hof evenwel onvoldoende om als vaststaand te kunnen aannemen dat de verdachte de persoon is die de aangeefster heeft bedreigd. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de verdachte pas enkele uren later is staande gehouden op een locatie die op royale afstand van de Oudezijds Voorburgwal is gelegen. Andere informatie die erop wijst dat de verdachte de dader is geweest bevat het dossier niet. In bijzonder wreekt zich hier dat een (foto)confrontatie met de aangeefster achterwege is gebleven en vooral dat de officier van justitie heeft nagelaten een maatregel in het belang van het onderzoek te bevelen teneinde vast te stellen of de verdachte – net als de dader – een opvallende tattoo op diens buik draagt.
Bewijsvoering ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde en bespreking van een bewijsverweer
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van de politieambtenaren die de verdachte zeggen te hebben herkend op camerabeelden onvoldoende betrouwbaar zijn, nu op die beelden onvoldoende onderscheidende persoonskenmerken van de dader kunnen worden waargenomen.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen [1] blijkt het volgende. De aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op 7 mei 2016 als prostituee omstreeks 21:50 uur aan het werk was voor haar raam in de Molensteeg te Amsterdam. Er liep een man voorbij die (naar het hof begrijpt: haar) aan het filmen was. Zij verzocht de man hiermee te stoppen. De man kwam daarop snel op haar aflopen. Toen hij bij haar deur was zag zij dat de man heel kwaad was. Vervolgens trapte de man heel hard tegen de buik van de aangeefster aan, waardoor zij achterover viel en met haar hoofd hard op de grond terecht kwam. Terwijl zij op de grond lag kwam de man (naar het hof begrijpt: haar peeskamer) binnengestormd en heeft hij haar bij de haren vastgepakt en haar aldus over de grond gesleurd, waardoor de aangeefster veel pijn aan het hoofd ervoer. Toen zij kruipend probeerde weg te komen, trapte de man meerdere keren tegen de zijkant van haar lichaam, waarna zij opnieuw veel pijn voelde. De man ging pas weg toen een collega van de aangeefster op een alarmknop had gedrukt. De dader was volgens de aangeefster een negroïde man die zijn haar in dreads in een haarnet droeg, gekleed was in een grijs trainingspak van het merk Adidas en ongeveer 1.80 meter lang is. De politieambtenaar die haar aangifte opnam heeft gezien dat op haar linker bovenbeen/
onderrug een rode verkleuring was te zien die leek op een schoenafdruk. [2] Verder is vastgesteld dat de aangeefster na het incident (paars)blauwe verkleuringen had op de achterzijde van haar rechterarm, op haar linker bovenarm en op haar linker bil. [3] Op de van het incident beschikbare camerabeelden van de Dienst Stadstoezicht is onder meer te zien dat er een man langs de kamer van de aangeefster loopt en een telefoon houdt in de richting van de gebouwen van de Molensteeg, alwaar meerdere peeskamers gevestigd zijn. Hij loopt daarbij onder andere langs de peeskamer waar de aangeefster werkt. Vervolgens loopt de man met versnelde pas richting de peeskamer van de aangeefster, gaat gedeeltelijk in de deurpost staan, maakt een voorwaartse trap richting die peeskamer en stapt daarna door naar binnen. Korte tijd later loopt hij de peeskamer weer uit en maakt hij nog een trappende beweging richting de peeskamer van aangeefster, waarna een in lingerie geklede vrouw (naar het hof aanneemt: de aangeefster) die peeskamer uitkomt en de man, na nog heen en weer te hebben gelopen, uiteindelijk uit beeld verdwijnt. De man die op de beelden is te zien heeft een negroïde uiterlijk en droeg een zwarte kous op zijn hoofd, waaronder korte dreads vandaan kwamen, en een grijskleurig trainingspak van het merk Adidas, met een zwarte ‘band’ rondom de middel. [4] De man heeft een opvallende, ‘stoere’ manier van lopen. [5] Brigadier [verbalisant 1] heeft de man bij het bekijken van de camerabeelden herkend als de verdachte, aan zijn gelaatskenmerken en zijn haardracht. [verbalisant 1] heeft de verdachte eerder enkele malen staande gehouden en bij briefings foto’s van hem gezien. [6] Ook hoofdagent [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij de in een Adidaspak geklede man die op de beelden is te zien, herkent als de verdachte en wel aan de vorm van zijn gezicht en zijn manier van lopen. [7] Op 12 april 2016 is er bij een controle door de politie een foto van de verdachte gemaakt. [8] Op die foto is te zien dat de verdachte – een negroïde man – een zwarte kous/panty op zijn hoofd draagt en een grijs trainingspak van het merk Adidas aan heeft. De sweater van dat trainingspak is ter hoogte van de middel voorzien van een grote zwarte band. [9] De verdachte heeft verklaard dat hij ongeveer 1.77 meter lang is, wel eens ’s nachts op de wallen is geweest en wel eens prostituees heeft bezocht. [10]
Het hof heeft de betreffende camerabeelden, waarover de rechtbank in eerste aanleg nog niet kon beschikken, op de terechtzitting in hoger beroep afgespeeld. Daarbij heeft het hof vastgesteld dat deze beelden van dusdanige scherpte en kwaliteit zijn, dat deze als een deugdelijke basis voor herkenning kunnen dienen, zeker door iemand die vaker met de man in kwestie te maken heeft gehad. Daarbij is voorts van belang dat die man, zoals het hof aan de hand van de camerabeelden heeft vastgesteld, twee keer met zijn gezicht in de richting van de camera is komen lopen. De stelling van de raadsvrouw dat daarbij (in het geheel) geen gelaatskenmerken zijn te zien, onderschrijft het hof niet. Gelet op dit een en ander ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen die door de politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn gedaan. Voorts is de verdachte minder dan een maand voorafgaand aan het gewraakte incident gecontroleerd in een outfit die identiek is aan die van de man die op de camerabeelden te zien is.
