ECLI:NL:GHAMS:2020:1146
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na intrekking
In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 11 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 25 juni 2019. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd in PI Utrecht, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Tijdens de zitting op 11 februari 2020 heeft het hof kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om de niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het hoger beroep.
De verdachte had op 31 januari 2020 een akte ingediend waarin hij aangaf het hoger beroep niet te willen handhaven. Het hof oordeelde dat de intrekking van het hoger beroep niet meer mogelijk was, aangezien het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep al was aangevangen. Het hof concludeerde dat de verdachte geen belang meer had bij de behandeling van het hoger beroep en dat er geen andere rechtens te respecteren belangen waren die een nader onderzoek in hoger beroep rechtvaardigden.
Daarom heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. Deze beslissing is genomen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters P.C. Römer, J.D.L. Nuis en M. van der Horst aanwezig waren. Het arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 februari 2020, waarbij griffier M.E. van Rijn aanwezig was. De rechters Römer en Van der Horst waren niet in staat om het arrest mede te ondertekenen.