ECLI:NL:GHAMS:2020:1147
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na erkenning van het feit en geen ingediende grieven
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam, dat op 4 oktober 2016 was gewezen. De verdachte, geboren in Italië in 1979, had hoger beroep ingesteld tegen het eerder genoemde vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de verdachte erkend het ten laste gelegde feit te hebben begaan en verklaard zich te kunnen verenigen met het vonnis van de politierechter. Er is geen schriftelijke grieven ingediend door of namens de verdachte, wat een belangrijke factor was in de beoordeling van de ontvankelijkheid in het hoger beroep.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen rechtens te respecteren belang is dat zou pleiten voor een verder onderzoek in hoger beroep. Gezien het bepaalde in artikel 416, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep. De beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof, waarin drie rechters zitting hadden. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2020, waarbij de griffier ook aanwezig was. Het hof heeft de verdachte dus niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het hoger beroep niet verder in behandeling wordt genomen.