Op grond van het voorgaande, in samenhang bezien, staat voor het hof buiten redelijke twijfel vast dat de verdachte de man is die op 7 mei 2016 geweld jegens de aangeefster heeft gepleegd. Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt verworpen.
Niet is komen vast te staan dat de verdachte moedwillig heeft getracht de aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Hoewel het hier om een heftige mishandeling gaat, kan voorts niet zonder meer worden gezegd dat de door de aangeefster beschreven geweldshandelingen van dien aard zijn dat zij, gelet op algemene ervaringsregels, een aanmerkelijke kans op dergelijk letsel in het leven hebben geroepen. Bij die stand van zaken is er naar het oordeel van het hof onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring van de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te komen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. Wel komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 mei 2016 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer 2] met kracht heeft getrapt, waardoor [slachtoffer 2] met haar hoofd op de grond is gevallen en, toen [slachtoffer 2] op de grond lag, meermalen tegen haar lichaam heeft getrapt en
haaraan haar haren over de grond heeft gesleurd, waardoor [slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Voorts heeft zij gevorderd dat aan de verdachte voor een periode van 3 jaren een vrijheidsbeperkende maatregel, als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), wordt opgelegd, in de vorm van een gebiedsverbod met betrekking tot de Molensteeg, de Oudezijds Achterburgwal, de Oudezijds Voorburgwal en de Zeedijk in Amsterdam. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat wordt bepaald dat de verdachte per overtreding van dit verbod een vervangende hechtenis van 2 weken moet ondergaan, met een maximum van in totaal 6 maanden vervangende hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van een prostituee. De aanleiding voor deze mishandeling is kennelijk geweest dat hij haar met zijn mobiele telefoon aan het filmen was en zij hem vroeg om daarmee op de houden. De verdachte heeft vervolgens, uit het niets, grof geweld jegens haar toegepast en haar aldus pijn en letsel toegebracht. Deze plotselinge geweldsuitspatting moet bij haar enorme angstgevoelens teweeg hebben gebracht, te meer omdat zij zich als een in slechts in lingerie geklede vrouw alleen in een kleine ruimte in een kwetsbare positie bevond. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan nog geruime tijd psychische klachten kunnen ondervinden. Bovendien zal het incident bijgedragen hebben aan de gevoelens van ontzetting en onveiligheid bij de collega’s van het slachtoffer en omstanders in het bijzonder, en in de samenleving in het algemeen.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 januari 2020 is de verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van 14 april 2014 voor verkrachting veroordeeld tot een vrijheidsstraf van vier jaren. Dit weegt sterk in het nadeel van de verdachte. Gelet op de ernst van het thans bewezen geachte feit, de justitiële voorgeschiedenis van de verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, acht het hof hier oplegging van een gevangenisstraf van ettelijke maanden zonder meer passend. Het hof ziet geen aanleiding om een deel daarvan in voorwaardelijke vorm te gieten. Wel zal het hof in het verlengde van het bepaalde in artikel 63 Sr enigszins in strafmatigende zin rekening houden met het gegeven dat aan de verdachte na het bewezen geachte feit voor andere misdrijven straf is opgelegd.
Nu niet is gebleken dat de verdachte na 2016 in het wallengebied opnieuw voor problemen heeft gezorgd, ziet het hof, anders dan de advocaat-generaal, geen aanleiding aan de verdachte een gebiedsverbod als bedoeld in artikel 38v Sr op te leggen.
Het hof acht, alles afwegende een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 primair, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M. Iedema en mr. C. Fetter, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 29 januari 2020.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.De processen-verbaal waarnaar in de hiernavolgende voetnoten wordt verwezen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van aangifte van 7 mei 2016, opgemaakt door [verbalisant 3] (doorgenummerde p. 37-39).
3.Een geschrift, dat slechts is gebezigd in samenhang met de andere bewijsmiddelen, te weten een letselbeschrijving van drs. [naam], forensisch arts, van 9 mei 2016.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2016, opgemaakt door [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 46-48).
5.De eigen waarneming door het hof van de op de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2020 afgespeelde camerabeelden.
6.Het proces-verbaal van bevindingen van 10 mei 2016, opgemaakt door [verbalisant 1] (doorgenummerde p. 46-48).
7.Het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2016098250-15 van 19 april 2019, opgemaakt door [verbalisant 2] (los in het dossier opgenomen).
8.Het proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2016, opgemaakt door [verbalisant 3] (doorgenummerde p. 49). In het proces-verbaal staat vermeld dat deze controle op 12
9.De eigen waarneming van het hof op de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2020 van de bij het proces-verbaal van 8 mei 2016 gevoegde foto van de verdachte (p. 50, linkerzijde).
10.De verklaring van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep van 15 januari 2020.