ECLI:NL:GHAMS:2020:1132

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
21 april 2020
Zaaknummer
23/002545-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis in verband met COVID-19 maatregelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 9 april 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die gedetineerd is in de penitentiaire inrichting Midden Holland. De verdediging voerde aan dat de behandeling van de strafzaak vertraging zou oplopen door de COVID-19 maatregelen en dat de gezondheid van de verdachte in gevaar zou komen door het virus in de penitentiaire inrichting. Het hof heeft de argumenten van de verdediging zorgvuldig gewogen, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de COVID-19 maatregelen in de penitentiaire inrichting niet toereikend waren om de gezondheid van de verdachte te beschermen. Het hof concludeerde dat de belangen van de verdachte bij invrijheidstelling niet opwogen tegen de maatschappelijke veiligheid en de redenen voor zijn voorlopige hechtenis. Het verzoek tot schorsing werd dan ook afgewezen. De beslissing werd genomen in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, aanwezig waren. De beschikking is gegeven door de voorzitter en twee raadsheren, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM,
MEERVOUDIGE STRAFKAMER, RAADKAMER
BESCHIKKINGop het verzoek strekkende tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte:
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd te PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.

De feiten en de rechtsgang

Gezien het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Gezien de stukken die betrekking hebben op de voorlopige hechtenis van de verdachte en het vonnis van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem van 25 juni 2019;
Gehoord in raadkamer op 9 april 2020 de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide;
De verdachte is middels een videoverbinding en de raadsman via de telefoon gehoord in raadkamer.
Gezien het bepaalde in artikel 80 van het Wetboek van Strafvordering.

De beoordeling

De verdediging heeft aangevoerd dat de behandeling van de strafzaak vertraging zal oplopen vanwege de maatregelen genomen ter voorkoming van de verspreiding van het COVID-19 virus. Hoewel niet onaannemelijk is dat de strafzaak van de verdachte later zal worden behandeld vanwege de uitbraak van het virus, is dit op zichzelf niet een zodanig zwaarwegend persoonlijk belang dat de voorlopige hechtenis van de verdachte reeds om die reden dient te worden geschorst.
Ook in samenhang met de andere door de verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden, te weten dat hij zijn huurwoning kwijt zou raken, wegen de belangen van de verdachte bij zijn invrijheidstelling niet op tegen de gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die in het bevel tot zijn gevangenhouding zijn aangewezen, welke ook thans nog grond geven tot voortduring van zijn vrijheidsbeneming. Het door de verdachte gedane verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis zal dan ook worden afgewezen.
De verdediging heeft tevens aangevoerd dat het schorsingsverzoek dient te worden toegewezen, omdat de gezondheid van verdachte vanwege het COVID-19 virus gevaar loopt in de penitentiaire inrichting. Het hof neemt als uitgangspunt dat uit vaste jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden volgt dat in gevallen als deze, waarin sprake is van een reëel risico voor gedetineerden om geïnfecteerd te worden, op de Staat een zorgverplichting rust om dat risico zoveel mogelijk te vermijden. In dit geval echter is het hof is van oordeel dat door de verdediging onvoldoende is onderbouwd en ook niet aannemelijk is geworden dat binnen de penitentiaire instelling geen toereikende COVID-19 virusmaatregelen bestaan om de gezondheid van de verdachte te beschermen.
Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

De beslissing

Het hof:
WIJST AF het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Deze beschikking is gegeven op 9 april 2020 in raadkamer van dit hof door
mr. M.F.J.M. de Werd voorzitter,
mrs. M.J.A. Duker en M. Senden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S. Grote Ganseij, als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt deze beschikking ter kennis van de verdachte.
Amsterdam 9 april,
de advocaat-generaal